ECLI:NL:GHAMS:2024:252

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
K22/230178
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ex art. 12 SV betreffende politiegeweld bij aanhouding in woning

Op 30 januari 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klager beklag had ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen vier politieambtenaren. De klager had aangifte gedaan van mishandeling tijdens zijn aanhouding in de nacht van 17 op 18 april 2021. Het hof oordeelde dat het door de politie toegepaste geweld, waaronder vuistslagen en de inzet van een politiehond, binnen de juridische kaders viel. Klager had zich fel verzet tegen zijn aanhouding, wat leidde tot een dreigende situatie voor de politie. Het hof concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat er onverantwoord politiegeweld was aangewend. De beslissing van het hof was dat het beklag ongegrond was, en er geen reden was om strafrechtelijke vervolging in te stellen tegen de betrokken politieambtenaren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K22/230178
Beschikking op het beklag van:
[klager01],
klager,
woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn gemachtigde:
mr. R.T.A.H. Keller, advocaat te Tilburg.

1.Het beklag

Voor het verloop van de procedure en het verhandelde in raadkamer verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van 17 oktober 2022 en 15 augustus 2023. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen 4 politieambtenaren (hierna: beklaagden) ter zake van mishandeling.

2.Het verdere verloop van de procedure

Het hof heeft naast de in de tussenbeschikkingen genoemde stukken kennisgenomen van:
- het proces-verbaal raadkamerbehandeling van 15 augustus 2023.
Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 20 september 2022 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door mr. Keller voormeld, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagden in de gelegenheid gesteld op 21 december 2023, ieder op een ander tijdstip, te worden gehoord. Beklaagden zijn, daarbij bijgestaan door hun gemachtigde,
mr. J.S. Dallinga, advocaat te Alkmaar, in raadkamer verschenen. Hij heeft het hof verzocht de klacht ten aanzien van alle beklaagden af te wijzen.
De advocaat-generaal heeft geen nader verslag opgesteld. De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen, heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

