ECLI:NL:GHAMS:2024:2435

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.310.160/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over samenwerkingsovereenkomst en rechtsgeldige opzegging van een duurovereenkomst met diverse verjaarde vorderingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Dry Works HOLDING B.V. en verschillende andere vennootschappen (gezamenlijk aangeduid als Dry Works c.s.) en een aantal geïntimeerden, waaronder VOCHTWERINGDIRECT B.V. en ONTVOCHTIGERDIRECT B.V. Het geschil betreft een samenwerkingsovereenkomst die in 2012 werd gesloten tussen Dry Works c.s. en [geïntimeerde]. In 2014 ontstonden er conflicten, waarbij Dry Works c.s. stelde dat de geïntimeerden niet voldeden aan hun verplichtingen uit de overeenkomst. De geïntimeerden betwistten dit en stelden dat de overeenkomst al in 2014 rechtsgeldig was beëindigd en dat de vorderingen van Dry Works c.s. waren verjaard. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was beëindigd en honoreerde het beroep op verjaring deels. Het hof bevestigde dit oordeel, maar wees de vordering van Dry Works c.s. met betrekking tot de winst af, terwijl het verder tot dezelfde conclusie kwam als de rechtbank. De zaak is in hoger beroep behandeld, waarbij Dry Works c.s. dertien grieven aanvoerde tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft de grieven van Dry Works c.s. afgewezen en de vorderingen van de geïntimeerden grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele specifieke vorderingen die zijn afgewezen op basis van verjaring of gebrek aan bewijs. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij Dry Works c.s. als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.310.160/01
zaak-/rolnummer rechtbank : C/13/695094 / HA ZA 20-1292
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 augustus 2024
inzake
Dry Works HOLDING B.V.
gevestigd te Almere,
[appellant 2] B.V.
gevestigd te [plaats 3] ,
Dry Works VOCHTSERVICE B.V.
gevestigd te Diemen,
[appelant 4]
wonend te [plaats 2] ,
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.B.M. Swart te Almere,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [plaats 1] ,
VOCHTWERINGDIRECT B.V.
gevestigd te Amsterdam,
ONTVOCHTIGERDIRECT B.V.
gevestigd te Huizen,
DIRECT PROFESSIONEEL ONDERHOUD B.V.
gevestigd te Amsterdam,
DIRECT ONDERNEMINGEN HOLDING B.V.
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
advocaat: mr. S. van Solkema te Amsterdam.
Appellanten worden hierna gezamenlijk Dry Works c.s. genoemd, in vrouwelijk enkelvoud, en afzonderlijk: DWH, [appellant 2] , DWVS en [appelant 4] . Geïntimeerden worden gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd, in mannelijk enkelvoud, en afzonderlijk: [geïntimeerde] , Vochtweringdirect, Ontvochtigerdirect, DPO en DOH.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak heeft betrekking op een samenwerking tussen DWH en [geïntimeerde] op het gebied van vochtwering. DWH en [geïntimeerde] zijn in 2012 een overeenkomst aangegaan en hebben de vennootschap Vochtweringdirect opgericht. In 2014 zijn er conflicten tussen partijen ontstaan. Dry Works c.s. stelt in deze procedure onder meer dat [geïntimeerden] niet voldoet aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst en vordert alsnog nakoming van die verplichtingen. [geïntimeerden] stelt op zijn beurt onder meer dat de overeenkomst al in 2014 is beëindigd en dat de vorderingen van Dry Works c.s. zijn verjaard.
1.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd in 2014. Zij heeft het beroep van [geïntimeerden] op verjaring deels gehonoreerd. De rechtbank heeft alle vorderingen van Dry Works c.s. afgewezen, behalve die met betrekking tot de winst en royalty’s over 2013 en 2014 en de buitengerechtelijke kosten, die deels zijn toegewezen. Het hof wijst de vordering met betrekking tot de winst alsnog geheel af, maar komt verder tot hetzelfde oordeel als de rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Dry Works c.s. is bij dagvaarding van 19 januari 2022 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 november 2021 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Dry Works c.s. als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagde (hierna: het vonnis).
