ECLI:NL:GHAMS:2024:2556

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.338.020/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van de beschikking inzake gezag en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om het gezag over de minderjarige [minderjarige] en de omgang met zijn vader. De moeder had in eerste aanleg verzocht om eenhoofdig gezag na de echtscheiding, maar de rechtbank Amsterdam wees dit verzoek af en bepaalde een zorgregeling voor de omgang tussen de vader en het kind. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, terwijl de vader incidenteel hoger beroep aantekende om de omgangsregeling uit te breiden.

De moeder betoogde dat het eenhoofdig gezag in het belang van [minderjarige] is, gezien de onbetrouwbaarheid van de vader door zijn psychische problemen. De vader daarentegen stelde dat hij in staat is om gezamenlijk gezag uit te oefenen en dat de moeder hem niet in de weg staat bij gezagsbeslissingen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde dat zowel eenhoofdig als gezamenlijk gezag mogelijk zou zijn, afhankelijk van de situatie.

Het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders, en dat het toekennen van eenhoofdig gezag aan de moeder noodzakelijk is. De vader werd niet in staat geacht om op een stabiele manier gezagsbeslissingen te nemen. Wat betreft de omgangsregeling oordeelde het hof dat de verzoeken van de vader om de omgang uit te breiden niet in het belang van [minderjarige] zijn, en wees deze af. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, waarbij het hof het gezag aan de moeder toekende, maar de overige beslissingen van de rechtbank bekrachtigde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.338.020/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/730198 / FA RK 23-1349
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Walburg te Alkmaar,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.L.D. van Holland te Bilthoven.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] (3 jaar) en de omgang met zijn vader.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft bij beschikking van 21 november 2023 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de moeder om haar na de echtscheiding te belasten met het eenhoofdig gezag, afgewezen. Verder heeft de rechtbank een zorgregeling bepaald, waarbij [minderjarige] – kort gezegd – één keer per twee weken anderhalf uur begeleide omgang heeft met de vader. De moeder wil dat het hof haar verzoek om haar te belasten met het eenhoofdig gezag alsnog toewijst. De vader wil dat het gezamenlijk gezag in stand blijft en verzoekt een uitbreiding van de zorgregeling.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 20 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 8 mei 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een e-mailbericht van de zijde van de moeder van 17 mei 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 5 juli 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 juli 2024 met een bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe.

