ECLI:NL:GHAMS:2024:2536

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.338.034/01 en 200.338.036/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van mentor en bewindvoering voor kwetsbare betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van bewind en mentorschap voor de betrokkene, geboren in 1997 te Suriname. De kantonrechter had eerder, op 29 november 2023, de goederen van de betrokkene onder bewind gesteld en een mentorschap ingesteld, waarbij [X] B.V. als bewindvoerder en mentor was benoemd. De betrokkene verzocht om opheffing van het bewind en mentorschap, dan wel om haar moeder als mentor te benoemen. Het hof oordeelde dat het bewind en mentorschap noodzakelijk blijven, gezien de kwetsbare positie van de betrokkene en de gegronde redenen die zich verzetten tegen de benoeming van haar moeder tot mentor. Het hof concludeerde dat de betrokkene nog steeds ondersteuning nodig heeft om haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard te waarborgen. De beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd, en het verzoek van de betrokkene om haar moeder tot mentor te benoemen werd afgewezen. De betrokkene had eerder onder bewind gestaan, maar de omstandigheden maakten het noodzakelijk dat deze maatregel in stand bleef.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.338.034/01 en 200.338.036/01
zaaknummers rechtbank: 10764929 EB VERZ 23-12172 en 10764951 EB VERZ 23-12173
Beschikking van de meervoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. D. Schreurs te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [de moeder] (verder ook te noemen: de moeder);
- [X] B.V., kantoorhoudende te [plaats A] (verder te noemen: [X] of de mentor en bewindvoerder);
- Stichting [Z] Zorg, locatie [locatie] (verder te noemen: [Z] Zorg).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de instelling van bewind over de goederen die aan de betrokkene (zullen) toebehoren en over de instelling van een mentorschap ten behoeve van de betrokkene.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (verder te noemen: de kantonrechter) heeft bij twee afzonderlijke beschikkingen van 29 november 2023 (verder te noemen de bestreden beschikking(en)), respectievelijk de goederen van de betrokkene onder bewind gesteld en een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene, met benoeming van [X] tot bewindvoerder en mentor.
De betrokkene is het met die beslissingen niet eens en verzoekt de onderbewindstelling en het mentorschap op te heffen, dan wel om te bepalen dat haar moeder tot mentor wordt benoemd. [Z] Zorg is het wel eens met de beslissingen van de kantonrechter. Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is dat het bewind en mentorschap in stand blijft en dat [X] de maatregelen uitvoert. Het hof licht dit hierna toe.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 20 februari 2024 in hoger beroep gekomen van beide bestreden beschikkingen.
2.2
Het hof heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de zijde van [Z] Zorg van 2 april 2024;
- een brief van de zijde van [X] van 9 april 2024.
2.3
De zitting heeft op 11 juli 2024 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- [X] , vertegenwoordigd door [mentor] (mentor) en [bewindvoerder] (bewindvoerder);
- [Z] Zorg, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] , [vertegenwoordiger 2] en [vertegenwoordiger 3] .
De moeder was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig ter zitting.
De betrokkene heeft een meerderjarige broer die niet voor de zitting was uitgenodigd. De betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij in verband met zijn werk niet ter zitting had kunnen verschijnen. Het hof heeft besloten deze broer verder niet in de procedure te betrekken.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1997 te [plaats B] (Suriname). Zij is de dochter van [de moeder] .
3.2
De betrokkene heeft van 22 januari 2020 tot 4 april 2023 onder bewind gestaan van [Y] B.V., kantoorhoudende te [plaats C] . Dit bewind is opgeheven bij beschikking van de kantonrechter van 4 april 2023.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer 10764929 EB VERZ 23-12172 heeft de kantonrechter, op verzoek van [Z] Zorg, de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene onder bewind gesteld vanwege haar geestelijke of lichamelijke toestand. Bij de bestreden beschikking met zaaknummer 10764951 EB VERZ 23-12173 heeft de kantonrechter op dezelfde grond een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene. [X] is benoemd tot bewindvoerder en mentor.
4.2
De betrokkene verzoekt primair de bestreden beschikkingen te vernietigen en [X] te ontslaan als bewindvoerder en mentor met opheffing van het bewind en mentorschap. Subsidiair verzoekt de betrokkene de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt: met zaaknummer 10764951 EB VERZ 23-12173) te vernietigen en te bepalen dat de moeder van de betrokkene als opvolgend mentor wordt benoemd.