2.2
Bij tussenarrest van 24 mei 2022 is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast, die heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2022. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende aanvulling/wijziging van eis, met producties 2 tot en met 15,
- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel,
- memorie van antwoord in het incidenteel appel.
2.3
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 30 januari 2024 laten toelichten door hun advocaten aan de hand van overgelegde spreeknotities. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 2 april 2024 voor ambtshalve doorhaling, maar met de mogelijkheid voor (een van) partijen om op die roldatum alsnog arrest te vragen. Dry Works c.s. heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en alsnog arrest gevraagd.

3.Feiten

De rechtbank heeft onder 2 van het vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat die feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof hiervan uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere, vaststaande feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1
DWH is actief op het gebied van vochtwering. [appelant 4] is (indirect) enig bestuurder en enig aandeelhouder van DWH.
3.2
[geïntimeerde] is ondernemer.
3.3
DWH en [geïntimeerde] hebben op 15 mei 2012 een overeenkomst gesloten met als titel “Licentie-overeenkomst” (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
“IN AANMERKING NEMENDE DAT:
I.
Dat partijen een nieuwe, zelfstandige vennootschap zullen oprichten, te weten VochtweringDirect (hierna VWD)
II.
Deze vennootschap op het gebied van vochtwering actief zal zijn en over de systemen van DWH de beschikking krijgen, onder de voorwaarden van betaling van royalty’s, strikte geheimhouding en dat de systemen door opgeleide specialisten, volgens instructies, richtlijnen en kwaliteit van DWH verwerkt worden.
(…)
Artikel 1: Algemeen
a.
a) Deze overeenkomst gaat in op 15 mei 2012.
b) Partijen zijn gerechtigd gezamenlijk de voorwaarden te wijzigingen indien het bedrijfsbelang zulks vergt of deze overeenkomst kunnen beëindigen indien niet aan de voorwaarden van de overeenkomst wordt voldaan.
c) Partijen een vennootschap oprichten waarbij de aandelen als volgt worden verdeeld: [geïntimeerde] 65% en DWH 17,5%, [appellant 2] 17,5%.
d) De vennootschap wordt een eigen zelfstandige entiteit met een winstdoelstellig vóór belastingen van minimaal 15%. Jaarlijks wordt 50% van de winst (in verhouding van de aandelen) aan aandeelhouders uitgekeerd en 50% aan het eigen vermogen toegevoegd. [geïntimeerde] wordt aangesteld als bestuurder van de vennootschap.
e) (…) De applicatie van vochtwerende werkzaamheden (…) wordt (…) door DWH of de aan haar gelieerde bedrijven uitgevoerd.
f) Voor R&D en het verkrijgen van exclusiviteit betaalt vochtweringdirect aan DWH royalty’s ten bedrage van 10% van de berekende omzet aan vochtwerende werkzaamheden, volgens bijgaande (jaarlijks te indexeren) eenheidsprijzen. Deze royalty’s worden bij betaling van de order direct met DWH afgerekend.
(...)
Artikel 2: Geheimhouding en concurrentiebeding
(...)
c) Het is [geïntimeerde] verboden, gedurende of na de beëindiging van deze overeenkomst direct noch indirect werkzaamheden op vochtweringsgebied te adviseren of te (laten) verrichten noch deel te nemen of belangen te hebben. Daarnaast is het verboden om gedurende een periode van drie jaar na beëindiging van de overeenkomst, noch direct of indirect, in welke vorm dan ook (telefonisch) contact te onderhouden of zaken te doen met relaties, leveranciers of medewerkers van VochtweringDirect en DWH of met de aan haar gelieerde bedrijven.
d) Al hetgeen voorwerp is of kan zijn van industriële en/of intellectueel eigendomsrechten en door partijen gedurende of in samenhang tot stand is gebracht, blijft onvoorwaardelijk eigendom van de vennootschap Vochtweringdirect.
(...)
