In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een beperkt appel ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging in een eerdere strafzaak. De politierechter had op 16 juni 2022 in de gevoegde strafzaak onder parketnummer 13-096397-21 (zaak B) de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie op 30 juni 2022 een appel heeft ingesteld, maar dat de schriftuur houdende grieven pas op 19 juli 2022 is ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van veertien dagen valt. De advocaat-generaal heeft betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, maar het hof oordeelt dat dit niet het geval is. Het hof benadrukt het belang van het naleven van wettelijke termijnen en concludeert dat de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep moet worden gehandhaafd. Het hof verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, waarmee de eerdere beslissing van de politierechter in stand blijft.