ECLI:NL:GHAMS:2024:2557

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.338.244/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie in een geschil tussen ouders

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], de zorgregeling tussen de ouders en de kinderalimentatie. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 21 december 2023, waarin de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is bepaald en het verzoek om kinderalimentatie is afgewezen. De moeder verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen, terwijl de vader de bestreden beschikking wenst te bekrachtigen.

De procedure in hoger beroep begon op 28 februari 2024, toen de moeder in hoger beroep ging. De vader diende op 17 april 2024 een verweerschrift in. Tijdens de zitting op 10 juli 2024 waren beide ouders en hun advocaten aanwezig, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige], die in 2020 is geboren. De ouders hebben een co-ouderschapsregeling, maar de moeder heeft zorgen over de zorg van de vader.

Het hof heeft overwogen dat beide ouders betrokken zijn en dat de huidige zorgregeling, die een gelijkwaardige verdeling van de zorg inhoudt, in het belang van [minderjarige] is. Het hof heeft de bestreden beschikking op dit punt vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld die de continuïteit en voorspelbaarheid voor [minderjarige] waarborgt. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de vader bepaald, en het verzoek van de moeder om kinderalimentatie is afgewezen omdat zij geen financiële gegevens heeft overgelegd. De ouders zijn aangespoord om in goed overleg te blijven communiceren over de zorg voor [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.338.244/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/329779 / FA RK 22-3164
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L. Verhoeven te Haarlem ,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. Z.C.E. Houben te Velsen-Zuid.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle, locatie [plaats E] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , het contact met de ouder bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats niet heeft (verder te noemen: de zorgregeling) en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (verder te noemen: kinderalimentatie).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (verder te noemen: de rechtbank), heeft in haar beschikking van 21 december 2023 (verder te noemen: de bestreden beschikking) de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald, een zorgregeling vastgesteld voor de periode tot het nieuwe schooljaar 2024 en de periode erna en het verzoek van de moeder om een kinderalimentatie afgewezen.
1.3
De moeder is het daar niet mee eens en wil dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar wordt bepaald. Daarnaast wil zij dat het hof een (andere) zorgregeling vaststelt en dat de vader aan haar een kinderalimentatie betaalt. De vader is het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 28 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 17 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een proces-verbaal van de op 23 november 2023 gehouden zitting bij de rechtbank;
- een bericht van de zijde van de moeder van 11 maart 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 23 april 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 27 juni 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 1 juli 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 4 juli 2024 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 10 juli 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2020.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
De ouders hebben tot eind december 2021 een relatie met elkaar gehad. Sinds 18 maart 2022 wonen zij niet meer samen.
3.3
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank van 17 januari 2023 is, na overeenstemming hierover tussen partijen ter zitting, een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] :
- op maandag, dinsdag en woensdag bij de moeder verblijft;
- op woensdag vanuit de gastouder, op donderdag, vrijdag en zaterdag bij de vader verblijft;
- op zondag afwisselend bij de moeder en de vader verblijft;
- en de vakanties en feestdagen in onderling overleg worden verdeeld.
Verder is, eveneens na overeenstemming hierover ter zitting, als tijdelijke kinderalimentatie vastgesteld dat de vader aan de moeder € 75,- per maand dient te voldoen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn. Verder is bepaald dat de zorgregeling als volgt zal zijn:
[minderjarige] verblijft tot en met de zomervakantie 2024:
- op maandag, dinsdag en woensdag bij de moeder;
- op woensdag vanuit de gastouder, op donderdag, vrijdag en zaterdag bij de vader;
- op zondag afwisselend bij de moeder en de vader;
- en de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen;
en vanaf het nieuwe schooljaar 2024:
- om de week van vrijdag uit school tot woensdag naar school bij de moeder;
- om de week van woensdag uit school tot vrijdag naar school in de daaropvolgende week bij de vader;
- en de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen.
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om een kinderalimentatie vast te stellen afgewezen.
De moeder had – na wijziging van haar verzoek – in de procedure bij de rechtbank verzocht:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen;
- een zorgregeling vast te stellen, die inhoudt dat [minderjarige] na de zomervakantie bij de vader verblijft:
- iedere veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur;
- iedere woensdag uit school tot etenstijd 18.00 uur;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen, waarbij de moeder het vervoer voor [minderjarige] op de zondagen regelt en de vader op de overige momenten;
- de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie definitief vast te stellen aan de hand van de huidige financiële gegevens van partijen en de geldende zorgregeling.
