ECLI:NL:GHAMS:2024:2580

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.337.325/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling van goederen van betrokkene

In deze zaak gaat het om de onderbewindstelling van de goederen van betrokkene, die niet in staat zou zijn haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De kantonrechter in Amsterdam heeft op 31 oktober 2023 geoordeeld dat betrokkene, geboren in 1934, vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand onder bewind moet worden gesteld. Verzoeksters, waaronder dochters van betrokkene, zijn het hier niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld op 31 januari 2024. Tijdens de zitting op 24 juli 2024 zijn de verzoeksters bijgestaan door hun advocaat, en de bewindvoerder van [X] B.V. was ook aanwezig. De verzoeksters betogen dat betrokkene in staat is om haar eigen beslissingen te nemen en dat onderbewindstelling een te zware maatregel is. De bewindvoerder en dochter [dochter 2] stellen echter dat betrokkene hulp nodig heeft bij het beheren van haar financiële zaken, en dat de onderbewindstelling noodzakelijk is gezien de verstoorde familiale situatie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en concludeert dat betrokkene niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek van de verzoeksters af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.337.325/01
Zaaknummer rechtbank: 10710523 EB VERZ 23-11174
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 september 2024 in de zaak van
[betrokkene] ,
hierna te noemen: betrokkene,
en
[dochter 1] ,
hierna te noemen: dochter [dochter 1] ,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoeksters in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: (de) verzoeksters,
advocaat: mr. I.P. van Rossen te Amsterdam,
en
[dochter 2] ,
hierna te noemen: dochter [dochter 2] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [X] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , en
- [dochter 3] , hierna te noemen: dochter [dochter 3] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of de gronden voor onderbewindstelling van de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene aanwezig zijn.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) heeft bij beschikking van 31 oktober 2023 (hierna: de bestreden beschikking) geoordeeld dat betrokkene niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen vanwege haar lichamelijke/geestelijke toestand en heeft daarom bewind ingesteld.
Verzoeksters zijn het daar niet mee eens en willen dat het inleidend verzoek van dochter [dochter 2] tot onderbewindstelling van betrokkene alsnog wordt afgewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Verzoeksters zijn op 31 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- op 13 februari 2024 het proces verbaal van de zitting bij de rechtbank van 23 oktober 2023,
- een bericht van de zijde van de verzoeksters van 15 februari 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van [X] B.V. van 8 maart 2024 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de verzoeksters van 22 maart 2024 met bijlage, en
- een bericht van de zijde van [X] B.V. van 27 maart 2024 met bijlage.
2.3
De zitting was oorspronkelijk gepland op 6 mei 2024. De behandeling van de zaak is toen aangehouden omdat dochter [dochter 2] verhinderd was.
2.4
De zitting heeft op 24 juli 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de verzoeksters, bijgestaan door mr. I.P. van Rossen en mr. L.K.G. Mulder,
- dochter [dochter 2] ,
- [X] B.V., vertegenwoordigd door [Y] (hierna te noemen: de bewindvoerder),
- dochter [dochter 3] .
Mr. L.K.G. Mulder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd
.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1934 te [plaats C] , Suriname. Zij was gehuwd met [Z] , overleden [in] 2024. Betrokkene is de moeder van [dochter 3] , [dochter 2] en [dochter 1] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking, op het verzoek van dochter [dochter 2] , de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke/geestelijke toestand en [X] B.V. tot bewindvoerder benoemd.