3.De feiten

3.1
[minderjarige] is geboren [in] 2021 te [plaats C] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
Bij de - in zoverre niet bestreden - beschikking van 21 november 2023 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald.
3.2
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn gehuwd [in] 2022. Bij de - in zoverre niet bestreden – beschikking van 21 november 2023 is de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is op 13 februari 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
De vader woont bij de instelling [instelling] van Fivoor in [plaats B] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] afgewezen. Daarnaast is een zorgregeling bepaald waarbij [minderjarige] één keer per twee weken anderhalf uur omgang heeft met de vader, onder begeleiding van [X] , ambulant gezinsbegeleider bij de Stichting SIG, of een professional vanuit de instelling van de vader.
In principaal hoger beroep
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] alsnog toe te wijzen.
4.3
De vader verzoekt het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in zoverre in stand te laten.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat hij om de week gedurende drie uur omgang heeft met [minderjarige] , onder begeleiding van een professional of onder begeleiding van de oma van [minderjarige] van vaderszijde (hierna ook: oma).
4.5
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd en verzoekt het incidenteel hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren. Wanneer de vader toch ontvankelijk is, verzoekt de moeder het verzoek van de vader om de omgang te laten begeleiden door oma af te wijzen. Ten aanzien van het verzoek tot uitbreiding van de omgang, verzoekt de moeder de vader om na te gaan of dit gefaciliteerd kan worden door de begeleiding en of uitbreiding in het belang van [minderjarige] is volgens de professionele omgangsbegeleider.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep
Gezag
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:251 Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Op grond van artikel 1:251a BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten
5.2
De moeder betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om haar met het eenhoofdig gezag te belasten heeft afgewezen. Volgens de moeder is het eenhoofdig gezag in het belang van [minderjarige] en is sprake van uitzonderlijke omstandigheden waardoor dient te worden afgeweken van het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag. De vader heeft veel begeleiding nodig en is soms periodes onbereikbaar voor de moeder. Verder is hij wisselend in zijn emoties en niet zelfstandig en stabiel genoeg om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Dit alles geeft stress, terwijl zij behoefte heeft aan rust in het uitoefenen van het gezag, aldus de moeder.
5.3
De vader is van mening dat hij wel in staat is om samen met de moeder het gezag over [minderjarige] uit te oefenen en ontkent dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat zou zijn om gezagsbeslissingen te nemen. Hij woont begeleid en het gaat al geruime tijd prima met hem. Hij accepteert hulp en advies en staat de moeder niet in de weg bij gezagsbeslissingen. Ten slotte is de vader bang dat de moeder met [minderjarige] naar het buitenland verhuist wanneer zij het eenhoofdig gezag zou hebben.
Advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zowel het eenhoofdig, als het gezamenlijk gezag mogelijk zou kunnen zijn. Enerzijds kan het gezamenlijk gezag in stand blijven, omdat de vader achter de beslissingen van de moeder staat en dus niet tegenwerkt. Anderzijds zou er zo min mogelijk vertraging moeten zijn bij het nemen van gezagsbeslissingen. [minderjarige] is een kwetsbaar kind over wie soms vlot beslissingen moeten worden genomen. Wanneer de vader onbereikbaar is, brengt dat risico’s met zich mee. Daarbij ziet de raad niet dat de vader aan de zijlijn zou komen te staan wanneer de moeder met het eenhoofdig gezag zou worden belast. De moeder geeft de vader de ruimte en betrekt hem bij het leven van [minderjarige] op een manier die bij de vader past, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder andere het volgende gebleken. [minderjarige] is geboren [in] 2021. De ouders zijn [in] 2022 getrouwd en hebben een periode samengewoond. Ten tijde van het verzoek tot echtscheiding, op 23 februari 2023, verbleef de vader op een gesloten afdeling in [plaats] omdat hij psychotisch was. Uit een verklaring van de vaste begeleider van de vader bij Fivoor, van 6 mei 2024, blijkt dat de vader in november 2020 voor het eerst is opgenomen bij [instelling] . Met een tussenpose op de gesloten afdeling in [plaats] , is de vader sinds maart 2023 weer in behandeling op de open afdeling van [instelling] . In december 2022 heeft de Stichting SIG (hierna: de SIG) een melding van Veilig Thuis gekregen, dat de vader wilde vertrekken uit [plaats] en de moeder en [minderjarige] iets wilde aandoen. Het was ook in december 2022 dat de moeder de DigiD van de vader nodig had voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag. De vader zat toen nog op de gesloten afdeling in [plaats] en wilde niet aan de aanvraag meewerken. In januari 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de vader, de moeder, een begeleider van de vader van de gesloten afdeling en [X] . Er is toen gesproken over begeleid wonen voor de vader en over de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Begin mei 2023 is de vader onverwacht vertrokken naar Engeland, waar hij onbereikbaar was voor de moeder. Hij gaf toen aan niet langer het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te willen en zei dat de moeder het verder alleen mocht oppakken. In januari 2024 is de vader onverwacht naar Spanje gegaan. Ook daar was hij niet goed te bereiken voor de moeder.
5.6
Uitgangspunt van de wet is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is echter vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening, waarbij zij niet alleen beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen maar waarbij ook belangrijke beslissingen met enige voortvarendheid genomen kunnen worden in situaties die dat vereisen. In deze zaak is de moeder al lange tijd feitelijk de enig opvoeder van [minderjarige] . Zij neemt de beslissingen over [minderjarige] . Daarbij betrekt zij de vader weliswaar zoveel mogelijk, maar feitelijk heeft zij de opvoedersrol alleen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vader het lastig vindt om beslissingen te nemen over [minderjarige] en dat hij stress ervaart rondom het nemen van gezags-beslissingen. Hij begrijpt niet helemaal waarover de gezagsbeslissingen gaan en geeft aan de moeder te vertrouwen in haar oordeel, waardoor hij haar meestal zijn toestemming geeft. Verder is naar voren gekomen dat het gezamenlijk gezag de moeder stress geeft. Haar vrees dat de vader niet stabiel genoeg is om beslissingen te nemen, is bovendien niet ongegrond. De