De vader had bij de rechtbank verweer gevoerd en had, voor zover nu van belang, - na wijziging van zijn zelfstandig verzoek - in de procedure bij de rechtbank verzocht:
- te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofverblijfplaats bij hem heeft;
- een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] bij de moeder verblijft:
- om de week van vrijdag uit school tot woensdag naar school, waarbij de moeder [minderjarige] haalt en brengt;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen;
Voor het geval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder wordt vastgesteld, had de vader verzocht om een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] bij hem verblijft iedere week van donderdagavond (na werk) tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] haalt en brengt.
4.2
De moeder verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre) en opnieuw rechtdoende, haar inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
4.3
De vader verzoekt om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter worden voorgelegd. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de rechter eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling omvatten. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
De standpunten
5.2
De moeder stelt - samengevat - dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ten onrechte bij de vader heeft bepaald. Omdat de vader weigerde de woning te verlaten en de moeder zich in die woning niet langer veilig voelde, is zij noodgedwongen - met instemming van de vader - naar [plaats C] vertrokken, in welke plaats zij een kapperszaak heeft geopend. De moeder is vervolgens van [plaats C] naar [plaats A] verhuisd, waar zij met haar partner samenwoont. De moeder is vanwege haar werk meer beschikbaar voor [minderjarige] dan de vader, zoals het sinds de geboorte van [minderjarige] altijd is geweest. De moeder werkte voorheen 24 uur per week en de vader werkte fulltime. Op dit moment werkt de moeder als zelfstandige in haar eigen kapsalon en bepaalt zij zelf haar werktijden. De vader werkt nog steeds fulltime en hij kan niet voldoende beschikbaar zijn voor [minderjarige] als hij naar de basisschool gaat. De vader begint voor schooltijd en eindigt rond 17.00 uur. Tot op heden heeft de vader het co-ouderschap op doordeweekse dagen met hulp van zijn ouders en een gastouder ingevuld en is hij alleen buiten werktijden voor [minderjarige] beschikbaar geweest. De moeder plaatst vraagtekens bij de invulling van de zorgtaken door de vader, in welk verband zij wijst op gaatjes in het gebit van de (toen nog) tweejarige [minderjarige] , de aanwezigheid van [minderjarige] bij laat op de avond op bedrijventerreinen gehouden autofeestjes en het door de vader niet instemmen met dan wel niet reageren op relevante zaken die [minderjarige] betreffen. De op het verzoek van de vader door de rechtbank vastgestelde zorgregeling waarbij [minderjarige] , die vier jaar is, negen tot tien dagen aaneengesloten geen contact met zijn moeder heeft, is niet in zijn belang. De moeder heeft, voor het geval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar haar wordt bepaald, een weekendregeling tussen de vader en [minderjarige] voorgesteld, met een vaste doordeweekse dag (de vrije woensdagmiddag). Deze regeling kan met een doordeweekse overnachting worden uitgebreid zodra [minderjarige] aan de basisschool gewend is.
5.3
De vader voert verweer. Hij stelt dat hij altijd een betrokken vader is geweest. Toen de moeder na de geboorte van [minderjarige] een postnatale depressie had, heeft hij het grootste deel van de zorg voor [minderjarige] op zich genomen. De vader werkte fulltime en de moeder werkte 24 uur per week. Op maandag en donderdag ging [minderjarige] naar oma (van vaderszijde), op dinsdag naar opa (van moederszijde) en op woensdag naar een gastouder. De moeder is naar [plaats D] vertrokken en vervolgens in [plaats C] en daaropvolgend in [plaats A] gaan wonen, telkens zonder hierover met de vader te overleggen. Dat de moeder minder werkt dan de vader is geen reden om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen. De vader is meer dan voldoende beschikbaar voor [minderjarige] . Hij heeft een flexibele werkgever en kan vier dagen per week gaan werken als dat voor [minderjarige] nodig blijkt te zijn. De vader kan [minderjarige] een stabiele thuissituatie bieden: hij heeft een koophuis, hij gaat niet verhuizen en hij heeft een netwerk dat hem kan ondersteunen. De vader doet, net als in het verleden, af en toe een beroep op zijn ouders, net zoals de moeder af en toe een beroep op haar partner doet. De ouders zijn een co-ouderschapsregeling overeengekomen. De door de moeder verzochte zorgregeling voor het geval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar wordt bepaald is een aanzienlijke beperking van de door de ouders overeengekomen zorgregeling en doet geen recht aan de band tussen de vader en [minderjarige] . De moeder heeft haar zorgen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] door de vader niet onderbouwd, aldus de vader.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat beide ouders het beste voor [minderjarige] willen. Volgens de raad zijn continuïteit en voorspelbaarheid belangrijk voor [minderjarige] . [minderjarige] is eraan gewend om door de week tijd met beide ouders door te brengen. Het is in het belang van [minderjarige] om een regeling vast te stellen die een gelijkwaardige verdeling van de zorg inhoudt. De raad heeft zich ten aanzien van de hoofdverblijfplaats onthouden van het geven van een advies.
