ECLI:NL:GHAMS:2024:250

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
200.316.872/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging bancaire relatie en zorgplicht van de bank in het kader van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opzegging van een bancaire relatie door ABN AMRO met de vennootschap VanEps, gevestigd in Curaçao. VanEps had een bankovereenkomst met ABN AMRO die door de bank werd opgezegd op basis van een wijziging in het beleid ten aanzien van buitenlandse ondernemingen. VanEps betwistte de opzegging en stelde dat deze onaanvaardbaar was volgens de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De rechtbank had de vorderingen van VanEps in eerste aanleg afgewezen, waarna VanEps in hoger beroep ging.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. VanEps voerde aan dat de opzegging van de bank onterecht was en dat de belangen van de bank niet opwogen tegen de gevolgen voor haar onderneming. ABN AMRO verdedigde zich door te stellen dat de opzegging gerechtvaardigd was op basis van de contractuele voorwaarden en de zorgplicht die zij had. Het hof oordeelde dat de bezwaren van VanEps niet voldoende zwaarwegend waren om de opzegging onaanvaardbaar te maken. Het hof bevestigde dat ABN AMRO haar opzeggingsbevoegdheid kon uitoefenen, en dat de belangen van VanEps niet zodanig waren dat dit in strijd was met de redelijkheid en billijkheid.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde VanEps in de proceskosten van het geding in hoger beroep. Dit arrest benadrukt de afweging van belangen in het kader van bancaire relaties en de toepassing van de redelijkheid en billijkheid in contractuele verhoudingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.316.872/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/712922 / HAZA 22-83
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 februari 2024
inzake
de openbare vennootschap naar het recht van Curaçao
VANEPS,
gevestigd te Willemstad (Curaçao),
appellante,
advocaat: mr. W.P. Wijers te Amsterdam,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J. Haasjes te Amsterdam,
Partijen worden hierna VanEps en ABN AMRO genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
ABN AMRO heeft een bankovereenkomst met VanEps opgezegd, op de grond dat zij haar beleid ten aanzien van buitenlandse ondernemingen aanpast. Volgens VanEps is de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Ze wil dat ABN AMRO de bancaire relatie met haar voortzet, en heeft gevorderd dat ABN AMRO daartoe wordt veroordeeld.
1.2.
De rechtbank heeft het standpunt van VanEps verworpen en haar vorderingen afgewezen. Tegen die beslissing komt VanEps in dit hoger beroep op.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
VanEps is bij dagvaarding van 23 september 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 24 augustus 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen VanEps als eiseres en ABN AMRO als gedaagde.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
2.3.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 12 januari 2024 laten toelichten door hun advocaten, aan de hand van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd (nrs. 1.12., 1.16, 1.17., 2.8, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4 en 3.6 van de spreekaantekeningen van VanEps en nrs. 8, 9, 11, 12 en 13 van de spreekaantekeningen van ABN AMRO zijn niet voorgedragen). Van Eps heeft voorafgaand aan de zitting nog producties 54 t/m 80 in het geding gebracht.
2.4.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.5.
VanEps heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het geding in beide instanties.
2.6.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van VanEps in de kosten van (naar het hof begrijpt) het geding in hoger beroep, met rente en nakosten.