vader is kwetsbaar. Hij woont onder begeleiding bij [instelling] in [plaats B] en zal daar de komende jaren blijven wonen, omdat hij hulp nodig heeft in het dagelijks leven. Hij raakt met enige regelmaat in een psychose en is dan onbereikbaar voor de moeder. Op die momenten kan dat voor [minderjarige] tot problemen leiden, zoals in 2022 toen de vader niet wilde meewerken aan de aanvraag voor kinderopvangtoeslag. Ook de begeleiding van de vader op de gesloten afdeling in [plaats] kon daar op dat moment niet bij helpen. Daarnaast is de vader al twee keer onverwacht naar het buitenland vertrokken, waarna hij slecht bereikbaar was. Dit alles brengt onvoorspelbaarheid met zich mee. Het is niet voorspelbaar of de vader bereikbaar is en of hij in staat is om mee te werken aan te nemen gezagsbeslissingen. Sinds maart 2024 lijkt het weer goed te gaan met de vader, maar voor die tijd is hij niet langer dan een jaar ononderbroken stabiel geweest. Onder deze omstandigheden bestaat het risico dat gezagsbeslissingen niet, of niet tijdig kunnen worden genomen. Het hof volgt de vader niet in zijn stelling dat de begeleiding of de mentor van de vader namens hem gezagsbeslissingen zouden kunnen nemen, wanneer hij een terugval heeft of onbereikbaar is voor de moeder. Slechts ouders of voogden zijn bevoegd gezagsbeslissingen te nemen. Een begeleider en/of mentor is verantwoordelijk voor het ondersteunen en beslissen met betrekking tot de persoonlijke belangen van de betrokkene, niet met betrekking tot het nemen van beslissingen omtrent de belangen van diens minderjarige kind.
Daarbij weegt het hof bovendien mee dat [minderjarige] een kwetsbaar kind is; hij heeft een ontwikkelingsachterstand wat extra aandacht vraagt van zijn opvoeders. Hierdoor heeft [minderjarige] bovengemiddeld behoefte aan een stabiele moederfiguur. De onrust die het gezamenlijk gezag voor de moeder met zich meebrengt, is daarmee niet in zijn belang.
5.7
Op grond van alles dat hierboven is overwogen, is het hof van oordeel dat bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders en dat het toekennen van het eenhoofdig gezag aan de moeder in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof merkt daarbij nog op dat gebleken is dat de moeder zich inzet om de vader te betrekken bij het leven van [minderjarige] en dat zij een positieve houding heeft ten aanzien van het contact tussen de vader en [minderjarige]
.Het hof heeft dan ook vertrouwen erin dat de moeder zich hiervoor zal blijven inzetten, zodat de vader niet op afstand komt te staan. Ten slotte heeft de moeder ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij geenszins voornemens is om met [minderjarige] naar het buitenland te verhuizen.
In incidenteel hoger beroep
Omgang
Wettelijk kader
5.8
De rechter stelt op grond van artikel 1:377a lid 2 BW, op verzoek van de ouders of van één van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Standpunten
5.9
De vader stelt dat de omgangsregeling moet worden uitgebreid, zodat hij en [minderjarige] elkaar om de week drie uur zien in plaats van anderhalf uur. Daarnaast verzoekt hij om de professionele begeleiding eventueel te vervangen door begeleiding door zijn moeder, zodat oma [minderjarige] ook weer eens ziet. [minderjarige] en oma hebben recht op onderling contact en op family life, aldus de vader.
5.1
De moeder voert aan dat de vader in zijn incidenteel hoger beroep
niet-ontvankelijk is, omdat is nagelaten duidelijk en tegen een specifieke rechtsoverweging te grieven. Inhoudelijk verweert de moeder zich tegen het standpunt van de vader, door – kort gezegd – aan te voeren dat oma onvoldoende afstand kan houden en dus onvoldoende geschikt is als begeleider van de omgang. Daarnaast begrijpt de moeder de wens van de vader tot uitbreiding van de omgang, maar zij vraagt zich af of de omgangsbegeleiding zoveel uur kan begeleiden. Ook wil zij dat de professionele omgangsbegeleider van de SIG beoordeelt of uitbreiding van de omgang in het belang is van [minderjarige] .
Advies van de raad
5.11
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard vertrouwen te hebben in de ouders. Het is belangrijk om te blijven nadenken over de vraag hoe het contact tussen de vader en [minderjarige] kan worden uitgebreid. Het is fijn dat de moeder meedenkt over de mogelijkheden. Ook zou gekeken moeten worden of en op welke manier oma betrokken kan worden bij de omgangsmomenten, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
5.12
Het hof is van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep. De toelichting in het verweerschrift van de vader is weliswaar onduidelijk, maar wel blijkt voldoende dat hij een wijziging van de omgangsregeling zoals vastgesteld bij de bestreden beschikking verzoekt. De vader mag, als (mede)verzoeker in eerste aanleg, deze wijziging verzoeken en de moeder heeft voldoende gelegenheid gehad om zich tegen het verzoek van de vader te verweren, zoals zij ter zitting in hoger beroep ook heeft gedaan. Het hof komt daarmee toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek van de vader.
5.13
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vader ten tijde van de zitting bij de rechtbank op de gesloten afdeling in [plaats] verbleef. De omgang met [minderjarige] vond toen één keer per maand plaats, onder begeleiding van [X] . Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de vader en [minderjarige] elkaar onder begeleiding eens in de twee weken anderhalf uur zien. Sinds de bestreden beschikking wordt hieraan uitvoering gegeven bij [Y] in [plaats D] , onder begeleiding van [X] . Deze omgangsmomenten verlopen goed.
Echter, het is niet (voldoende) duidelijk of er ruimte is bij [minderjarige] voor de door de vader verzochte uitbreiding van de omgang en of dit in zijn belang is. Het is aan de professionele omgangsbegeleiding van de SIG om dat te beoordelen en ook of een uitbreiding gefaciliteerd kan worden. Daarnaast is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat de omgangsmomenten begeleid dienen te worden door een professionele omgangsbegeleider. Oma is geen professional en kan dus niet als alternatief van een professionele begeleider optreden. Oma zou wellicht als bezoeker aanwezig kunnen zijn tijdens een begeleid omgangsmoment, maar het is aan het SIG om dat te beoordelen.
Al met al is het hof van oordeel dat het door de vader verzochte niet in het belang is van [minderjarige] en wijst de verzoeken van de vader af.
5.14
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2023, voor zover daarbij het verzoek van de moeder inzake het gezag is afgewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt het (gezamenlijk) gezag over
[minderjarige] , geboren [in] 2021 te [plaats C], en bepaalt dat het gezag alleen aan
[de moeder](de moeder) toekomt;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. C.E. Buitendijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van R. Hoff als griffier en is op 27 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.