Het oordeel van het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat (in ieder geval) vanaf het moment dat de ouders hun samenwoning hebben verbroken (maart 2022) sprake is geweest van een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij [minderjarige] ongeveer evenveel tijd bij zijn vader als bij zijn moeder heeft verbleven. De verhuizing van de moeder naar [plaats C] en vervolgens naar [plaats A] heeft in deze verdeling (nagenoeg) geen verandering gebracht. Ook in de (tussen)beschikking van de rechtbank van 18 januari 2023 en in de daaropvolgende bestreden beschikking is een reguliere zorgregeling vastgesteld, waarin de zorg (tot en met de zomervakantie) tussen partijen gelijkwaardig is verdeeld. Volgens de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling verblijft [minderjarige] tot en met de zomervakantie 2024 op maandag, dinsdag en woensdag bij de moeder, en bij de vader op woensdag vanuit de gastouder, op donderdag, vrijdag en zaterdag. Op zondag verblijft hij afwisselend bij de moeder en de vader. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de zorg voor [minderjarige] conform de bestreden beschikking wordt uitgevoerd. Het afwisselende verblijf van [minderjarige] bij ieder van de ouders op zondag houdt in dat [minderjarige] de ene week vanaf zaterdag 18.00 uur bij de moeder verblijft en de andere week vanaf zondag 18.00 uur.
Het hof stelt vast dat beide ouders betrokken ouders zijn die het beste met [minderjarige] voorhebben en dat zij beiden in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen en hem een stabiele opvoedomgeving kunnen bieden. De moeder stelt dat de vader niet goed voor [minderjarige] zorgt, in welk verband zij wijst op gaatjes in het gebit van de (toen nog) tweejarige [minderjarige] , de aanwezigheid van [minderjarige] bij laat op de avond op bedrijventerreinen gehouden autofeestjes en het door de vader niet instemmen met dan wel niet reageren op relevante zaken die [minderjarige] betreffen, maar zij heeft – nog daargelaten dat deze gebeurtenissen al geruime tijd geleden zouden hebben plaatsgevonden – deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader onvoldoende onderbouwd. Dat de moeder vanwege haar werk als (zelfstandig) kapster haar eigen werktijden kan bepalen en meer beschikbaar is voor [minderjarige] dan de vader, die een fulltime dienstverband heeft, acht het hof evenmin van doorslaggevend belang. Beide ouders zorgen, vanwege hun werk, met hulp van derden voor [minderjarige] . Dit was tijdens hun relatie van de ouders ook al het geval. Toen verbleef [minderjarige] op maandag en donderdag bij oma vaderszijde, op dinsdag bij opa moederszijde en op woensdag bij een gastouder. Uit de door de vader overgelegde werkgeversverklaring blijkt dat hij zijn werktijden, net als de moeder, flexibel kan indelen. Het hof acht het van groot belang dat beide ouders een significante rol in het leven van [minderjarige] kunnen blijven spelen.
Naar het oordeel van het hof wordt het belang van [minderjarige] in de gegeven omstandigheden het meest gediend met continuering van de huidige zorgregeling vanaf het moment dat hij (na de zomervakantie 2024) naar school gaat. [minderjarige] is gewend aan deze regeling, die inmiddels geruime tijd wordt uitgevoerd. Deze regeling stelt [minderjarige] in staat om een gelijkwaardig contact met beide ouders en met de sociale omgeving die hij bij beide ouders heeft te onderhouden en om zowel door de weeks als in het weekend tijd met ieder van zijn ouders door te brengen.
Dit oordeel leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking op dit punt zal vernietigen en zal bepalen dat [minderjarige] vanaf het schooljaar 2024 de ene week van zaterdag 18.00 uur tot woensdag naar school bij de moeder verblijft en van woensdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de vader en [minderjarige] de andere week van zondag 18.00 uur tot woensdag naar school bij de moeder verblijft en van woensdag uit school tot zaterdag 18.00 uur bij de vader. Voor het overige zal het hof de door de rechtbank bepaalde zorgregeling bekrachtigen.
