ECLI:NL:GHAMS:2024:2529

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.341.857/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing; belanghebbendheid van voormalige pleegmoeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter had eerder op 28 februari 2024 de ondertoezichtstelling verlengd tot 17 maart 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 17 augustus 2024. De moeder van [minderjarige] was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter om [X], de tante van de moeder, als belanghebbende aan te merken in deze procedure. De moeder stelde dat [X] geen pleegmoeder meer was en dat de eerdere uitspraken over het perspectief van [minderjarige] geen gezag van gewijsde hadden. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat mr. I. Roos, en [X] werd vertegenwoordigd door mr. A.L. Witteveen. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure. Het hof oordeelde dat de kinderrechter [X] ten onrechte als belanghebbende had aangemerkt, omdat zij niet meer als pleegmoeder fungeerde en geen directe rechten of verplichtingen had in deze zaak. Het hof vernietigde de bestreden beschikking voor zover [X] als belanghebbende was aangemerkt, maar bekrachtigde de overige delen van de beschikking. De zaak werd terugverwezen naar de kinderrechter voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.341.857/01
zaaknummer rechtbank: C/15/347880 / JU RK 24-41
beschikking van de meervoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Roos te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Omdat de kinderrechter haar als belanghebbende heeft aangemerkt, is opgeroepen:
- [X] (hierna: [X] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 28 februari 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 17 maart 2025 en de machtiging tot diens uithuisplaatsing verlengd tot 17 augustus 2024 (hierna: de bestreden beschikking).
1.2
[X] is een tante van de moeder. [minderjarige] heeft vroeger bij haar gewoond. De moeder is het er niet mee eens dat de kinderrechter in de bestreden beschikking [X] als belanghebbende heeft aangemerkt. Ook is zij het niet eens met een aantal overwegingen van de kinderrechter over het perspectief van [minderjarige] . Dat zou niet weer opnieuw bij [X] moeten liggen.
[X] is het eens met de bestreden beschikking. De raad en de GI hebben geen standpunt ingenomen over de vraag of [X] belanghebbende zou moeten zijn.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 28 mei 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking.
2.2
De zitting heeft op 10 juli 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door een medewerker;
- [X] , via een videobeeldverbinding, bijgestaan door mr. A.L. Witteveen, advocaat te Rotterdam;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
[minderjarige] , geboren [in] 2016, is een kind van de moeder. Zij oefent alleen het gezag uit over hem.
3.2
[minderjarige] heeft vanaf februari 2020 tot en met augustus 2022 bij [X] , een tante van de moeder, gewoond.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 17 maart 2022 is [minderjarige] (opnieuw) onder toezicht gesteld. Bij die beschikking is ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, tot 17 maart 2023.
3.4
Op 1 september 2022 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend, welke uithuisplaatsing vervolgens definitief is uitgesproken en is verlengd tot 29 december 2022.
Sinds 1 september 2022 verblijft [minderjarige] op de crisisgroep ‘ [Y] .
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 december 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder en/of een pleegzorgaccommodatie verlengd tot 17 maart 2023.
3.6
Bij beschikking van 8 maart 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder en/of een pleegzorgaccommodatie (versterkt gezinshuis) verlengd tot 17 maart 2024.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 17 maart 2024 tot 17 maart 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd van 17 maart 2024 tot 17 augustus 2024. De GI had verlenging van de machtiging uithuisplaatsing verzocht voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft de beslissing op het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aangehouden.
4.2
De moeder is op zich niet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. Zij verzoekt dat het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigt en bepaalt dat [X] geen pleegmoeder is in de zin van de wet en geen belanghebbende in de procedure, waarbij het perspectiefbesluit reeds twee jaar geleden is getoetst en het perspectief niet langer bij [X] ligt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder staat achter de huidige plaatsing van [minderjarige] bij [Y] en zij kan zich vinden in het advies van het Centrum voor Consultatie en Expertise om [minderjarige] in een professionele 24-uurssetting in een gezinshuis of kleinschalige woonvoorziening te plaatsen. Het woonperspectief van [minderjarige] is met hem besproken en de GI is bezig dit te realiseren. Daar richt het hoger beroep zich niet tegen.
