Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het hoger beroep
5.De motivering van de beslissing
Chavez-Vilchez) volgt dat de moeder daarom een aan artikel 20 VWEU ontleend, afgeleid verblijfsrecht heeft. Dat heeft zij nu ten aanzien van [minderjarige 1] én [minderjarige 2] , en dat zal zij behouden ten aanzien van [minderjarige 1] . Op basis van dat afgeleide verblijfsrecht van de moeder zal ook [minderjarige 2] vervolgens een afgeleid verblijfsrecht hebben (zie o.a. ABRvS 10 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2042 en zie Informatiebulletin IND IB 2023/31, pag. 10). [minderjarige 2] behoort immers ook tot het gezin van de moeder en is evenzeer als [minderjarige 1] voor zijn verzorging van haar afhankelijk. Daarbij merkt het hof verder nog op dat het verblijfsrecht van de moeder sinds 1 juli 2023 niet langer eindigt zodra [minderjarige 1] meerderjarig wordt. Het Chavez-Vilchez verblijfsrecht valt namelijk niet onder “verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard”, zodat de moeder daarna in aanmerking kan komen voor verblijf op een andere grondslag (zie HvJ EU 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639 (
E.K.) en Informatiebulletin IND IB 2023/31, pag. 16). Personen met een Chavez-Vilchez verblijfsrecht komen bovendien nu ook in aanmerking voor naturalisatie. Ook voor [minderjarige 2] bestaan deze mogelijkheden.
Tjebbes e.a.). Daarin is geoordeeld dat in situaties waarin de nationaliteit van een lidstaat en daarmee het Unieburgerschap van rechtswege verloren gaat (zoals hier in het geval van [minderjarige 2] ), de autoriteiten en rechterlijke instanties dienen na te gaan of dat in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel wat betreft de gevolgen ervan voor de situatie van de betrokkene, en in voorkomend geval voor die van zijn gezinsleden, uit het oogpunt van het Unierecht. De moeder heeft in deze procedure echter niet nader toegelicht op welke wijze het verlies van het Unieburgerschap en de mogelijkheid voor [minderjarige 2] om de daarmee verbonden rechten uit te oefenen hem of de moeder of [minderjarige 1] onevenredig zouden treffen. Dit kan dus evenmin tot afwijzing van het verzoek leiden.
6.De beslissing
[minderjarige 2], geboren [in] 2021 te [plaats A] ;