Artikel 3: Boeteclausule
a.
a) Partijen zullen voor iedere door hem/haar begane overtreding van het bepaalde in deze overeenkomst een onmiddellijk opeisbare boete van € 5.000,00 verschuldigd zijn en een boete van € 500,00 voor iedere week dat zulk een overtreding na een waarschuwing voortduurt, onverminderd het recht van partijen of haar gelieerde bedrijven om naast de boete een schadeloosstelling van de werkelijk door haar geleden schade te vorderen. Bij overtreding van het bepaalde in deze overeenkomst verbeuren partijen bovendien het recht op iedere uitkering of bijzondere faciliteit, toelage, provisie, vergoedingen of anderszins. (…)”
3.4
Vochtweringdirect is op 27 september 2012 opgericht. [geïntimeerde] houdt 65% van de aandelen in Vochtweringdirect, DWH 17,5% en [appellant 2] 17,5%.
3.5
DWVS heeft goederen/diensten aan Vochtweringdirect geleverd en daarvoor facturen gestuurd.
3.6
[geïntimeerde] heeft op 17 juni 2014 de vennootschap Lekdetectiedirect B.V. opgericht (thans genaamd: Ontvochtigerdirect). Lekdetectiedirect is geregistreerd als houder van de domeinnaam vochtweringdirect.nl.
3.7
Op 19 juni 2014 heeft [geïntimeerde] per e-mail aan [appelant 4] bericht:
“(…) Wij hebben enorm veel klachten op de door u uitgevoerde werkzaamheden. (…) Ook heeft ruim 84.000 aan orders geen doorgang kunnen vinden door uw toedoen. (…) Wij hebben aantoonbare klachten waar de door ons geadviseerde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd door u, waardoor nu ook klachten zijn ontstaan. Er wordt geen opvolging bij klachten gegeven. (…) U eigen administratie is niet op orde. Er bevinden zich facturen van opdrachten in uw administratie die niet plaats hebben gevonden, of klachten op lopen, of u zich niet aan de afspraak heeft gehouden en de klant niet wilt betalen. Dit is u al eerder gemeld. (…)
Naast het bovengenoemde willen wij u erop attenderen dat ik noodgedwongen met vochtweringdirect ben doorgegaan omdat het doe het zelf consept dat ik voor u moest ontwikkelen geen succes was. Mijn salaris kon u na 2 maanden al niet meer betalen waardoor ik enorm in de problemen ben gekomen.
(…)
Als bestuurden en grootaandeelhouder heb ik het volgende te melden: Alle overeenkomsten tussen vochtweringdirect / [geïntimeerde] en u inclusief al uw ondernemingen zijn middels deze mail nogmaals verbroken. (…)”
3.8
Bij brief van 25 augustus 2014 schreef DWH onder meer aan [geïntimeerde] :
“Op 19 juni 2014 heeft u per mail bevestigd dat alle (licentie) overeenkomsten tussen Vochtweringdirect/ [geïntimeerde] met DWH eenzijdig door u is ontbonden. Door de ontbinding van de licentieovereenkomst is het u verboden activiteiten te verrichten op vochtweringsgebied. Dit geld ook voor het besturen voor de gezamenlijk opgerichte vennootschap Vochtweringdirect BV.(…)”
3.9
Op 25 februari 2015 schreef [appelant 4] per e-mail aan [geïntimeerde] :
“(…) Namens Dry Works c.s. en mijzelf stel ik u hierbij nogmaals aansprakelijk voor elke overtreding die u sinds uw eenzijdige opzegging van de licentie-overeenkomst heeft en/of nog steeds pleegt. Thans hebben wij wederom moeten vaststellen dat u ondanks eerdere sommaties en het boetebeding gewoon doorgaat met de onrechtmatige vochtwerende activiteiten. Bovendien maakt u hierbij onrechtmatig gebruik van onze teksten en tekeningen. (…)
Als bewijs voegen wij bijgaande offerte toe, waarbij de boeteclausule voor elk afzonderlijke overtreding van toepassing is. (...)”
De bijlage bij deze e-mail bevat een offerte van Lekdetectiedirect van 4 september 2014.
3.1
In de winst- en verliesrekening over het verlengde boekjaar 2013 van Vochtweringdirect is een netto-omzet van € 414.664,- vermeld en een resultaat na belastingen van € 47.925,-.
