ECLI:NL:GHAMS:2024:2513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
23-003392-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben pijpbom en bewezenverklaring mishandeling politieambtenaar met oplegging gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het voorhanden hebben van een pijpbom, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van een pijpbom en de mishandeling van een politieambtenaar tijdens een staandehouding. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij een pijpbom voorhanden had, en heeft hem hiervan vrijgesproken. Echter, de mishandeling van de verbalisant is wel bewezen verklaard. De verdachte heeft zich verzet tegen de staandehouding en daarbij de verbalisant in het gezicht geslagen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met teruggave van in beslag genomen voorwerpen. De schadevergoedingsmaatregel voor immateriële schade aan de verbalisant is afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003392-22
datum uitspraak: 5 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer
15-137908-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover inhoudelijk in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en met 3 juni 2022 te Hoorn en/of (elders) in Nederland een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een pijpbom, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 1 juni 2022 te Hoorn, een ambtenaar, te weten [verbalisant], hoofdagent bij de politie-eenheid Noord-Holland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening (te weten de staandehouding van verdachte) heeft mishandeld door met zijn, verdachtes, (vlakke) hand(en) op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd, in elk geval het lichaam van die [verbalisant] te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. Het hof merkt op dat in de tenlastelegging van feit 3 als datum van het verwijt was vermeld 1 juni 2020. Evident duidt dit op een verschrijving nu uit alle stukken in het dossier blijkt dat het verweten feit zou hebben plaatsgevonden op 1 juni 2022. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep is dit punt door het hof aan de orde gesteld. Voor de verdediging was in hoger beroep helder dat bedoeld was het jaartal 2022. Gelet hierop acht het hof de vermelding van het jaartal 2020 een verschrijving en leest dit verbeterd als 2022.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een pijpbom. Ook de advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor dit feit.
Het hof overweegt als volgt.
De politie heeft voorafgaand aan het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) het aangetroffen voorwerp, waarvan zij vermoedden dat het een “pijpbom” betrof, tot ontploffing gebracht. Het NFI heeft de vermoedelijk explosieve stof vervolgens onderzocht en uit de rapportage volgt dat de aangetroffen stof, bij voldoende opsluiting, kan leiden tot een explosieve verbranding. Om te beoordelen of het voorwerp kwalificeert onder de Wet Wapens en Munitie heeft het NFI in de rapportage een aantal aannames geformuleerd. Om de aangetroffen buis met mogelijke explosieve stof te kwalificeren als een wapen als bedoeld in categorie II onder 7 WWM wapen moet er sprake zijn geweest van i) voldoende opsluiting van de stof in de pijp; ii) de pijp moet voldoende gevuld zijn geweest en het lont moet in de stof hebben gezeten en iii) er moet ongeveer 150 gram explosieve stof in de pijp hebben gezeten. Of daadwerkelijk sprake is van een dergelijke voorwerp is door de vernietiging ervan niet te verifiëren.
Hoewel de in de kelder van de woning van de verdachte aangetroffen stalen buis naar de uiterlijke verschijningsvorm doet vermoeden dat het een pijpbom betreft, kan dit achteraf niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Het hof is om deze reden van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden wat de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Gelet op de vrijspraak behoeft het verweer met betrekking tot de rechtmatigheid van de doorzoeking verder geen bespreking.

Bewijsoverweging feit 3

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep stellig verklaard dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan het slaan van de verbalisant. Wel heeft hij op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet door de verbalisant wilde worden staande gehouden mede gelet op eerdere negatieve ervaringen met de politie in verband met zijn diabetes en hij het bovendien vervelend vond dat zij hem aanraakte op zijn schouder. Hij heeft haar weggeduwd, zo heeft hij verklaard.
De verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat zij de identiteit van de verdachte wilde vaststellen, dat hij daar geen gehoor aangaf en haar voorbij wilde gaan, waarbij zij hem tegenhield met haar arm. Zij werd door de verdachte vastgepakt en kwam los van hem, waarna zij door hem in het gezicht werd geslagen (dossierpagina 7).
Dat de verdachte met vol opzet de verbalisant in het gezicht heeft geslagen acht het hof niet bewezen. Wel acht het hof bewezen dat de verbalisant vol door de verdachte in het gezicht is geraakt, in duw- en trekwerk over en weer. De vervolgvraag die voorligt, is of door het handelen van de verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het gaat daarbij om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De verdachte heeft zich fysiek verzet tegen een staandehouding en daarmee dusdanig afwerende bewegingen met de armen/handen gemaakt in de richting van de verbalisant dat zij vol in het gezicht geraakt wordt. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van het hof zozeer gericht op het toebrengen van pijn of letsel dat de verdachte door zo te handelen de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Contra-indicaties zijn niet aannemelijk geworden. Het hof acht de mishandeling van verbalisant [verbalisant] wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 juni 2022 te Hoorn een ambtenaar, te weten [verbalisant], hoofdagent bij de politie-eenheid Noord-Holland, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten de staandehouding van verdachte, heeft mishandeld door met zijn hand tegen/in het gezicht van die [verbalisant] te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 140 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 24 uren subsidiair 12 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een politieambtenaar terwijl zij zijn identiteit probeerde vast te stellen. Hiermee heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een gebrek aan respect getoond voor het gezag van de politieambtenaar. Het hof acht van belang dat burgers aanwijzingen en bevelen van politieambtenaren opvolgen, om te waarborgen dat zij hun politietaken op een veilige manier kunnen uitvoeren.
Voor de vraag welke straf passend en geboden is heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële documentatie van 21 augustus 2024 en op de verschillende rapportages die over de verdachte zijn uitgebracht zoals de Pro Justitia Rapportage van 20 november 2023, de Pro Justitia Brief van psychiater [naam] van 6 augustus 2024 en de reclasseringsrapportage van 26 juli 2024.
Een eerder opgelegde werkstraf is nog niet uitgevoerd, uitsluitend omdat de verdachte had aangegeven deze in de zomer niet te willen uitvoeren. Gelet hierop en mede gelet op de ernst van het feit acht het hof het opleggen van een taakstraf niet passend.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Deze straf is veel lager dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd. De reden daarvoor is dat het hof de verdachte vrijspreekt van het voorhanden hebben van een pijpbom.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten aanzien van de inbeslaggenomen katapult beslist tot onttrekking aan het verkeer en ten aanzien van de twee inbeslaggenomen boeken (de Koran en de Geschiedenis van de Gestapo) beslist tot teruggave aan de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de katapult en de twee boeken dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

Schadevergoedingsmaatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor het bedrag van € 250,- in verband met door de verbalisant geleden immateriële schade.
Het hof ziet geen aanleiding is om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 36f Sr en wijst het verzoek van de advocaat-generaal af.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Boek (omschrijving: goednummer: 1376259);
- 1 STK Boek (omschrijving: goednummer: 1376258);
- 1 STK Katapult (goednummer: 1376194, blauw).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. R.P. den Otter en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2024.
=========================================================================
[…]