3.Feiten

3.1.
De rechtbank heeft in rov. 2 (2.1 tot en met 2.9) van het bestreden vonnis de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. De eerste grief van VanEps is onder meer gericht tegen de feiten die zijn beschreven in rov. 2.1 en 2.4. Omdat ABN AMRO de juistheid van de grief in zoverre erkent, houdt het hof daarmee rekening in zijn opsomming van de vaststaande feiten hierna.
De eerste grief houdt ook in dat de opsomming van de vaststaande feiten door de rechtbank niet volledig is. Daarmee miskent VanEps evenwel dat een rechterlijke uitspraak alleen de vaststaande feiten dient te vermelden waarop de beslissing is gebaseerd (art. 230 lid 1 onder e Rv), en de rechter vrij is in de keuze van de vaststaande feiten die voorafgaand aan de beoordeling worden vermeld. De grief faalt in zoverre.
3.2.
Voor zover in hoger beroep relevant en waar nodig aangevuld met andere feiten die inmiddels tussen partijen vaststaan, komen de vaststaande feiten neer op het volgende.
( i) VanEps exploiteert een advocatenkantoor. Ze is gevestigd in Willemstad (Curaçao), en heeft kantoren op Curaçao, Aruba, Bonaire en Sint Maarten. Ze houdt ook kantoor in Amsterdam, wat (in die zin) is ingeschreven in het Nederlandse handelsregister.
(ii) Ten tijde van de opzegging waar het in deze zaak om gaat, waren vier – en thans zijn vijf – van de ongeveer dertig advocaten van VanEps tevens als advocaat ingeschreven bij de Nederlandse Orde van Advocaten.
(iii) VanEps beschikt over bankrekeningen bij lokale grootbanken op Curaçao en heeft een dollarrekening bij First American Bank.
(iv) VanEps heeft sinds het begin van de jaren tachtig een zakelijke betaalrekening bij ABN AMRO. Ze neemt geen andere financiële diensten van ABN AMRO af. Ten behoeve van de betaalrekening zijn partijen op 6 december 2002 de Overeenkomst Toegang ABN AMRO aangegaan. Op deze overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Toegang ABN AMRO en de Voorwaarden Beleggen ABN AMRO Internet Bankieren van toepassing. Op grond van de toepasselijke voorwaarden is ABN AMRO gerechtigd om de overeenkomst met VanEps zonder opgave van reden en met inachtneming van een termijn van dertig dagen op te zeggen.
(
v) Bij brief van 3 maart 2021 heeft ABN AMRO haar opzeggingsbevoegdheid uitgeoefend en de bancaire relatie met VanEps opgezegd per 1 september 2021:
"Zoals telefonisch met u besproken, hebben wij helaas moeten besluiten om onze dienstverlening aan uw onderneming in Curaçao per 1 september 2021 te beëindigen. De reden hiervoor is dat de kosten van onze dienstverlening aan buitenlandse klanten aanzienlijk zijn gestegen.
(…).
Waarom stopt de dienstverlening?
We passen ons buitenlands beleid aan omdat we moeten voldoen aan steeds strengere Nederlandse, internationale én lokale wet- en regelgeving. Voor buitenlandse klanten maken we hierdoor veel kosten. Bijvoorbeeld voor het doen van klant- en transactieonderzoek om witwassen en andere vormen van fraude te voorkomen. Daarbij zijn onze Commercial Banking-klanten verspreid over meer dan 100 landen, waardoor de toetsing op lokale wetten en regels een kostbare kwestie is. Helaas kunnen wij hierdoor onze dienstverlening aan uw onderneming niet voortzetten.”
(vi) Bij brief van 25 oktober 2021 heeft (de advocaat van) ABN AMRO uiteengezet dat de
door VanEps tegen de opzegging aangevoerde belangen niet maken dat de opzegging onaanvaardbaar is en is een verlenging van de opzegtermijn van drie maanden aangeboden. Nadien heeft ABN AMRO zich bereid verklaard de opzegtermijn te verlengen tot 31 maart 2022.
(vii) Op vordering van VanEps heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam bij kortgedingvonnis van 9 december 2021 ABN AMRO verboden uitvoering te geven aan haar opzegging van de overeenkomst en bepaald dat VanEps aan deze veroordeling geen rechten kan ontlenen als zij de bodemprocedure niet binnen zes weken bij de rechtbank Amsterdam heeft aangebracht.
(viii) VanEps heeft de (onderhavige) bodemprocedure tijdig aanhangig gemaakt. ABN AMRO heeft bewilligd in voortzetting van de bancaire relatie met VanEps gedurende de procedure in hoger beroep.