Met haar eerste grief voert de moeder aan dat de kinderrechter [X] in de procedure ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt. [X] verzorgt en voedt [minderjarige] niet meer op als behorend tot haar gezin; [minderjarige] verblijft al bijna twee jaar niet meer bij haar. [X] heeft [minderjarige] destijds niet goed behandeld. De moeder heeft er belang bij dat [X] niet als belanghebbende wordt aangemerkt. Er wordt in de processtukken veel informatie gedeeld over haar en over haar andere kinderen. Dat komt nu allemaal bij [X] en de familie te liggen, wat veel onrust veroorzaakt.
De tweede, derde en vierde grief van de moeder gaan over de overwegingen van de kinderrechter over het perspectief van [minderjarige] . De kinderrechter heeft ten onrechte overwogen dat het waarschijnlijk meer aan [minderjarige] ligt dan aan de crisisgroep, dat [minderjarige] het daar goed doet. Volgens de moeder gedijt [minderjarige] beter bij neutrale begeleiding door professionals, die opgeleid zijn en kennis hebben van zijn problematiek, dan bij een verblijf in een gezinssituatie. Er is één-op-één begeleiding en [minderjarige] wordt structuur geboden.
Volgens de moeder waren er allerlei problemen in de privésituatie en is het perspectief van [minderjarige] al geruime tijd geleden bepaald, laatstelijk bij de beschikking van de kinderrechter van 8 maart 2023. Hij is gebaat bij een gezinshuis waar oudere jongeren verblijven en waar hij extra ambulante ondersteuning krijgt. [minderjarige] is enorm opgebloeid sinds hij bij [Y] verblijft en 24-uurs één-op-één begeleiding krijgt. Volgens de GI is zijn gedrag daardoor vooruit gegaan en gaat hij dagelijks naar school.
5.2
[X] meent dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij slechts grieft tegen een procesbeslissing van de rechtbank en niet tegen het dictum. De moeder wil dus geen vernietiging van de bestreden beschikking. [X] is bovendien terecht als belanghebbende aangemerkt. Er moet worden gekeken of het perspectief toch bij [X] kan liggen. [X] wijst erop dat bij elke verlenging opnieuw kan worden bekeken waar het perspectief dient te liggen. De huidige plaatsing van [minderjarige] is een zeer langdurige crisisplaatsing. Om die reden heeft de kinderechter overwogen dat toch weer moet worden onderzocht of het perspectief bij [X] zou moeten zijn. [X] belang wordt dus wel degelijk geraakt door de uitkomst van de procedure. Het is juist dat [X] op dit moment feitelijk geen pleegmoeder is, maar zij heeft nog een structurele omgangsregeling van één keer in de twee weken die best intensief is. Daarom zou het pleegoudercriterium uit artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering analoog moeten worden toegepast. Als [minderjarige] tijdelijk bij haar wordt geplaatst, zou zij in die zin wel pleegmoeder zijn.
5.3
De GI heeft geen standpunt ingenomen over de vraag of [X] belanghebbende is. Ter zitting heeft de GI de voorgeschiedenis van de huidige plaatsing van [minderjarige] besproken. Handhaving van de plaatsing van [minderjarige] bij [X] was niet meer mogelijk; het botste te vaak tussen de moeder en [X] . [minderjarige] kreeg dat mee. [minderjarige] heeft daarna wel steeds omgang met [X] gehad, aanvankelijk begeleid. De begeleide omgangsregeling is afgebouwd naar onbegeleid. [minderjarige] escaleert overal, behalve bij [X] . Dat verbaast iedereen. Om zicht te krijgen waarom het bij [X] goed gaat, is nu sprake van een gedeeltelijk begeleide omgang. Het gaat goed. [X] corrigeert de minderjarige en ze hebben goede gesprekken. [minderjarige] zit op de crisisgroep, maar wordt één op één begeleid door een ambulant team. [minderjarige] is niet de makkelijkste. Als je hem liefde geeft, stoot hij je van zich af, hij kan daar niet goed mee omgaan. Hij ziet crisiskinderen komen en gaan, die hebben niet de juiste invloed op hem.
