In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de vraag of de kinderen bij de vader in [plaats A] moeten blijven wonen of met de moeder mee moeten verhuizen naar [plaats B]. De rechtbank Amsterdam had eerder op 10 januari 2024 de moeder vervangende toestemming gegeven om met de kinderen te verhuizen naar [plaats B]. De vader is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De moeder heeft op haar beurt een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De zitting vond plaats op 15 juli 2024, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals de Raad voor de Kinderbescherming.
De vader en de moeder zijn de ouders van twee kinderen, geboren in 2017 en 2019. De ouders hebben gezamenlijk gezag over de kinderen en hebben in het verleden verschillende zorgregelingen getroffen. De moeder heeft aangegeven dat zij wil verhuizen naar [plaats B] vanwege financiële redenen en de mogelijkheid om een betere woonruimte te vinden. De vader betwist de noodzaak van deze verhuizing en pleit voor het behoud van de huidige situatie, waarin de kinderen in [plaats A] blijven wonen.
Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de kinderen en de mogelijkheden van beide ouders. Het hof oordeelt dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing noodzakelijk is, maar dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader in [plaats A] behouden. De zorgregeling wordt aangepast, zodat de kinderen doordeweeks bij de vader verblijven en in de weekenden bij de moeder. De vader zal een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betalen van € 210,- per kind per maand. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de hoofdverblijfplaats van de kinderen wordt bij de vader bepaald.