ECLI:NL:GHAMS:2024:2436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.311.831/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid trampolinepark na letselschade door val in luchtzak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Jump Skillz B.V., de exploitant van een indoor trampolinepark, na een ongeval waarbij [appellant] een onderbeenfractuur opliep. Op 2 maart 2018 bezocht [appellant] het trampolinepark en na een sprongetje landde zij verkeerd in een luchtzak, wat leidde tot haar letsel. De rechtbank had eerder de vordering van [appellant] afgewezen, waarbij zij oordeelde dat Jump Skillz niet aansprakelijk was voor de schade. Het hof bekrachtigt deze beslissing.

Het hof overweegt dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen het handelen van Jump Skillz en haar letsel. De rechtbank had vastgesteld dat Jump Skillz onrechtmatig had gehandeld door geen waarschuwingsborden te plaatsen, maar dat er geen causaal verband was tussen deze schending en de schade van [appellant]. Het hof concludeert dat [appellant] niet heeft aangetoond dat zij anders zou hebben gesprongen als er wel een waarschuwing was geweest.

De vordering op grond van artikel 6:173 BW wordt eveneens afgewezen, omdat [appellant] niet heeft bewezen dat de BigAirBag gebrekkig was en dat dit gebrek de oorzaak van haar schade was. Het hof wijst de gewijzigde vordering van [appellant] af en veroordeelt haar in de kosten van het hoger beroep. Het arrest is gewezen op 6 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.311.831/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/319707/ HA ZA 21-469
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 augustus 2024
inzake
[appellant] ,
wonende te [plaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.W. Janssens te Houten,
tegen
JUMP SKILLZ B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Wieringa te Zaandam.
Partijen worden hierna [appellant] en Jump Skillz genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] is in een trampolinepark na een sprong verkeerd geland in een luchtzak en heeft daarbij een onderbeenfractuur opgelopen. Zij houdt Jump Skillz, de exploitant van het trampolinepark, aansprakelijk voor het ongeval en vindt dat Jump Skillz haar schade moet vergoeden. De rechtbank heeft [appellant] geen gelijk gegeven en haar vordering afgewezen. Het hof bekrachtigt het oordeel van de rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 20 mei 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2022, dat onder bovenvermeld zaak- en rolnummer is gewezen tussen [appellant] als eiseres en Jump Skillz als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling van 12 februari 2024 de zaak laten toelichten door voornoemde advocaten, beiden aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3. Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan uitgaat.
3.1.
Jump Skillz exploiteert sinds 2015 in [plaats] een indoor trampolinepark met verschillende (spring)toestellen, zoals trampolines, een schuimbak, een klimmuur, een stormbaan en luchtzakken.
3.2.
Op 2 maart 2018 heeft [appellant] met een vriendin dit trampolinepark bezocht. Bij binnenkomst ontvingen zij van een medewerker van Jump Skillz gripsokken. Ook kregen zij mondeling informatie over de mogelijkheden in het trampolinepark en over het gebruik van de kluisjes. [appellant] en haar vriendin zijn vervolgens in het trampolinepark gaan springen. Bij haar eerste sprong van het toestel met een 'high jump' (2.50 meter) en een 'low jump' (2.00 meter) kwam [appellant] op haar voeten terecht in een met lucht gevulde landingszak, de zogenaamde BigAirBag. Bij deze landing liep [appellant] letsel op aan haar linkerbeen (onderbeenfractuur).
3.3.
Bij brief van 9 maart 2018 heeft [appellant] Jump Skillz aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval.
3.4.
Op 28 maart 2018 heeft een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoek verricht naar aanleiding van een melding van het ongeval door de moeder van [appellant] . Onderdeel van dit onderzoek was een inspectie van het indoor trampolinepark. In het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2018 is op pagina 2 onder meer vermeld:

