ECLI:NL:GHAMS:2024:251

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
K22/230220
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ex art. 12. SV betreffende politiegeweld en valsheid in geschrift

Op 30 januari 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Ketting, een beklag indiende tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen een politieambtenaar, aangeduid met codenaam R-565. De klager had aangifte gedaan van poging tot doodslag en valsheid in geschrift na een schietincident op 8 april 2020, waarbij hij door de politieagent was beschoten tijdens een aanhouding na een carjacking. Het hof oordeelde dat het gebruik van het vuurwapen door de beklaagde binnen de wettelijke kaders viel, gezien de omstandigheden van het incident. De klager ontkende een mes te hebben gehad en stelde dat het politieoptreden onrechtmatig was. Het hof concludeerde echter dat de verklaringen van de beklaagde en de camerabeelden elkaar niet tegenspraken en dat het politiegeweld rechtmatig was. De beslissing om geen waarschuwingsschot af te geven werd ook gerechtvaardigd door de acute situatie. Het hof oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor valsheid in geschrift en dat de strafrechter naar verwachting niet tot een veroordeling zou komen. Het beklag werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K22/230220
Beschikking op het beklag van:
[klager01],
klager,
woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn gemachtigde:
mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Voor het verloop van de procedure en het verhandelde in raadkamer verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 22 september 2023. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
een politieambtenaar die wordt aangeduid met codenaam R-565(hierna: beklaagde) ter zake van poging doodslag en valsheid in geschrifte.

2.Het verdere verloop van de procedure

De advocaat-generaal heeft geen nader verslag opgesteld.
Het hof heeft naast de in de tussenbeschikking genoemde stukken kennisgenomen van:
- het proces-verbaal raadkamerbehandeling van 14 september 2023;
- de pleitnotities van mr. L.E.G. van der Hut voor de zitting van 21 december 2023.
Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 21 december 2023 het beklag toe te lichten. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De gemachtigde van klager, mr. Ketting voormeld, is evenmin in raadkamer verschenen. Per e-mail van 20 en 21 december 2023 heeft de gemachtigde kenbaar gemaakt dat zowel zij als klager niet bij de behandeling in raadkamer zullen verschijnen.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op 21 december 2023 op een ander tijdstip te worden gehoord. Beklaagde is, daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L.E.G. van der Hut, advocaat te Den Haag, in raadkamer verschenen waar de gemachtigde haar op voorhand ingediende pleitnotities nader heeft toegelicht en gehandhaafd. Zij heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

