In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen goederen, specifiek door graffiti te spuiten op een elektriciteitskast. De tenlastelegging betreft meerdere incidenten van graffiti spuiten in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 20 oktober 2020 in Hoorn. Tijdens de zitting op 22 augustus 2024 heeft de advocaat-generaal aangegeven de grieven tegen het vonnis niet te handhaven. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het dossier en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader graffiti heeft gespoten op een elektriciteitskast. De verdachte heeft dit gedaan in vereniging, wat volgens het hof duidt op openlijke geweldpleging. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Echter, het hof heeft ook overwogen dat de verdachte in een gelijktijdig behandelde zaak langdurig in voorlopige hechtenis heeft gezeten, terwijl in die zaak slechts een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. Daarom heeft het hof besloten om geen straf op te leggen in deze zaak, maar heeft het wel de teruggave van de in beslag genomen spuitbussen gelast.
De vorderingen van verschillende benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters M.L. Leenaers, R.P. den Otter en B.A.A. Postma aanwezig waren.