Er moet perspectief komen op een nieuwe plek. [minderjarige] ’ juridische vader is overleden, maar enkele maanden geleden meldde de moeder dat er toch een biologische vader was, dat was een schok voor [minderjarige] . Hij heeft inmiddels met zijn vader kennis gemaakt. Dat contact verloopt tot nu toe goed.
5.4
De raad constateert dat [minderjarige] goed reageert op [X] . Dat is mooi, want kinderen zoals [minderjarige] kunnen vanuit hechtingsproblematiek niet goed relaties aangaan. Elke wisseling, alles wat er verandert en niet voorspelbaar is heeft een grote impact op hem. De raad heeft onvoldoende antwoord gekregen op vragen. Wat is het effect op [minderjarige] ? Hoe verhoudt het zich tot de belangen van [minderjarige] om [X] wel of niet als belanghebbende aan te merken?
[minderjarige] zal zelf weinig merken van informatie-uitwisselingen met [X] , tenzij er een botsing met moeder plaatsvindt.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
De moeder wenst geen verandering van het dictum van de bestreden beschikking, maar komt op tegen de beslissing van de kinderrechter om [X] als belanghebbende aan te merken en tegen de overwegingen van de kinderrechter met betrekking tot het perspectief van [minderjarige] .
Als uitgangspunt geldt dat in iedere familierechtelijke verzoekschriftprocedure telkens moet worden beoordeeld wie bij het desbetreffende verzoek als belanghebbende moet worden aangemerkt. Dat geldt ook voor verzoeken tot verlenging van een ondertoezichtstelling of machtiging uithuisplaatsing. Beslissingen van de rechter over jeugdbeschermingsmaatregelen krijgen bovendien geen gezag van gewijsde en binden partijen dus niet in latere verlengingsprocedures (zie Hof Amsterdam 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:912, r.o. 4.6). Dat doet de vraag rijzen in hoeverre de moeder voldoende belang heeft bij vernietiging van de door haar aangevallen overwegingen, zonder dat zij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zelf wil laten vernietigen. Volgens [X] is de moeder om die reden niet-ontvankelijk.
Het hof is van oordeel dat in dit geval dat belang aanwezig is, omdat in de nu lopende procedure de kinderrechter nog een beslissing zal moeten nemen over het resterende deel van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing. De procedure is dus nog niet tot een einde gekomen; daarom bestaat er voldoende belang.
5.6
Het hof zal eerst de vraag bespreken of [X] in deze procedure belanghebbende is. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter [X] ten onrechte als belanghebbende heeft aangewezen en zal hierna uitleggen waarom.
De vraag wie belanghebbende is moet worden beantwoord aan de hand van wat staat in artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarin staan twee criteria vermeld:
belanghebbende is degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
belanghebbende is ook degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt.
5.7
Het in tweede criterium is volgens de wetsgeschiedenis speciaal geschreven voor pleegouders. Daarbij geldt wel de eis dat de verzorging en opvoeding door de pleegouder ook nog plaatsvindt op het moment van (het begin van) de procedure die betrekking heeft op de minderjarige. Iemand die de minderjarige vroeger als pleegouder heeft verzorgd en opgevoed, maar dat inmiddels niet meer doet, kan zich dus niet beroepen op het tweede criterium (zie HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:488, r.o. 3.4.1 t/m 3.4.4). In dit geval is de procedure aangevangen met de indiening van het verlengingsverzoek door de GI dat tot de bestreden beschikking heeft geleid. [X] was op dat moment geen pleegmoeder van [minderjarige] meer. Zij kan dus niet op grond van dit criterium als belanghebbende worden aangemerkt. Gelet op de hiervoor genoemde beschikking van de Hoge Raad ziet het hof geen ruimte om het criterium analoog toe te passen op de situatie van [X] , zoals de advocaat van [X] heeft bepleit. Een omgangsregeling van eens in de twee weken is daarvoor te beperkt, ook als daarbij wordt betrokken dat [X] in het verleden pleegouder is geweest.