3.11
In het met betrekking tot Vochtweringdirect opgemaakte meerjarenoverzicht gebaseerd op de winst- en verliesrekening is voor 2014 een netto-omzet vermeld van € 117.019,- en een negatief resultaat na belastingen van € 35.986,-. Voor de jaren 2015 tot en met 2019 zijn in het overzicht geen netto-omzetten en negatieve resultaten na belastingen vermeld.
3.12
Op 20 maart 2018 heeft [geïntimeerde] de vennootschappen DPO en DOH opgericht. DPO houdt zich volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bezig met het verrichten van werkzaamheden op het gebied van onderhoud, waaronder vochtwering, aan woningen en bedrijfspanden. DOH is volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel een financiële holding.

4.Eerste aanleg

4.1
Dry Works c.s. heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat weergegeven:
1) [geïntimeerde] , Vochtweringdirect en Ontvochtigerdirect, hoofdelijk te veroordelen tot overlegging van aan of door hen verschafte offertes en opdrachten over de periode vanaf 2013, op straffe van een dwangsom;
2) [geïntimeerde] , Ontvochtigerdirect en DPO hoofdelijk te veroordelen tot overlegging van de jaarrekeningen van Ontvochtigerdirect en DPO, en de aan of door DPO verschafte offertes en opdrachten over de periode vanaf 2013, op straffe van een dwangsom;
3) [geïntimeerde] en DOH hoofdelijk te veroordelen om de jaarrekeningen van DOH, alsmede de aan of door DOH verschafte offertes en opdrachten over de periode vanaf 2013 te verschaffen, op straffe van een dwangsom;
4) gedaagden, met uitzondering van Vochtweringdirect, te verbieden om
(onderdelen van) de naam vochtwering en/of vochtweringdirect en/of vochtweringdirect.nl en/of daarmee gelijkende naam te gebruiken, alsmede het logo, tekeningen, teksten, format van de offertes, van Vochtweringdirect, op straffe van een dwangsom;
5) gedaagden (met uitzondering van Vochtweringdirect) te verbieden om enige activiteit op het gebied van vochtwering te verrichten, op straffe van een dwangsom;
6) [geïntimeerde] en Vochtweringdirect hoofdelijk te veroordelen tot overdracht om niet van de door [geïntimeerde] gehouden aandelen in Vochtweringdirect, aan [appelant 4] en [appellant 2] , op straffe van een dwangsom;
7) [geïntimeerde] , Ontvochtigerdirect en DPO hoofdelijk te veroordelen om de domeinnaam vochtweringdirect.nl over te dragen, primair: aan een door eisers te noemen derde en subsidiair: aan Vochtweringdirect, op straffe van een dwangsom;
8) gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
a. a) € 341.466,- plus PM (10% van de jaaromzet van Vochtweringdirect over 2020 e.v., plus 10% van elke jaaromzet van Ontvochtigerdirect, DPO en DOH) nader op te maken bij staat, als royalty’s aan DWH, te vermeerderen met de wettelijke rente;
b) € 661.009,- plus PM (50% van de jaarwinst over 2020 van Vochtweringdirect over 2020 e.v., plus 50% van elke jaarwinst van Ontvochtigerdirect, DPO en DOH) nader op te maken bij staat, als winstafdracht aan [appelant 4] en [appellant 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
c) € 24.665,- aan facturen, aan DWVS, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
d) € 500.000,- + PM nader op te maken bij staat, aan boetes aan DWH, te vermeerderen met de wettelijke rente;
e) de buitengerechtelijke kosten van eisers van € 6.775,-, aan [appellant 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente, en
f) de proceskosten, waaronder beslagkosten en nasalaris.
4.2
De rechtbank heeft Vochtweringdirect veroordeeld tot:
- betaling aan DWH van € 43.201,72, te vermeerderen met wettelijke rente;
- betaling aan [appellant 2] van € 565,13, te vermeerderen met wettelijke rente;
- betaling aan [appellant 2] van € 1.212,67 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
De proceskosten zijn gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De overige vorderingen van Dry Works c.s. zijn afgewezen.

5.Beoordeling

Principaal hoger beroep van DryWorks c.s.