3.De beoordeling van het beklag

3.1
Feitelijke uitgangspunten van het beklag
Klager heeft op 2 april 2021 aangifte gedaan van poging doodslag en valsheid in geschrift naar aanleiding van een schietincident dat plaatsvond op de parkeerplaats aan de [adres01] te Amsterdam. Klager is op 8 april 2020 aangehouden op verdenking van diefstal van een (onopvallende dienst)auto onder bedreiging van geweld. De door klager afgenomen (dienst)auto was in gebruik bij een politieagent (hierna: beklaagde) die op dat moment in functie was in verband met observatiewerkzaamheden. Klager heeft het portier van die auto opengetrokken, daarbij ‘auto, ik wil je auto’ geroepen en had daarbij – volgens beklaagde – een mes vast dat hij op de beklaagde gericht hield. Daarop is beklaagde uitgestapt en klager ingestapt. Op het moment dat klager weg wilde rijden, opende beklaagde het portier, richtte hij zijn dienstwapen op klager, maakte hij zich bekend als politieagent en sommeerde hij hem om uit te stappen. Klager stapte half uit de auto, maakte – volgens beklaagde – steekbewegingen met een mes, stapte toen weer in en reed terwijl beklaagde probeerde het bijrijdersportier te openen met hoge snelheid weg. Toen klager met de auto weg reed, heeft beklaagde zijn dienstwapen aangewend en in twee reeksen meerdere schoten gelost op de wegrijdende auto die klager op dat moment bestuurde. De auto is hierbij geraakt. Het voertuig werd op een later moment verlaten aangetroffen in Almere. Klager is kort daarna aangehouden. Bij zijn aanhouding had klager een bloedende hoofdwond. In het AMC bleek uit een scan van het hoofd van klager dat er een kogel of resten daarvan in zijn hoofd zat, deze zijn operatief verwijderd. Van het incident op de parkeerplaats zijn camerabeelden beschikbaar van een beveiligingscamera en beelden die op sociale media zijn geplaatst door een burger die een deel van het incident heeft gefilmd.
Klager ontkent een mes voorhanden te hebben gehad en/of steekbewegingen te hebben gemaakt richting beklaagde, hij kan zich dat althans niet herinneren. Hij stelt zich in zijn klaagschrift op het standpunt dat sprake is van onrechtmatig (vuurwapen)geweld. Daarnaast zou beklaagde zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrift doordat hij het gebruikte vuurwapengeweld in zijn aanvankelijke aangifte niet heeft vermeld en uit de camerabeelden blijkt dat klager géén stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van beklaagde, waardoor het opgestelde proces-verbaal in strijd met de waarheid is opgesteld, aldus klager.
Beklaagde is op 9 april 2020 en 30 april 2020 verhoord. Hij verklaart -samengevat- dat klager zijn dienstauto onder bedreiging met een mes heeft afgenomen, dat klager hem een mes toonde op het moment dat hij hem sommeerde om uit zijn auto te stappen, klager na het door beklaagde opnieuw openen van het portier stekende bewegingen in zijn richting heeft gemaakt en dat hij -in zijn beleving- vervolgens vier schoten heeft gelost op het moment dat klager desondanks wegreed. De intentie van beklaagde was daarbij om de achterruit van de auto te raken, teneinde de auto markant te maken, klager te doen stoppen en hem aan te houden om het gevaar voor anderen te beperken. Beklaagde had niet de intentie om klager zelf te raken.
Op basis van de resultaten van het Rijksrecherche onderzoek is door de hoofdofficier van justitie, na collegiale toetsing door de adviescommissie politieel vuurwapengebruik, geoordeeld dat beklaagde rechtmatig heeft gehandeld. De nadien gedane aangifte van klager heeft niet geleid tot nader onderzoek, dan wel een andere conclusie. Klager is per e-mail van 6 december 2021 van de coördinator integriteitszaken via zijn gemachtigde in kennis gesteld van de afdoeningsbeslissing.
Voor de weergave van de feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van het verslag.
3.2
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Nu het om door de politie toegepast geweld gaat en door klager onder meer aangifte is gedaan ter zake van poging tot doodslag, moet bij het op deze feiten betrekking hebbende toetsingskader de vraag naar de rechtmatigheid van het politieoptreden betrokken worden.
Politiegeweld
Ingevolge de Politiewet 2012 zijn politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot het toepassen van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit kan geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg hebben. Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het toetsingskader dat van belang is in verband met het antwoord op de vraag of het optreden van de politie rechtmatig is, wordt (buiten de verdere strafrechtelijke regels en de verdragsrechtelijke regels aangaande de mensenrechten) gevonden in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie).
Artikel 7 van de Ambtsinstructie luidt, voor zover hier van belang:
1. Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:
a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;
b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf
1°. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2°. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of
3°. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
c. tot het beteugelen van oproerige bewegingen of andere ernstige wanordelijkheden, indien er sprake is van een opdracht van het bevoegd gezag en een optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere;
d. tot het beteugelen van militaire oproerige bewegingen, andere ernstige militaire wanordelijkheden of muiterij indien de militair van de Koninklijke Marechaussee in opdracht van de minister van Defensie dan wel de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken in gesloten verband onder leiding van een meerdere optreedt.
2. Het gebruik van een vuurwapen in de gevallen, bedoeld in eerste lid, onder a en b, is slechts geoorloofd tegen personen en vervoermiddelen waarin of waarop zich personen bevinden.
3. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt.
4. Onder het plegen van een misdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden mede begrepen de poging en de deelnemingsvormen, bedoeld in de artikelen 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot het geven van een waarschuwing dat geschoten gaat worden is artikel 10a van de Ambtsinstructie van belang.
Dit artikel luidt:
