Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Hallo
“Hierbij verklaar ik dat [erflater] een affectieve/seksuele relatie heeft gehad met [naam 5] toentertijd filiaalhouder van kledingwinkel [X] in [plaats G] ; zij hebben daar een tijdje samengewoond op [A-straat] te [plaats G] , een pand van de erflater.
3.Beoordeling
Laatste wilsbeschikking”:
de inhoudvan de uiterste wilsbeschikking uit 1995 tijdens het gesprek niet is besproken. [eiser] heeft onvoldoende weersproken dat erflater zelf het er niet over heeft gehad. Dat de kandidaat-notaris (zelf) op de hoogte was van de inhoud van het testament uit 1995 is gesteld noch gebleken. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat zij evenmin
de inhoudvan het testament ter sprake heeft gebracht. In dit licht bezien, en gelet op het hiervoor onder 3.13 overwogene, onderschrijft het hof hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 6.10 heeft overwogen, namelijk dat aangenomen moet worden dat erflater met het geregistreerde partnerschap (onder meer) heeft willen regelen dat zijn nalatenschap aan zijn partner [verweerder] zou toekomen en dat dit ook in lijn is met wat erflater met zijn handgeschreven verklaring van 12 juli 2018 heeft gesteld. Bovendien is het niet ongebruikelijk voor niet juristen, zoals erflater, te veronderstellen dat een geregistreerd partnerschap voldoende is om het erfgenaamschap van de partner in kwestie afdoende te regelen, ook als erflater zich nog bewust was van het door hem ruim 24 jaar eerder gemaakte testament. Hetgeen door [eiser] is aangevoerd over het opmaken van partnerschapsvoorwaarden en het daarmee te behalen fiscale voordeel leidt niet tot een andere conclusie. [eiser] heeft voorwaardelijk, namelijk indien het hof ten aanzien van het gesprek dat erflater en [verweerder] met de notaris hadden voorafgaand aan het aangaan van het geregistreerd partnerschap uitgaat van hetgeen [verweerder] daarover heeft verteld, (tegen)bewijs aangeboden door middel van het doen horen van de kandidaat-notaris. Gelet op het vooroverwogene komt het hof aan bewijslevering niet toe. Voor het ambtshalve toelaten tot bewijslevering bestaat onvoldoende aanleiding.