5.1
Dry Works c.s. heeft in principaal hoger beroep dertien grieven tegen het vonnis aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis voor zover haar vorderingen daarbij zijn afgewezen en vordert alsnog toewijzing van de hiervoor onder 4.1 weergegeven vorderingen 1 tot en met 8 a) tot en met f). Na eisvermeerdering in hoger beroep vordert zij bovendien (zakelijk weergegeven en doorgenummerd):
9) een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] als gevolg van eenzijdige opzegging van de overeenkomst door [geïntimeerde] op 19 juni 2014 aansprakelijk is voor de door DWH en [appellant 2] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
10) een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] hoofdelijk uit onrechtmatige daad aansprakelijk is jegens DWH voor door DWH geleden schade;
11) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan DWH van € 24.665,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
12) [geïntimeerden] te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Incidenteel hoger beroep van [geïntimeerden]
5.2
[geïntimeerden] heeft in incidenteel hoger beroep vier grieven tegen het vonnis aangevoerd. De strekking daarvan is, kort gezegd, dat de door de rechtbank toegewezen vorderingen alsnog moeten worden afgewezen, met veroordeling van Dry Works c.s. in de proceskosten (inclusief nakosten en wettelijke rente).
Inleiding
5.3
Deze zaak heeft betrekking op een samenwerking op het gebied van vochtwering tussen DWH en [geïntimeerde] . Diverse vorderingen van Dry Works c.s. zijn gebaseerd op nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst die DWH en [geïntimeerde] in 2012 hebben gesloten.
[geïntimeerden] voert onder meer als verweer aan dat hij heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. Het hof zal eerst dit verweer beoordelen. Daarna zal het hof de overige grieven en vorderingen bespreken (in een andere volgorde dan die waarin de grieven zijn aangevoerd). Aan de nummering van de grief is te zien of het hof een grief van Dry Works c.s. (in Romeinse cijfers) en/of een grief van [geïntimeerden] (waaraan wordt toegevoegd: grief in incidenteel beroep) beoordeelt.
Beroep [geïntimeerden] op dwaling
5.4
[geïntimeerde] stelt in hoger beroep (net zoals in eerste aanleg) dat hij heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. Hij voert aan dat hij op grond van overweging II en artikel 1 sub e) en f) van de overeenkomst mocht verwachten dat DWH beschikte over een innovatieve werkwijze op het gebied van vochtwering. DWH bleek daarover echter niet te beschikken en als [geïntimeerde] dat ten tijde van het aangaan van de overeenkomst had geweten, dan zou hij de overeenkomst niet (op dezelfde voorwaarden) zijn aangegaan, aldus nog steeds [geïntimeerde] . Het hof verwerpt dit verweer, op grond van het volgende.
5.5
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] op grond van de door hem genoemde bepalingen van de overeenkomst inderdaad mocht verwachten dat DWH beschikt over een exclusieve applicatie waarmee vochtwerende werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Indien het inderdaad zo was dat DWH daarover niet beschikte zoals [geïntimeerde] stelt, dan had voor de hand gelegen dat [geïntimeerde] dat had aangekaart na de aanvang van de samenwerking. Gesteld noch gebleken is dat hij dat heeft gedaan. Tegen deze achtergrond is het beroep op dwaling onvoldoende onderbouwd. Meer in het bijzonder is onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] de overeenkomst niet (op dezelfde voorwaarden) zou zijn aangegaan. [geïntimeerde] heeft de samenwerking immers circa twee jaar voortgezet en Dry Works c.s. heeft in die periode diverse vochtwerende werkzaamheden uitgevoerd voor Vochtweringdirect. Ook toen [geïntimeerde] de overeenkomst medio 2014 beëindigde, heeft hij niet geklaagd over de vochtwerende applicatie van DWH. In zijn e-mail van 19 juni 2014 aan [appelant 4] schrijft [geïntimeerde] weliswaar dat hij veel klachten van klanten ontvangt, maar voor zover uit die e-mail valt af te leiden hadden die klachten vooral betrekking op het niet komen opdagen van Dry Works c.s. en op het niet nakomen van afspraken, en niet op de vochtwerende applicatie zelf.