4.Eerste aanleg

4.1.
VanEps heeft gevorderd (kort gezegd) dat het ABN AMRO wordt verboden om uitvoering te geven aan haar opzegging van de overeenkomst met VanEps en dat haar wordt geboden om deze overeenkomst voor onbepaalde tijd voort te zetten tegen de tussen partijen gebruikelijke voorwaarden. ABN AMRO heeft verweer gevoerd.
4.2.
De rechtbank heeft geoordeeld (kort gezegd) dat de opzegging van ABN AMRO niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ze heeft de vorderingen van VanEps afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen het oordeel van de rechtbank heeft VanEps vijf grieven aangevoerd. Daarvan is grief 1 hiervoor behandeld. De grieven 2-4 lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.2.
In dit hoger beroep hebben partijen niet het oordeel van de rechtbank bestreden dat ABN AMRO haar (contractueel niet geclausuleerde) opzeggingsbevoegdheid kan uitoefenen tenzij dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:248 lid 2 BW). Dit strekt dus ook in hoger beroep tot uitgangspunt. Daarbij zijn onder meer de ten tijde van de opzegging bekende wederzijdse belangen, feiten en omstandigheden van belang, en strekt tot uitgangspunt dat ABN AMRO een bancaire zorgplicht heeft en dat het in art. 6:248 lid 2 BW voorkomende criterium 'onaanvaardbaar' tot een terughoudende toepassing van deze bepaling noopt (zie bijvoorbeeld HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:874). Voor zover VanEps betoogt (memorie van grieven onder 5.4) dat moet worden beoordeeld of ABN Amro in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van haar opzeggingsbevoegdheid, en dat dit erop neerkomt dat de bank een zwaarwegend belang moet hebben voor opzegging (memorie van grieven, 5.4), miskent zij deze maatstaf.
5.3.
Bij de beoordeling van de grieven strekt verder tot uitgangspunt (i) dat er geen wettelijke bepaling bestaat die VanEps, een buiten Nederland gevestigde onderneming, uitdrukkelijk het recht toekent om van een Nederlandse bank te eisen dat haar een betaalrekening ter beschikking wordt gesteld of voor haar ter beschikking wordt gehouden, (ii) dat het einde van de bancaire relatie met ABN AMRO niet tot gevolg heeft dat VanEps wordt uitgesloten van het bancaire systeem of dat haar het ondernemen in Nederland onmogelijk wordt gemaakt, en (iii) dat ABN AMRO, gelet op haar contractuele opzeggingsbevoegdheid, in beginsel kan besluiten haar relaties met klanten van buiten de Europese Unie (althans buiten Noordwest-Europa) te beëindigen vanwege de verzwaring van de financiële en juridische verplichtingen die aan het onderhouden van die relaties zijn verbonden. Het staat ABN AMRO in beginsel ook vrij om die beëindiging – zoals zij stelt te doen – stapsgewijs tot stand te brengen en de bancaire relatie met bepaalde (groepen) klanten in dergelijke regio’s om commerciële redenen voort te zetten.
De belangen waarop VanEps in deze procedure een beroep heeft gedaan komen neer op financiële en praktische bezwaren tegen het beëindigen van haar bancaire relatie met ABN AMRO. De hier te beantwoorden vraag is daarmee of deze door VanEps aangevoerde (maar door ABN AMRO bestreden) bezwaren (indien vaststaand), zodanig zwaarwegend zijn dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ABN AMRO haar opzeggingsbevoegdheid uitoefent.
5.4.
Naar het oordeel van het hof zijn de bezwaren van VanEps niet voldoende zwaarwegend. Ook als het voor VanEps onpraktisch is dat zij niet over een bankrekening bij een Nederlandse bank beschikt – onder meer doordat zij voor euro-betalingen en/of euro-ontvangsten extra, niet steeds op voorhand duidelijke kosten moet maken, en zij voor de tijdige betaling van kosten in verband met procedures in Nederland aangewezen raakt op derde-partijen – staat dat er niet aan in de weg dat ABN AMRO haar opzeggingsbevoegdheid uitoefent. Alternatieven die ABN AMRO voor de bezwaren van VanEps heeft aangedragen – zoals een eurorekening bij een andere, meer internationaal opererende bank (zoals Santander of BNP Paribas) of de opening van een (mede-)vestiging van haar onderneming in Nederland – worden door VanEps ofwel niet weersproken of op praktische gronden verworpen. Daarmee miskent VanEps dat bezwaren die zijn verbonden aan de wijze waarop zij haar onderneming wenst in te richten en uit te oefenen, niet tot de risicosfeer van ABN AMRO behoren. Die bezwaren kunnen dan ook bezwaarlijk op ABN AMRO worden afgewenteld door de laatste te verplichten om de bancaire relatie met VanEps tegen haar zin voort te zetten. ABN AMRO heeft bij de opzegging haar zorgplicht jegens VanEps in acht genomen: ze heeft een beduidend langere opzegtermijn gehanteerd dan de overeengekomen 30 dagen, ze heeft deze termijn nadien verlengd, en ze heeft bewilligd in een voortzetting van de bancaire relatie gedurende dit hoger beroep.
Andere door VanEps gestelde nadelen die met de beëindiging van haar bankrekening gepaard gaan, zijn door ABN AMRO gemotiveerd betwist, door VanEps niet voldoende gespecificeerd te bewijzen aangeboden en bovendien (indien juist) van te weinig gewicht om tot onaanvaardbaarheid van de opzegging te kunnen concluderen. De omstandigheid dat ABN AMRO de hogere compliancekosten ook, met behoud van de bancaire relatie, aan VanEps zou kunnen doorberekenen, maakt niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ABN AMRO ervoor kiest haar opzeggingsbevoegdheid uit te oefenen.
Anders dan VanEps betoogt, is een zogenoemde ‘categorale opzegging’ – dat wil zeggen: een opzegging wegens een aan een bepaalde categorie klanten toegedicht risico waarbij geen afweging op individueel niveau wordt gemaakt – hier niet aan de orde.
5.5.
Het hof komt bij een afweging van de belangen van partijen aan de hand van de maatstaf van art. 6:248 lid 2 BW dus niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. De grieven 2-4 van VanEps kunnen niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Grief 5 heeft geen zelfstandige betekenis en deelt in het lot van de grieven 2-4. Het bewijsaanbod van VanEps wordt gepasseerd, omdat ze geen bewijs heeft aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden leiden.
5.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt VanEps veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat
€ 3.549,00(tarief II, 3 punten à € 1.183)
Totaal € 4.332,00

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt VanEps in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO vastgesteld op € 4.332,00, en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. K.A.J. Bisschop, S.C.H. Molin en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.