Behalve trampolines zag ik onder andere toestellen zoals een klimmuur en in de vloer geïntegreerde putten gevuld met schuimrubber blokken, zogenaamde foampits. Voorts zag ik dat in een eveneens in de vloer geïntegreerde put dat daarin zich een zwart vierkantvormig kussen bevond waarop ik de naam BigAirBag.com zag staan. Aan de voorkant zag ik een blokvormige verhoging staan die aan de bovenzijde deels was uitgevoerd met een balustrade. Op de verhoging zag ik staan high jump 2.50 M en low jump 2.00 M en zag ik dat de bovenzijde van de verhoging bereikbaar was via grepen en steunen die aan de zijkant ervan waren bevestigd.
Uit de verklaring van het slachtoffer kon ik, verbalisant, opmaken dat het ongeval tijdens het springen op dit toestel had plaatsgevonden. (…)
Ik, verbalisant, liep het zwarte kussen op en voelde dat deze met een continue flow aan lucht op spanning werd gehouden. (…) Ik zag bij het toestel geen gebruiksinstructies en/of pictogrammen.”
3.5.
De inspecteur van de NVWA heeft verder [appellant] en twee medewerkers van Jump Skillz die ten tijde van het ongeval op 2 maart 2018 aanwezig waren in het trampolinepark telefonisch als getuigen gehoord. Zij hebben allen schriftelijke verklaringen afgelegd die als bijlagen aan het proces-verbaal van bevindingen zijn toegevoegd.
3.6.
Bij e-mailbericht van 4 april 2018 heeft Jump Skillz de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg - samengevat - gevorderd dat Jump Skillz wordt veroordeeld tot betaling van in totaal € 33.564,33 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Jump Skillz in de kosten van het geding.
4.2.
[appellant] heeft haar vordering gebaseerd op onrechtmatige daad van Jump Skillz wegens schending van een zorgvuldigheidsnorm en voorts op het bepaalde in artikel 6:173 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Jump Skillz heeft de vordering betwist.
4.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat Jump Skillz weliswaar onrechtmatig heeft gehandeld door waarschuwingsborden of -films met de instructie om te landen op rug op achterwerk achterwege te laten, maar dat causaal verband met de gestelde schade ontbreekt omdat uit verklaringen van [appellant] zelf volgt dat zij wel degelijk wist hoe zij moest springen. De rechtbank heeft Jump Skillz evenmin aansprakelijk geacht op grond van artikel 6:173 lid 1 BW omdat de BigAirBag op zichzelf niet gebrekkig is en omdat ook dan geldt dat een waarschuwing er niet toe zou hebben geleid dat [appellant] anders zou hebben gesprongen.

5.Hoger beroep

5.1.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vier grieven op. Grief 1 richt zich tegen de afwijzing van aansprakelijkheid. Grief 2 keert zich tegen het oordeel dat het vereiste causaal verband ontbreekt en bepleit dat de omkeringsregel toepassing behoort te vinden. Grief 3 klaagt over het oordeel dat de BigAirBag niet gebrekkig is. Grief 4 ziet tot slot op de proceskostenveroordeling.
5.2.
[appellant] concludeert dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en, na wijziging van eis, Jump Skillz veroordeelt tot
- samengevat - betaling van in totaal € 27.588,37, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Jump Skillz in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
5.3.
Jump Skillz heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.