5.8
Dan resteert de vraag of [X] op grond van het eerste criterium als belanghebbende kan worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak kan de door dit criterium bestreken kring van belanghebbenden niet in algemene zin worden afgebakend. Wie als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop deze zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene belanghebbende. [X] heeft niet gesteld in welke rechten of verplichtingen zij rechtstreeks wordt geraakt door het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] . De enkele omstandigheid dat de kinderrechter in de bestreden beschikking de mogelijkheid van een (her)plaatsing van [minderjarige] bij haar opwerpt, brengt nog niet mee dat [X] als belanghebbende heeft te gelden. De kinderrechter heeft als uitgangspunt immers niet de bevoegdheid te bepalen bij wie een eventuele netwerkplaatsing, zo in deze zaak al aan de orde, ten uitvoer gelegd zal worden, laat staan dat hij kan bepalen dat dat bij [X] zal zijn. De beslissingen op de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing hebben bovendien geen (rechtstreekse) invloed op [X] omgang met [minderjarige] . [X] rechten en verplichtingen zijn dan ook niet rechtstreeks in deze zaak betrokken. Andere omstandigheden, op grond waarvan [X] wel als belanghebbende moet worden aangemerkt, zijn gesteld noch gebleken. De conclusie is dan ook dat de kinderrechter [X] ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt.
5.9
Met betrekking tot de overwegingen van de kinderrechter over het perspectief van [minderjarige] , overweegt het hof allereerst dat ook deze overwegingen geen gezag van gewijsde krijgen. Dat geldt overigens eveneens voor de overwegingen uit eerdere beschikkingen met betrekking tot het perspectief van [minderjarige] , zoals de door de moeder ter zitting aangehaalde beschikking van 8 maart 2023. De kinderrechter overwoog toen dat de ondersteuningsbehoeften van [minderjarige] dermate groot zijn, dat de pleegouders dit niet (meer) kunnen bieden en dat [minderjarige] specialistische hulp en intensieve één op één begeleiding nodig heeft. De kinderrechter vond een plaatsing van [minderjarige] in een versterkt gezinshuis toen noodzakelijk en in zijn belang. Tot nu toe zit [minderjarige] echter nog steeds in een crisisopvang en lijkt [X] misschien wel de enige in zijn omgeving te zijn die hem goed kan corrigeren.
De advocaat van [X] voert terecht aan dat het perspectief bij iedere verlengingsbeslissing opnieuw aan de orde kan zijn, afhankelijk van wat het belang van de minderjarige op dat moment vergt. Dat betekent uiteraard niet dat aan de eerdere perspectiefbeslissing geen betekenis toekomt. De raad heeft er terecht op gewezen dat elke wisseling en alles wat verandert en niet voorspelbaar is een grote impact op [minderjarige] zal hebben. Maar uiteindelijk gaat het steeds om de vraag of de (voortgezette) uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige noodzakelijk is, en zo ja, wat dan de beste plek is om die machtiging ten uitvoer te leggen.
5.1
Omdat de grieven twee tot en met vier van de moeder in de kern erop neerkomen dat de eerdere perspectiefbeslissing in de weg staat aan een eventuele herplaatsing van [minderjarige] bij [X] , wat gelet op het voorgaande niet juist is, kunnen die grieven niet slagen. Bij de komende beslissing op het resterende deel van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing staat het de kinderrechter vrij opnieuw het perspectief van [minderjarige] te beoordelen aan de hand van wat dan daarover bekend zal zijn geworden.
5.11
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat [X] in de verdere procedure bij de rechtbank geen belanghebbende is. Daarbij merkt het hof op dat de kinderrechter [X] op de voet van artikel 800 lid 2 Rv wel kan aanmerken als informant.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, maar uitsluitend voor zover daarin [X] als belanghebbende is aangemerkt;
bepaalt dat [X] in de procedure bij de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland met zaaknummer C/15/347880 / JU RK 24-41 over de beslissing op het resterende deel van de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing geen belanghebbende is;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verwijst de zaak naar de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland om verder te worden beslist;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 13 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.