3.De beoordeling van het beklag

3.1
Feitelijke uitgangspunten van het beklag
Klager heeft op 4 mei 2021 aangifte gedaan ter zake van mishandeling gepleegd bij zijn aanhouding in zijn woning in de nacht van 17 op 18 april 2021. Op 18 april 2021 gingen beklaagden 1 en 2 (als noodhulp eenheid) op verzoek van de meldkamer naar een woning waar blijkens de melding (van geluidsoverlast) op dat moment een conflict gaande was. In de woning zijn beklaagden 1 en 2 vervolgens het gesprek aangegaan met respectievelijk klager en zijn partner. Op enig moment besloot beklaagde 1om klager aan te houden vanwege nachtrumoer. Hij kreeg klager niet rustig en klager vertoonde agressief gedrag. Klager werkte niet mee aan zijn aanhouding en gebruikte geweld bij zijn verzet. Beklaagden 3 en 4 werden op 18 april 2021 ook door de centralist van het operationeel centrum naar de woning van klager gestuurd vanwege de ruzie in de woning. Klager stond in het politiesysteem bekend als verzetpleger en harddrugsgebruiker. Beklaagde 4 bleef bij aankomst aanvankelijk met zijn aangelijnde diensthond achter bij de auto, terwijl beklaagde 3 zich naar de woning van klager begaf om zijn collega’s te ondersteunen. Op het moment dat beklaagde 4 hoorde dat beklaagden 1, 2 en 3 de situatie met klager niet onder controle kregen, is beklaagde 4 naar de woning gelopen. Eenmaal daar aangekomen heeft hij zich kenbaar gemaakt als politieagent en de verdachte gevorderd om mee te werken met de mededeling dat anders de diensthond zou worden ingezet. Toen hij zag dat klager zijn verzet niet staakte en hij zag dat klager beklaagde 1 een kopstoot wilde geven, heeft hij de diensthond ingezet.
De aangifte van klager is gericht tegen de personen die klager in zijn gezicht hebben geslagen en de persoon die de politiehond heeft ingezet die daarop klager in het linker onderbeen heeft vastgebeten, totdat hij onder controle was. Volgens klager is voorafgaand aan het geweld geen waarschuwing gegeven door beklaagden. Hij was verbaal fel, maar hij was - naar eigen zeggen - verder weerloos (hij zat op zijn knieën) in de smalle gang en hij had zijn handen op zijn rug. Klager heeft letsel opgelopen door het toegepaste politiegeweld.
Voor de weergave van de feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van het ambtsbericht.
3.2
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Nu het om door de politie toegepast geweld gaat en door klager onder meer aangifte is gedaan ter zake van mishandeling, moet bij het op deze feiten betrekking hebbende toetsingskader de vraag naar de rechtmatigheid van het politieoptreden betrokken worden. Klager heeft in onderhavige zaak aangifte gedaan van een incident dat plaatsvond in de nacht van 17 op 18 april 2021. Het hof gaat daarom uit van het juridisch kader dat gold op dat moment.
Politiegeweld
Ingevolge de Politiewet 2012 zijn politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot het toepassen van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit kan geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg hebben. Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het toetsingskader dat van belang is in verband met het antwoord op de vraag of het optreden van de politie rechtmatig is, wordt (buiten de verdere strafrechtelijke regels en de verdragsrechtelijke regels aangaande de mensenrechten) gevonden in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie).
Artikel 7 van de Politiewet 2012, voor zover hier van belang:
  • 1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
  • 7. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het zesde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
Ingevolge artikel 15 van de Ambtsinstructie is de inzet van een politiehond slechts geoorloofd onder direct en voortdurend toezicht van een hondengeleider die in het bezit is van een certificaat.
Verdere regelgeving, van vóór 1 juli 2022, die is toegespitst op de inzet van een politiehond ontbreekt. Wel is er een aanbeveling daartoe van de Nationale Ombudsman. In zijn rapport “Verantwoord politiegeweld” wordt de inzet van een politiehond een zwaar geweldsmiddel genoemd, waarvan behoedzaam gebruik moet worden gemaakt. Inzet is alleen geoorloofd als er geen minder ingrijpend middel voorhanden is en pas na vordering/bevel (indien aan de orde) en een waarschuwing:
-
bij gevaar voor de veiligheid van politieambtenaren of derden, bijvoorbeeld bij hevig fysiek verzet bij de aanhouding gericht tegen politieambtenaren;
bij een vluchtende verdachte waarbij sprake is van een ernstig ingrijpend misdrijf.
3.3
overwegingen van het hof
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer komt naar voren dat klager zich fel en agressief heeft verzet tegen zijn aanhouding en dat sprake was van een dreigende situatie voor de betrokken politieambtenaren. Dergelijk gedrag rechtvaardigt geweldstoepassing door de politie om klager te kunnen aanhouden en boeien. De mate waarin geweld is toegepast, is naar het oordeel van het hof niet disproportioneel geweest. Daartoe is het volgende van belang.