4.3
[X] en [Z] Zorg hebben ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
Mentorschap
5.1
Op grond van artikel 1:450, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Op grond van artikel 1:452, derde en vierde lid, BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten, of benoemt bij voorkeur een ouder tot mentor (als er geen echtgenoot, partner of andere levensgezel is).
5.2
Op grond van artikel 1:462, tweede lid, BW kan de kantonrechter het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
Bewind
5.3
Op grond van artikel 1:431, eerste lid, BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren:
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.4
Op grond van artikel 1:449, tweede lid, BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.5
De betrokkene vindt dat de kantonrechter ten onrechte het bewind en het mentorschap over haar heeft uitgesproken. De betrokkene heeft daartoe een aantal omstandigheden en argumenten aangedragen, waarop het hof hierna, voor zover nodig, zal ingaan.
5.6
[X] heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Er bestaat nog steeds een noodzaak tot bewind en mentorschap en de voortzetting van het bewind en mentorschap is nog steeds zinvol. [X] heeft daartoe een aantal omstandigheden en argumenten aangedragen, waarop het hof hierna, voor zover nodig, zal ingaan.
5.7
[Z] Zorg heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om begeleiding te behouden voor de betrokkene.
De beoordeling door het hof
Mentorschap
5.8
Ter zitting in hoger beroep heeft de betrokkene verklaard dat zij vanaf haar zeventiende begeleid heeft gewoond en dat zij op haar achttiende een dochter heeft gekregen. Zij heeft vervolgens twee jaar in een tienermoederhuis gewoond. Haar dochter groeit nu op bij een tante. Volgens de betrokkene komt dat ook omdat zij onder bewind en mentorschap staat.
De betrokkene is op eigen initiatief en vrijwillig op een begeleide woonlocatie van [Z] Zorg terechtgekomen. De betrokkene heeft verder verklaard dat zij nu bij haar moeder inwoont, dat zij een bijstandsuitkering ontvangt, maar een eigen onderneming in huidverzorging wil starten en dat zij daarbij begeleid wordt door een mentor van de gemeente. Zij meent dat zij inmiddels zelfstandig haar eigen belangen kan behartigen.
De vertegenwoordigers van [Z] Zorg hebben aangevoerd dat zij grote zorgen over de betrokkene kregen, omdat zij zagen dat de betrokkene de regie over haar leven dreigde te verliezen. Er waren overlastmeldingen waarbij politie, GGZ en nachtwacht van de woonlocatie betrokken zijn geweest. Men hoorde de betrokkene schreeuwen en bonken. De betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat die overlast niet alleen door haar, maar ook door medebewoners veroorzaakt werd; ze konden niet met elkaar samenleven. De begeleiders van [Z] Zorg zagen verder veel brieven uit haar brievenbus steken, die onder andere te maken hadden met geldzaken en administratie. Als de betrokkene daarop aangesproken werd, ontkende zij dat zij post had ontvangen. De woonbegeleiders hebben geprobeerd te achterhalen waar de betrokkene op school is geweest en welke opleiding zij heeft gevolgd, maar zij bleek nooit op een school te zijn ingeschreven. De betrokkene vermeed het contact met de begeleiders van de woonlocatie en heeft onlangs de woonlocatie verlaten. [Z] Zorg heeft, ondanks herhaaldelijke pogingen daartoe, geen contact met het netwerk van de betrokkene kunnen krijgen. [Z] Zorg stelt dat bij de betrokkene in haar jeugd een licht verstandelijke beperking is vastgesteld en zij vermoeden – op grond van het gedrag van de betrokkene – dat sprake is van (nog niet gediagnosticeerde) psychiatrische problematiek. Eén van de ter zitting in hoger beroep aanwezige begeleiders kent de betrokkene al sinds zij in het moeder-en-kind-huis verbleef. Omdat de betrokkene op zeker moment geen hulp meer wilde aanvaarden, heeft [Z] Zorg het verzoek ingediend tot het instellen van een mentorschap voor de betrokkene. [Z] Zorg meent dat de betrokkene nog steeds steun en begeleiding nodig heeft.