De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, zal schieten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing, die zo nodig vervangen kan worden door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.
Een waarschuwingsschot moet op zodanige wijze worden gegeven, dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.
3.3
De overwegingen van het hof
De verklaringen van beklaagde en klager over hetgeen zich op 8 april 2020 heeft afgespeeld lopen uiteen. Naar aanleiding van het schietincident heeft een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek plaatsgevonden door de Rijksrecherche naar de toedracht van het geweldgebruik. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat beklaagde voldeed aan de eisen gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing politie.
3.3.1.
Rechtmatig vuurwapengebruik
Camerabeelden
Anders dan de gemachtigde van klager stelt, is het hof van oordeel dat de situatie zoals door de beklaagde is beschreven niet onverenigbaar is met hetgeen op de camerabeelden van het incident is te zien. Daarbij is van het in de (dienst)auto aangetroffen mes een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering is een DNA mengprofiel van minimaal 3 donoren verkregen. Het DNA profiel van de klager komt overeen met dit DNA mengprofiel. Het DNA profiel is meer dan
een miljard keer waarschijnlijker wanneer kort gezegd klager één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. Het hof concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier,
dat klager donor is van een deel van het celmateriaal op het mes. Dit biedt steun aan de verklaring van beklaagde dat klager een mes bij zich had en daarmee dreigend op beklaagde afkwam.
Gebruik vuurwapen bij aanhouding
Beklaagde verklaart onder meer in zijn verhoor op 30 april 2020 dat hij de schoten heeft gelost, omdat hij beklaagde wilde aanhouden. Hij had dat op dat moment op verschillende wijzen geprobeerd en klager is desondanks met zijn (dienst)auto weggereden. Hij verklaart verder: ‘
dan is mijn laatste optie een schot afgeven, gericht op het voertuig, om hem nog steeds aan te houden en hem te doen beseffen dat hij wordt aangehouden’.
Uit artikel 7 van de Ambtsinstructie volgt wanneer en op welke wijze door een politieambtenaar in functie bij aanhouding een vuurwapen mag worden gebruikt. Een vuurwapen mag ingevolge artikel 7 lid 1 sub b onder 1° onder meer gebruikt worden om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding onttrekt en die wordt verdacht van het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer. Het hof overweegt dat in onderhavige zaak sprake was van een situatie als bedoeld in voormeld artikel, nu klager zich onttrok aan zijn aanhouding en hij op dat moment werd verdacht van diefstal van een (dienst)auto door middel van bedreiging met een mes waarbij hij zich niet liet stoppen door het op hem richten van een vuurwapen door een politieagent. De beslissing van beklaagde om op dat moment zijn vuurwapen te gebruiken valt naar het oordeel van het hof binnen de kaders van de in artikel 7 lid 1 sub b onder 1° gegeven situatie.
Waarschuwingsschot
Klager heeft zich in zijn klaagschrift op het standpunt gesteld dat het aangewende vuurwapengeweld niet voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu beklaagde onder meer geen waarschuwingsschot (in de lucht) heeft afgevuurd voorafgaand aan het vuurwapengebruik.
Het staat vast dat beklaagde géén waarschuwingsschot heeft gelost als bedoeld in artikel 10a van de Ambtsinstructie. Beklaagde heeft hierover in zijn verhoor op 30 april 2020 verklaard dat hij hiervan heeft afgezien, omdat de situatie te acuut was en hij niet het idee had dat klager dit zou horen of zijn actie zou stoppen. Een waarschuwingsschot was onder de gegeven omstandigheden daarom niet zinvol geweest. Het hof overweegt dat nu klager een (dienst)auto van beklaagde had afgenomen onder voornoemde omstandigheden en met hoge snelheid daarmee was weggereden, terwijl het incident plaatsvond midden in een (woon)wijk, de beslissing van beklaagde om af te zien van een waarschuwing(-schot) valt binnen de kaders van de in artikel 10a van de Ambtsinstructie gegeven uitzonderingsmogelijkheid.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, in het bijzonder de omstandigheid dat klager in het bezit was van een onopvallende (dienst)auto van de politie met daarin meerdere wapens, terwijl hij een onberekenbare indruk maakte, steeds dreigend op beklaagde was afgekomen en geen gehoor had gegeven aan diens vordering(en) ook niet terwijl er een wapen op hem werd gericht, is het hof van oordeel dat het beschreven gedrag van klager de geweldsaanwending op genoemde wijze door de beklaagde rechtvaardigt. Nu door beklaagde in de uitvoering van zijn bediening rechtmatig geweld is aangewend, is geen sprake van poging tot doodslag.
Het hof merkt daarbij ten overvloede nog op dat van een situatie die vergelijkbaar zou zijn met die van George Floyd (zoals in het klaagschrift aangehaald inclusief de daarbij vermelde ongegronde en suggestieve opmerkingen met betrekking tot de huidskleur van klager) in onderhavige zaak geen sprake is.
3.3.2
Géén valsheid in geschrifte
Anders dan de gemachtigde van klager stelt, is het hof van oordeel dat de situatie zoals door de beklaagde is beschreven niet onverenigbaar is met hetgeen op de camerabeelden van het incident is te zien. Het hof constateert daarbij met betrekking tot de vermeende valsheid in geschrift ten aanzien van het niet verbaliseren van het aangewende vuurwapengeweld dat sprake is van een
onjuiste feitelijke redeneringdoor klager.
3.4.
Conclusie
Alles overziend is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat in deze situatie onverantwoord politiegeweld is aangewend of valsheid in geschrift is gepleegd. De strafrechter, aan wie de zaak zou moeten worden voorgelegd, zal bij deze stand van zaken naar verwachting niet tot een veroordeling komen van enig strafbaar feit gepleegd door beklaagde.
Uiteraard is het te betreuren dat klager door het aangewende vuurwapengeweld letsel heeft opgelopen. Dat maakt het vorenstaande echter niet anders.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
30 januari 2024 door mrs. E. van Die, voorzitter, B.E. Dijkers en L.F. Roseval, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.