ECLI:NL:GHAMS:2024:2511

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
23-000532-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring openlijke geweldpleging bij bushalte Amsterdam Centraal Station met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen een slachtoffer bij de bushalte op Amsterdam Centraal Station op 19 januari 2020. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die op 18 februari 2022 een taakstraf had opgelegd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 augustus 2024 heeft de verdachte een beroep op noodweer gedaan, omdat haar dochter door het slachtoffer zou zijn geduwd. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de situatie waarin de dochter was geduwd al was beëindigd en er geen steun in het dossier was voor de stelling dat het slachtoffer als eerste had geslagen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf van 90 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep is overschreden, maar heeft geoordeeld dat deze overschrijding voldoende is gecompenseerd door de vaststelling van de schending van artikel 6 van het EVRM. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000532-22
datum uitspraak: 5 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-099622-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 19 januari 2020 te Amsterdam openlijk, te weten op het perron/platform B van Centraal Station Amsterdam, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door:
- een of meermalen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te duwen, en/of
- een of meermalen (met vlakke hand) tegen/op het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan, en/of
- een of meermalen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schoppen, en/of
- een of meermalen (aan) de haren van voornoemde [slachtoffer] te trekken/te grijpen, en/of
- voornoemde [slachtoffer] tegen de glazen want van de bushalte te duwen terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten en hersenschudding, althans enig hersenletsel, voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 19 januari 2020 te Amsterdam openlijk, te weten op het perron/platform B van Centraal Station Amsterdam, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door met vlakke hand tegen het gezicht/hoofd van [slachtoffer] te slaan en aan de haren van [slachtoffer] te trekken en voornoemde [slachtoffer] tegen de glazen want van de bushalte te duwen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Bespreking van het beroep op noodweer
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer kan doen en om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot verwerping van het beroep op noodweer, omdat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit het dossier volgt dat zowel de aangeefster als de verdachte met onder meer haar dochters bij de bushalte stond te wachten. Toen de bus aan kwam rijden, is de 6-jarige dochter van de verdachte opzij geduwd en daardoor ten val gekomen. De aangeefster is vervolgens door verschillende vrouwen, onder wie de verdachte, aan haar haren getrokken en in het gezicht/tegen het hoofd geslagen. De verdediging heeft betoogd dat er sprake is van noodweer, enerzijds omdat de 6-jarige dochter van de verdachte opzij was geduwd en de verdachte haar dochter diende te verdedigen en anderzijds omdat de aangeefster de eerste klap heeft gegeven en de verdachte daarop heeft gereageerd.
Voor wat betreft de omstandigheid dat de 6-jarige dochter opzij was geduwd, overweegt het hof het volgende. Uit het dossier volgt voldoende dat de dochter door de aangeefster opzij is geduwd en daardoor is gevallen. Die enkele vaststelling is onvoldoende om een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding ten aanzien van de dochter aan te nemen waartegen verdediging door de verdachte was geboden. Die situatie was immers beëindigd.
Voor wat betreft de stelling van de verdachte dat de aangeefster als eerste heeft geslagen, stelt het hof vast dat voor die verklaring geen steun in het dossier is te vinden, zodat de gestelde noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Het hof kwalificeert het handelen van de verdachte in de kern genomen als aanvallend.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging waarbij het slachtoffer aan haar haren is getrokken en in het gezicht/tegen het hoofd is geslagen. Hiermee heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Op het moment van de geweldpleging waren ook veel andere mensen ter plaatse aanwezig. Zo’n plotselinge geweldsuitbarsting bij een bushalte leidt bij omstanders tot een gevoel van onveiligheid en bovendien kan een dergelijk incident tot een verhoogd risico op verdere escalatie leiden. Dat de verdachte voor geweld heeft gekozen terwijl haar kinderen, onder wie twee minderjarige kinderen, aanwezig waren, acht het hof kwalijk.
Uit het uittreksel uit de Justitiële documentatie van 6 augustus 2024 blijkt dat de verdachte eerder voor een geweldsincident door de kinderrechter is veroordeeld. Mede gelet op het feit dat deze veroordeling van lang geleden is, weegt het hof deze niet in strafverzwarende zin mee.
Gebleken is dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. De politierechter heeft immers vonnis gewezen op 18 februari 2022, terwijl het feit van 19 januari 2020 dateert en de verdachte toen naar het politiebureau werd meegenomen. De redelijke termijn is in eerste aanleg met een maand overschreden. In hoger beroep is de redelijke termijn met zes maanden overschreden. Op 3 maart 2022 is immers hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 5 september 2024 arrest.
Daarmee is inbreuk gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Omdat het hof een taakstraf zal opleggen van minder 100 uur en mede gelet op de mate van overschrijding, is er voor compensatie in de straf geen aanleiding en is de geconstateerde verdragsschending voldoende gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. M.L. Leenaers en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2024.
=========================================================================
[…]