De door de moeder verzochte regeling komt neer op een aanzienlijke beperking van het contact tussen de vader en [minderjarige] en levert een risico op afbreuk van hun goede band op, zodat het hof die regeling niet in het belang van [minderjarige] wenselijk acht. Het hof zal dit verzoek van de moeder daarom afwijzen.
Uiteraard kunnen de ouders in onderling overleg, indien ontwikkelingen op school of andere omstandigheden daartoe aanleiding geven, nadere of afwijkende afspraken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken maken.
5.6
Vervolgens is aan de orde de vraag bij wie van de ouders de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] dient te worden bepaald. Het hof overweegt daartoe als volgt. Beide ouders hebben gesteld dat zij tijdens hun relatie in overwegende mate de zorg voor [minderjarige] hebben gehad. Wat daar ook van zij, het hof acht de verdeling van de zorgtaken tijdens hun relatie niet doorslaggevend voor de vraag bij wie van de ouders [minderjarige] het beste zijn hoofdverblijf kan hebben. Omdat de ouders beiden in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen en hem een stabiele opvoedomgeving kunnen bieden, gaat het veeleer om de omvang van de zorg zoals beide ouders die krachtens de zorgregeling (zullen) hebben en om de vraag waar [minderjarige] het beste naar school zal kunnen gaan. De moeder stelt dat [minderjarige] , indien hij zijn hoofdverblijfplaats bij haar zou hebben, in [plaats A] naar school zou gaan.
Vanwege de lange reistijd tussen de woning van de vader in [plaats B] en (de school in) [plaats A] is uitvoering van de door het hof vast te stellen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (na de zomervakantie 2024) naar het oordeel van het hof praktisch gezien niet haalbaar als [minderjarige] daar naar school zou gaan. Omdat beide ouders om hun moverende redenen niet willen dat [minderjarige] in [plaats B] naar school gaat, heeft de vader voorgesteld dat [minderjarige] naar de Sint Bavoschool in [plaats E] gaat, als zijn hoofdverblijfplaats bij hem zou worden vastgesteld. De vader werkt in [plaats E] en [minderjarige] grootouders van vaderszijde wonen vlakbij school. De reistijd vanaf de woningen van beide ouders naar de school in [plaats E] bedraagt voor beiden circa 15 minuten, zodat ook de moeder - mede vanwege haar flexibele werktijden - in staat is om [minderjarige] naar school te brengen en hem weer op te halen. Zodoende kan zij, net als de vader, niet alleen in het weekend maar ook op doordeweekse dagen voor [minderjarige] zorgen en bij zijn schoolgang betrokken zijn. Beide ouders hebben aangegeven dat zij zich erin kunnen vinden dat [minderjarige] in [plaats E] naar school gaat en de huidige zorgregeling na de zomervakantie 2024 wordt gecontinueerd als de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald. Naar het oordeel van het hof wordt het belang van [minderjarige] in de gegeven omstandigheden het meest gediend met continuering van de huidige situatie. Dit brengt met zich mee dat het hof het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen zal afwijzen en de bestreden beschikking ook op dit punt zal bekrachtigen.
5.7
Het hof merkt nog op dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de ouders leren op ouderniveau met elkaar te communiceren en samen te werken. Het blijft een zwaarwegende verplichting van de ouders dit na te streven en hun onderlinge strijd in het belang van [minderjarige] te staken, om te voorkomen dat hij niet langer in staat zal zijn om goed contact met beide ouders te blijven houden.
Kinderalimentatie
5.8
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de moeder om een door de vader te betalen kinderalimentatie vast te stellen afgewezen, omdat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader heeft bepaald. Zoals hiervoor is overwogen, handhaaft het hof de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader. Het hof overweegt dat ook de ouder bij wie het kind niet de hoofdverblijfplaats heeft, aanspraak kan maken op een kinderbijdrage van de andere ouder indien dit voortvloeit uit de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht (vgl. HR 23-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1924). De moeder heeft echter, anders dan zij aankondigde in haar beroepschrift, in hoger beroep geen financiële gegevens in het geding gebracht. Om die reden zal ook het hof het verzoek om een kinderalimentatie afwijzen.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat [minderjarige] vanaf het schooljaar 2024 om de week van vrijdag uit school tot woensdag naar school bij de moeder verblijft en om de week van woensdag uit school tot vrijdag naar school in de daaropvolgende week bij de vader, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij [minderjarige] vanaf het schooljaar 2024:
- de ene week van zaterdag 18.00 uur tot woensdag naar school bij de moeder verblijft en van woensdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de vader;
- de andere week van zondag 18.00 uur tot woensdag naar school bij de moeder verblijft en van woensdag uit school tot zaterdag 18.00 uur bij de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 27 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.