5.9
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht en op goede gronden het verzoek van [Z] Zorg heeft toegewezen. Weliswaar zijn er geen onderbouwende stukken in het geding gebracht waarmee de geestelijke en lichamelijke toestand van de betrokkene kan worden vastgesteld, maar het hof ziet geen aanleiding om het relaas van [Z] Zorg, een landelijke organisatie voor mensen met een beperking, in twijfel te trekken. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de levensloop van de betrokkene, zoals hiervoor bij 5.8 beschreven, erop wijst dat zij moeite heeft om zichzelf staande te houden in de maatschappij. De betrokkene zelf heeft geen stukken in het geding gebracht die op een andere conclusie wijzen. Zo is niet bekend of zij een schoolopleiding heeft genoten en heeft zij niet kunnen verklaren waarom [Z] Zorg niet met haar netwerk in contact kon komen. Desgevraagd vertelde betrokkene bovendien dat zij een onderneming wil starten, maar ook dat zij zich weer heeft uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel om geen problemen te krijgen en omdat ze eerst haar schulden wil aflossen. Bovendien heeft de betrokkene erkend dat sprake is geweest van overlast in de woning van [Z] Zorg.
Gelet op al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de betrokkene in een kwetsbare positie verkeerde en nog steeds verkeert en dat een mentorschap nodig en passend was en is om haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard waar te nemen.
5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de mentor verklaard dat de betrokkene, toen zij nog bij [Z] Zorg verbleef, nauwelijks toegankelijk voor de mentor was. Sinds de betrokkene weg is bij [Z] Zorg, staat zij meer open voor hulp van de mentor, komt zij zelf met vragen en is er ongeveer eens in de twee weken contact. De mentor gaat na wat de betrokkene nodig heeft en biedt ondersteuning waar nodig. Naar eigen zeggen heeft de betrokkene inmiddels ook begeleiding van een mentor van de gemeente en de mentor van [X] is bereid om daarmee samen te werken. Het hof acht het van belang dat de betrokkene de komende periode met deze ondersteuning verder kan zoeken naar een eigen woning en werk of opleiding. Het hof acht deze voorzichtig positieve ontwikkeling echter nog te pril om het mentorschap nu op te heffen. Als de positieve ontwikkeling doorzet, kan in overleg met de mentor gewerkt worden aan een uitstroomtraject naar zelfstandigheid.
5.11
Het hof ziet gegronde redenen die zich verzetten tegen de benoeming van de moeder van de betrokkene tot mentor. Zoals hiervoor weergegeven, is het [Z] Zorg niet gelukt om met de moeder in contact te komen en ook ter zitting bij het hof is de moeder niet verschenen. Aldus valt niet te beoordelen of de moeder van de betrokkene over de capaciteiten en mogelijkheden beschikt om de niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene voldoende te behartigen. Nu niet gebleken is van ongeschiktheid van [X] en de mentor inmiddels met de betrokkene kan samenwerken, zal het (subsidiaire) verzoek van de betrokkene om haar moeder tot mentor te benoemen, worden afgewezen.
Bewind
5.12
De betrokkene heeft eerder van januari 2020 tot april 2023 onder bewind gestaan. De kantonrechter heeft het bewind in april 2023 opgeheven omdat het niet meer zinvol was; de betrokkene werkte niet meer mee en er waren geen inkomsten meer. Zij had destijds plannen om terug te gaan naar Suriname, haar land van herkomst, maar die plannen heeft zij niet uitgevoerd. Bij aanvang van het huidige bewind bleek dat de betrokkene schulden had van ongeveer € 4.650,-. Dit betrof schulden bij de tandarts, Klarna en Ziggo. Inmiddels is door de bewindvoerder ongeveer € 600,- afgelost.
5.13
Ter zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder naar voren gebracht dat het op dit moment nog niet wenselijk is om het bewind op te heffen. De betrokkene leeft momenteel van een bijstandsuitkering, er is nog een hoge restschuld en de bewindvoerder vreest dat de schulden zonder een beschermingsmaatregel verder zullen oplopen.
De betrokkene vindt dat zij wel in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen en dat de onderbewindstelling niet noodzakelijk is.
5.14
Gelet op de omstandigheden als beschreven bij 5.8 en 5.9 is het hof van oordeel dat de geestelijke toestand van de betrokkene maakt dat ook voor het behoorlijk waarnemen van haar vermogensrechtelijke belangen een beschermingsmaatregel nodig is. Daar komt bij dat de betrokkene een beperkt inkomen heeft, de schuldenlast nog omvangrijk is en haar vaste lasten zullen toenemen zodra het haar lukt om zelfstandige woonruimte te vinden. De conclusie van het hof luidt dan ook dat de onderbewindstelling een noodzakelijke en passende maatregel was en is en dat van opheffing van deze maatregel nu nog geen sprake kan zijn.
5.15
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.M. van Baardewijk, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 20 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.