3.3.1
Fysiek geweld (rechtmatig)
Slaan in het gezicht door beklaagde 1;
Het hof stelt voorop dat het geven van vuistslagen in het gezicht van een verdachte door een opsporingsambtenaar teneinde die verdachte aan te houden, in beginsel niet toelaatbaar is.
De Nationale ombudsman is – zoals onder andere weergegeven in diens rapport “Verantwoord politiegeweld” – van oordeel dat het slaan op kwetsbare lichaamsdelen zoals het hoofd en het gezicht in beginsel niet geoorloofd is. Dit laat onverlet dat een verbalisant soms niet anders zal kunnen reageren, bijvoorbeeld om zichzelf te beschermen tegen door een ander toegepast geweld.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer volgt dat klager niet meewerkte aan zijn aanhouding. Beklaagde 1 probeerde klager via de voordeur naar buiten te begeleiden, maar klager trok zich, ondanks herhaaldelijke vordering om mee te werken, steeds los. Klager gaf beklaagde 1 op enig moment een kopstoot waarbij hij hem bij zijn wenkbrauw raakte. Op het moment dat klager nogmaals probeerde om een kopstoot te geven, kon beklaagde dit ontwijken en heeft hij klager eerst twee klappen in zijn zij gegeven. Beklaagde 1 plaatse vervolgens zijn hand voor de ogen van klager om hem te kunnen overmeesteren, waarop zijn hand naar klagers kin afgleed en klager hem in zijn hand beet en daarna nogmaals aanstalten maakte om hem een kopstoot te geven. Beklaagde 1 heeft in reactie hierop twee vuistslagen in het gezicht gegeven. Daarbij komt dat (tijdens de behandeling in raadkamer) in alle verklaringen van beklaagden naar voren is gekomen dat sprake was van een agressieve uitzonderlijk sterke man in een smalle ruimte, waarin weinig werkruimte was voor de politie. Beklaagde 1 had op dat moment geen alternatieven tot zijn beschikking en eerdere pijnprikkels hadden geen effect op klager.
Slaan in het gezicht door beklaagde 3;
Uit de verklaring van beklaagde 3 volgt dat klager hevig verzet pleegde en dat het hem niet lukte om de boeien bij klager aan te slaan. Uit het dossier volgt voorts dat klager beklaagde 3 bij de halsopening van zijn kogelwerende vest had gepakt en hem in de nauwe gang met kracht heen en weer schudde. Dit veroorzaakte een dreigende situatie. Beklaagde 3 heeft vervolgens de afweging gemaakt om klager in zijn zij en op zijn wang te slaan. Klager liet beklaagde daarop los.
Het door klager geboden verzet tegen zijn aanhouding tegen beklaagden mocht naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden op voormelde wijzen worden gebroken door de politieagenten die bezig waren met de aanhouding van klager.
3.3.2
Inzet politiehond (rechtmatig)
Naar het oordeel van het hof vond de inzet van de politiehond plaats binnen de op dat moment daarvoor geldende juridische kaders. De diensthond stond onder direct en voortdurend toezicht van beklaagde 4, die gecertificeerd was. De diensthond en beklaagde 4 (diens begeleider) zijn in actie gekomen nádat klager zich met geweld bleef verzetten tegen zijn aanhouding. Beklaagde 4 zag dat klager beklaagde 1 een kopstoot gaf. Hierop heeft hij klager gewaarschuwd dat de diensthond zou worden ingezet als hij zijn verzet niet zou staken. Op het moment dat beklaagde 4 zag dat klager desondanks weer aanstalten maakte om beklaagde 1 een kopstoot te geven, heeft hij de diensthond ingezet die zich daarop in het linker onderbeen van klager heeft vastgebeten. Klager heeft verklaard dat hij niet is gewaarschuwd, maar uit de verklaringen van beklaagde 3 en 4 kan worden afgeleid dat hij die waarschuwing wel heeft gehad. Het hof ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen en er zijn ook geen getuigen die de lezing van klager bevestigen.
Uit de medische verklaring van het Spaarne Gasthuis kan worden afgeleid dat de diensthond zo stevig heeft gebeten dat daardoor een diepe bijtwond bij klager is ontstaan. Hoe betreurenswaardig ook dat klager dit letsel heeft opgelopen, in het licht van hetgeen hiervoor is weergegeven, valt niet af te leiden dat het door beklaagde 4 toegepaste geweld, te weten de inzet van de diensthond, niet gepast was. Er was sprake van hevig fysiek verzet bij aanhouding door een uitzonderlijk sterke man, die ook door meerdere politieambtenaren niet onder controle te krijgen was en waarbij er gevaar ontstond voor hun veiligheid. Er was gelet op de krappe werkruimte waar bijvoorbeeld geen pepperspray kon worden ingezet en het feit dat klager niet reageerde op andere pijnprikkels bovendien geen minder ingrijpend middel voorhanden.
3.4.
Conclusie
Alles overziend is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat in deze situatie onverantwoord politiegeweld is aangewend. De strafrechter, aan wie de zaak zou moeten worden voorgelegd, zal bij deze stand van zaken naar verwachting niet tot een veroordeling komen van enig strafbaar feit gepleegd door beklaagden.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
30 januari 2024 door mrs. E. van Die, voorzitter, B.E. Dijkers en L.F. Roseval, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.