Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
grief Ikomen [appellanten] op tegen een deel van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Het hof zal hetgeen [appellanten] bij deze grief hebben aangevoerd voor zover relevant meenemen bij de navolgende weergave van de feiten. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
4.Beoordeling
De procedure in eerste aanleg
primair[appellanten] hoofdelijk te bevelen om de door hen na de grensreconstructie geplaatste schutting te verwijderen en een nieuw vergelijkbaar hekwerk en vergelijkbare beplanting als voorheen terug te plaatsen, op straffe van een dwangsom, en
subsidiairaan [geïntimeerden] . een schadevergoeding toe te kennen van
zie hiervoor onder 4.4.a) de kadastrale grens als juridische erfgrens heeft te gelden, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan en het ervoor zal houden dat in zoverre de kadastrale grens als juridische erfgrens heeft te gelden. Het andersluidende oordeel van de rechtbank in rov. 4.19 en het dictum van het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd. In zoverre slagen de grieven van [appellanten] en de incidentele grief van [geïntimeerden] .
zie hiervoor onder 4.4.a) en liep vanaf de plek waar de beukenhaag eindigde een in de jaren tachtig door [naam 2] en [naam 1] geplaatst laag hekwerk, bestaande uit paaltjes en (groen) gaas, tot aan de plek waar omstreeks 1998 door [naam 1] een schutting is geplaatst (
zie hiervoor onder 4.4.b). De door [naam 1] geplaatste schutting liep met een knik richting het perceel van [geïntimeerden] . (langs de tijdens de descente nog aanwezige paal (rov. 4.16 bestreden vonnis)) tot aan het hoekpunt (de tijdens de descente nog aanwezige paal (rov. 4.12 bestreden vonnis)) met de x-zijde/ noordwestzijde (
zie hiervoor onder 4.4.c).
zie hiervoor onder 4.4.cen zie hiervoor onder 4.19: verjaring overstekend deel schuur). In het verlengde van de door [naam 1] geplaatste schutting stonden een laag hekwerk met (groen) gaas en een ligusterhaag tot aan het eindpunt van de erfgrens bij de meest westelijke punt van het perceel van [appellanten] (
zie hiervoor onder 4.4.d). Het lage hekwerk met groen gaas liep aan de zijde van het perceel van [appellanten] (deels) achter de ligusterhaag door.
(grief I), maar was het hekwerk bedoeld om te voorkomen dat huisdieren van [naam 1] en [naam 2] zouden ontsnappen en was de door [naam 1] geplaatste schutting bedoeld om het zicht op de achtergelegen schuur te camoufleren. Daarenboven is - aldus [appellanten] - van bezitsdaden geen sprake
(grief II).
“statement”heeft [naam 2] onder meer vermeld:
“de steen van het (…) hekwerk (…) aan het begin van de oprit (…) veelal als uitgangspunt(-en) aangehouden”hebben
“voor bemetingen”, waaruit het hof afleidt dat zij meermaals hebben geprobeerd de erfgrens vast te stellen, en staat in een e-mail van 6 maart 2021 dat de
“nauwkeurigheid van de erfgrens (…) in de fout”liep.
“Stel dat [naam 1] had geweten dat zijn grond 1 meter verder door liep in onze tuin dan had hij vast niet de houten schuttingen geplaatst waar deze zijn neer gezet.”en een
“feit is dat [naam 4] [naam 1] de hele houten schutting zelf heeft geplaatst (…). Niet op mijn aanwijzing maar ook hij ging er van uit dat het de
“(…) We hebben
grieven I en IIvan [appellanten] slagen, met dien verstande dat zij erkennen dat sprake is van verjaring met betrekking tot het overstekende deel van de schuur. De
griefvan [geïntimeerden] . slaagt voor zover deze ziet op het deel van de juridische grens vanaf de voorzijde van [straat] tussen de woningen van partijen tot de plek waar de beukenhaag de kadastrale grens kruist. Het bestreden eindvonnis kan niet in stand blijven. Bij beoordeling van hun verdere grieven hebben [appellanten] geen belang.