6.De beoordeling

6.1.
Met haar hoger beroep richt [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen van Jump Skillz en de door [appellant] gestelde schade ontbreekt en dat Jump Skillz dus niet aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW. Ook grieft [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank dat de BigAirBag geen gebrekkige zaak is in de zin van artikel 6:173 BW.
Het hof overweegt als volgt.
6.2.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv, rust op [appellant] de stelplicht en bewijslast ter zake van de feiten en omstandigheden op basis waarvan de aansprakelijkheid van Jump Skillz kan worden aangenomen. Dit betekent voor zover hier relevant dat [appellant] feiten en omstandigheden dient te stellen, en bij voldoende betwisting dient te bewijzen, die de conclusie kunnen dragen dat zij als gevolg van de gestelde schending van de zorgvuldigheidsnorm door Jump Skillz ten val is gekomen en schade heeft geleden.
Ook wat betreft de feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een op artikel 6:173 BW gebaseerde vordering, rusten de stelplicht en bij voldoende betwisting de bewijslast in beginsel op de benadeelde. Op [appellant] rust in dit verband dus de bewijslast van het gestelde gebrek en van haar stelling dat haar schade door dat gebrek is veroorzaakt.
Zoals hierna zal worden toegelicht, heeft [appellant] naar het oordeel van het hof niet aan deze stelplicht en bewijslast voldaan.
6.3.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door Jump Skillz heeft [appellant] het door haar gestelde causaal verband tussen de gestelde schending van de zorgvuldigheidsnorm en de gestelde schade niet met voldoende feiten en omstandigheden gestaafd.
[appellant] heeft niet gesteld dat zij besloot rechtstandig te springen omdat zij daar ten onrechte – door de afwezigheid van een waarschuwing – geen gevaar in zag. Het was volgens haar eigen verklaring niet haar bedoeling rechtstandig te springen, maar zij wilde springen en landen zoals zij ook anderen had zien doen. [appellant] heeft naar het oordeel van het hof niet voldoende onderbouwd dat zij niet op dezelfde wijze zou hebben gesprongen en dus niet hetzelfde letsel zou hebben opgelopen als er wel een waarschuwingsbord of -film bij het toestel zou zijn getoond. Zij heeft aldus onvoldoende gesteld dat de aanwezigheid van een waarschuwing of instructie zou hebben geleid tot een andere situatie met andere gevolgen. Hierbij neemt het hof de verklaringen die [appellant] heeft afgelegd aan de inspecteur van de NVWA in ogenschouw, evenals haar verklaringen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Daaruit blijkt dat [appellant] de bedoeling had om op haar achterwerk te landen, maar dat dit om onduidelijke redenen niet lukte waardoor zij toch op haar voeten is geland. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bij het hof heeft [appellant] bevestigd dat zij geen idee heeft waarom het niet is gelukt om op haar achterwerk terecht te komen. [appellant] heeft verder naar voren gebracht dat zij zag hoe een aantal jongens die van het toestel sprongen op hun achterwerk landden en dat zij dit vanuit speelsheid wilde nadoen, zonder zich bewust te zijn van de risico’s als zij anders zou springen. Als zij een waarschuwingsbord had gezien met de instructie om op haar rug of achterwerk te landen, dan zou zij “alle moeite” hebben gedaan om op die manier te landen, zo heeft zij gezegd. Daarbij heeft [appellant] evenwel onvoldoende toegelicht wat zij in dat geval anders zou hebben gedaan om een goede landing te bewerkstelligen en waarom dat in dat geval wel zou zijn gelukt. Zij heeft ook niet concreet kunnen maken waarom en op welke wijze het zien van een waarschuwingsbord ertoe zou hebben geleid dat zij wél op haar achterwerk had kunnen landen. Dat het verschil maakt of haar intentie om op een bepaalde manier te springen is ingegeven door het zien van andere bezoekers als voorbeeld of door het zien van een waarschuwingsbord, is dus niet gebleken. Doorslaggevend is dat de intentie om te springen op de manier die op het waarschuwingsbord wordt aangegeven al bij [appellant] aanwezig was voordat zij de sprong maakte, ook zonder het bord te hebben gezien. Gezien het voorgaande is het vereiste causaal verband tussen de vermeende normschending van Jump Skillz en de door [appellant] gestelde schade niet komen vast te staan, zodat de op artikel 6:162 BW gegronde vordering faalt.
6.4.
Anders dan [appellant] met haar tweede grief stelt, kan de zogenaamde omkeringsregel haar niet baten. Voor toepassing van de omkeringsregel is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad vereist dat een gedraging heeft plaatsgevonden die in strijd is met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt (Hoge Raad 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:27). Als de omkeringsregel toepassing verdient, wordt causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) tussen de onrechtmatige gedraging of tekortkoming en de schade aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken, bewijst – waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt – dat de schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Het betoog van [appellant] strandt in ieder geval op dit laatste, gezien het door Jump Skillz geleverde tegenbewijs. Immers, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, heeft Jump Skillz naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] op dezelfde wijze zou hebben gesprongen en dus hetzelfde letsel zou hebben opgelopen als er wel een waarschuwingsbord of -film bij het toestel zou zijn getoond en dat de aanwezigheid daarvan dus niet zou hebben geleid tot een andere situatie met andere gevolgen.
6.5.
De vordering van [appellant] op grond van artikel 6:173 BW stuit eveneens op het bovenstaande af. [appellant] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan bewezen, die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat haar val en schade het gevolg zijn van enig gebrek van de BigAirBag. [appellant] stelt dat de BigAirBag vanwege het ontbreken van waarschuwingstekens niet voldoet aan de eisen die men daaraan mag stellen. Dat dit gestelde gebrek de oorzaak is geweest van haar schade heeft zij echter, zoals hierboven in 6.3. is overwogen, in het licht van de betwisting daarvan door Jump Skillz, onvoldoende gesteld. Daaruit volgt dat niet is komen vast te staan dat het vermeende gebrek heeft geleid tot de door [appellant] gestelde schade. Dit causaal verband is voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW wel vereist, zodat deze vordering reeds daarop strandt.
6.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht de aansprakelijkheid van Jump Skillz heeft afgewezen en [appellant] heeft veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. De hiertegen gerichte grieven van [appellant] falen dus.
6.7.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [appellant] , omdat geen concrete feiten of omstandigheden zijn gesteld en te bewijzen aangeboden die tot een andere beslissing kunnen leiden.
6.8.
De slotsom is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Het vonnis zal worden bekrachtigd. De in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellant] wordt afgewezen omdat daarvoor gelet op het voorgaande een rechtsgrond ontbreekt.
6.9.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 2.135,-
- salaris advocaat € 3.142,- (tarief € 1.571,-, 2 punten)
totaal € 5.277,-
De gevorderde nakosten zullen worden begroot zoals in de beslissing vermeld.

7.Beslissing

Het hof:
7.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
7.2.
wijst de in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellant] af;
7.3.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Jump Skillz begroot op € 5.277,- en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
7.4.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J. van Eekeren, J.F. Aalders en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024
.