4.2
De verzoeksters verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen onder het treffen van zodanige voorzieningen als het hof vermeent te behoren. Ter zitting in hoger beroep hebben de verzoeksters hun verzoek aangevuld, in die zin dat zij verzoeken het inleidend verzoek van dochter [dochter 2] alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter een bewind kan instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Het bewind kan op grond van het derde lid van voornoemd artikel eveneens worden ingesteld indien te verwachten is dat rechthebbende binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
De standpunten
5.2
De verzoeksters zijn het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Zij voeren – kort samengevat – aan dat betrokkene goed in staat is om haar eigen beslissingen te nemen en om – met ondersteuning van dochter [dochter 1] – haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Betrokkene wil graag zelf beslissen over haar vermogen. Onderbewindstelling is niet bedoeld als een oplossing voor problemen in de familiesfeer en is in dit geval een te zware maatregel. Betrokkene heeft aan haar dochter [dochter 1] in 2022 een volmacht gegeven voor taken die zij niet zelfstandig kan uitvoeren. Dochter [dochter 1] helpt haar dan ook bij dergelijke taken. Zo maakt zij bijvoorbeeld afspraken voor betrokkene en helpt zij haar met internetbankieren. Het enkele feit dat betrokkene hulp nodig heeft bij dergelijke taken maakt nog niet dat onderbewindstelling noodzakelijk is.
5.3
Dochter [dochter 2] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat betrokkene hulp nodig heeft van de bewindvoerder bij het beheren van de erfenis van de echtgenoot van betrokkene. De huidige situatie is ontstaan, omdat dochter [dochter 1] agressief is en betrokkene eigenlijk bang voor haar is. Dochter [dochter 1] heeft in het verleden meermaals ruzie gekregen met personen die betrokken waren bij de zorg van betrokkene.
5.4
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zowel de onderbewindstelling als het contact met betrokkene goed verloopt. Het bewind is – gelet op de verstoorde familiaire situatie – noodzakelijk. Betrokkene staat tussen haar dochters in en zij vindt het vanwege haar leeftijd moeilijk om bepaalde zaken zelfstandig te regelen. Zo is zij niet in staat om zonder hulp te internetbankieren.
5.5
Dochter [dochter 3] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij van mening is dat de onderbewindstelling in stand moet blijven. In het verleden heeft zij betrokkene een periode willen helpen, maar zij is toen in het huis van betrokkene fysiek aangevallen door dochter [dochter 1] en daarom blijft zij nu op de achtergrond. Dochter [dochter 3] heeft wel contact met
betrokkene.
De beoordeling
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Betrokkene heeft hulp nodig bij het beheer van haar financiële zaken. Zij is niet in staat zelfstandig te internetbankieren en volgt op dit moment computerles in een buurthuis om te leren hoe zij een laptop kan gebruiken. Dochter [dochter 1] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij onlangs samen met betrokkene de bewindvoerder in het weekend heeft moeten bellen om een nieuwe pinpas aan te vragen, omdat de pinpas van betrokkene was geblokkeerd nadat zij de verkeerde pincode had ingevuld. Daarnaast is gebleken dat betrokkene haar dochter [dochter 1] al in 2022 gemachtigd heeft voor zaken die zij niet zelfstandig kan regelen. Daar komt nog bij dat in een andere procedure (over het bewind en mentorschap over [Z] in januari 2023) dochter [dochter 1] heeft verklaard dat betrokkene hulp nodig heeft bij het doen van haar administratie en dat betrokkene niet in staat is om die taken zelfstandig uit te voeren; hetgeen zowel betrokkene als dochter [dochter 2] tijdens de mondelinge behandeling van die zaak bij de rechtbank hebben beaamd. Vast is komen te staan dat betrokkene het vervelend vindt dat haar dochters ruzie hebben en dat de druk vanuit de dochters op betrokkene vanwege de verstoorde onderlinge verhoudingen tussen de dochters groot is. De dochters verschillen sterk van mening over wat het beste is voor hun moeder en gebleken is dat betrokkene als gevolg daarvan ambivalent is in het aanvaarden van de onderbewindstelling. Zo heeft betrokkene in juli 2023 verzocht om onderbewindstelling en heeft zij haar verzoek kort daarna weer ingetrokken. Sindsdien is zij wisselend in haar standpunt ten aanzien van het bewind.
5.7
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat betrokkene niet zelf in staat is om ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand. Met de kantonrechter is het hof eens dat onderbewindstelling van betrokkene noodzakelijk is. Het hof zal het verzoek van de verzoeksters dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 10 september 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.