ECLI:NL:GHAMS:2024:2508

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
23-001994-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van vernieling van een geluidsscherm van Rijkswaterstaat met vrijspraak voor medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een geluidsscherm dat toebehoorde aan Rijkswaterstaat op 27 april 2020 te Avenhorn, gemeente Koggenland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 augustus 2024 heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor vrijspraak van de tenlastegelegde vernieling, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen en dat de aangetroffen spuitbussen niet gebruikt waren tijdens de vernieling. De advocaat-generaal daarentegen heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van de vernieling, verwijzend naar de samenwerking tussen de verdachte en een mededader.

Het hof heeft de zaak zorgvuldig onderzocht en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de samenwerking die vereist is voor medeplegen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wel degelijk het geluidsscherm heeft beschadigd, maar dat er geen bewijs was voor de mededader. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het medeplegen, maar het bewezen verklaard dat hij het geluidsscherm heeft beschadigd. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte in een gelijktijdig behandelde zaak langdurig in voorlopige hechtenis heeft gezeten, wat heeft geleid tot de beslissing om geen straf op te leggen, ondanks de ernst van de vernieling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd, maar er geen straf of maatregel werd opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001994-21
datum uitspraak: 5 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-113921-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2020 te Avenhorn, gemeente Koggenland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk geluidsschermen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan de Rijkswaterstaat toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring en beslissing omtrent de strafoplegging dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde vernieling. Hiertoe voert hij aan dat de kleuren verf die op de geluidswal en op zijn handen zijn aangetroffen niet overeenkomen, dat niet blijkt dat de in zijn rugtas aangetroffen spuitbussen toen gebruikt zijn en dat hij in eerste aanleg een foto heeft overgelegd waarop te zien is dat de bewuste tag op de geluidswal al een dag voor de aanhouding op de geluidswal was te zien. Voorts stelt de raadsman dat geen sprake is geweest van medeplegen zodat hij ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van beschadiging van een geluidswal. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte en de mededader gezamenlijk, ter uitvoering van een vooropgezet plan om graffiti te spuiten, naar de geluidswal zijn gegaan en daar toen graffiti op de geluidswal hebben gespoten. Door de verbalisant is gehoord dat de verdachte en de mededader tegen elkaar spraken en vervolgens gezamenlijk probeerden zich aan de politie te onttrekken.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, waarbij de (intellectuele en/of materiële) bijdrage aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Het hof is van oordeel dat uit het dossier volgt dat de verdachte en de mededader beiden graffiti hebben gespoten. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is echter onvoldoende gebleken dat er voorafgaand aan dan wel op het moment van het spuiten van de graffiti enige vorm van samenwerking is geweest. Het enkele feit dat beiden zich probeerden te onttrekken aan de politie is onvoldoende om medeplegen aan te nemen. Niet is komen vast te staan dat de verdachte met de medeverdachte heeft samengewerkt. Om die reden wordt de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen. Dat de verdachte op 27 april 2020 op een geluidswal graffiti heeft gespoten kan op grond van de bewijsmiddelen wel worden vastgesteld. De in dat verband naar voren gebrachte standpunten worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 april 2020 te Avenhorn, gemeente Koggenland, opzettelijk en wederrechtelijk een geluidsscherm, dat aan een ander dan aan verdachte, te weten aan Rijkswaterstaat, toebehoorde, heeft beschadigd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft op 27 april 2020 een geluidswal aan de snelweg beschadigd door hierop een ‘graffiti tag’ te spuiten. Dit is een hinderlijk en overlastgevend feit en voor het schoonmaken van deze graffiti moet Rijkswaterstaat ook kosten maken. In beginsel is een onvoorwaardelijke taakstraf voor een dergelijk feit passend. In hoger beroep is de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) echter overschreden. Daar komt bij dat de verdachte in een gelijktijdig behandelde zaak (23-003392-22) langdurig in voorlopige hechtenis heeft verbleven terwijl in die zaak slechts een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet langer passend om de verdachte in deze zaak een straf op te leggen, ook niet in geheel voorwaardelijke vorm. Het hof zal daarom toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. R.P. den Otter en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2024.
=========================================================================
[…]