Beroep Dry Works c.s. op niet-rechtsgeldige opzegging (grief I, vordering 9)
5.6
Nu de overeenkomst niet voor vernietiging op grond van dwaling in aanmerking komt, is de vervolgvraag of de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit zo is, en daartoe verwezen (in r.o. 4.51) naar (onder meer) de brief van DWH van 25 augustus 2014. Daaruit blijkt volgens de rechtbank dat DWH de e-mail van 19 juni 2014 van [geïntimeerde] als een beëindiging van de overeenkomst heeft begrepen, en dat partijen na die datum ook geen uitvoering meer hebben gegeven aan de samenwerking, zodat vaststaat dat de overeenkomst op 19 juni 2014 is geëindigd. Dry Works c.s. bestrijdt dit oordeel met grief I. Zij betoogt dat de beëindiging van de overeenkomst slechts met wederzijds goedvinden (want: ‘gezamenlijk’) kon plaatsvinden, en niet door eenzijdige opzegging, en verwijst daartoe naar artikel 1 sub b) van de overeenkomst. Dry Works c.s. voert ook aan dat zij had moeten worden gecompenseerd.
5.7
Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Of en, zo ja, onder welke voorwaarden een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan, opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van artikel 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (vgl. o.a. HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141).
5.8
De onderhavige overeenkomst voorziet niet in een opzeggingsregeling, zodat deze in beginsel opzegbaar is. Het betoog van Dry Works c.s. dat de overeenkomst gelet op het bepaalde in artikel 1 sub b), niet eenzijdig kon worden opgezegd, wordt verworpen. Uit de tekst van deze bepaling (“
Partijen zijn gerechtigd gezamenlijk de voorwaarden te wijzigingen indien het bedrijfsbelang zulks vergt of deze overeenkomst kunnen beëindigen indien niet aan de voorwaarden van de overeenkomst wordt voldaan.”) volgt niet dat eenzijdige opzegging van de overeenkomst is uitgesloten. Dry Works c.s. wil deze bepaling kennelijk aldus lezen dat het woord ‘gezamenlijk’ niet alleen geldt voor het wijzigen van de voorwaarden van de overeenkomst, maar ook voor het mogen beëindigen van de overeenkomst. Deze door Dry Works c.s. voorgestane uitleg is zowel taalkundig als juridisch niet logisch. Het woord “gezamenlijk” is gebruikt in het eerste zinsdeel, dat betrekking heeft op het mogen wijzigen van de voorwaarden van de overeenkomst. Dat woord staat niet in het tweede zinsdeel, dat betrekking heeft op de beëindiging van de overeenkomst. Bovendien ziet dat tweede zinsdeel op de situatie dat een van partijen niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de overeenkomst. Juist in een dergelijke situatie zal er bij de andere partij behoefte bestaan om de overeenkomst eenzijdig te kunnen beëindigen. Dry Works c.s. heeft geen argumenten aangevoerd waaruit volgt dat partijen toch hebben bedoeld eenzijdige opzegging uit te sluiten. Zij heeft nog wel naar voren gebracht dat partijen in onderhandeling waren over de wijze van beëindiging, maar daaruit volgt niet dat [geïntimeerde] , toen partijen daarover geen overeenstemming bereikten, niet gerechtigd was tot opzegging. Ook het door Dry Works c.s. aangevoerde argument dat eerst moest worden afgestemd wie Vochtweringdirect zou overnemen, gaat niet op. De overeenkomst kon immers ook worden beëindigd zonder afspraken over de overdracht van de aandelen in Vochtweringdirect.
5.9
Het hof verwerpt ook het standpunt van Dry Works c.s. dat er geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging omdat zij niet is gecompenseerd. In aanmerking moet worden genomen dat (i) de samenwerking tussen partijen van relatief korte duur is geweest, (ii) niet alleen [geïntimeerde] , maar ook Dry Works c.s. open stond voor de beëindiging van de samenwerking, (iii) de samenwerking tussen partijen, zoals blijkt uit de overgelegde correspondentie, in juni 2014 buitengewoon stroef verliep en (iv) uit diezelfde correspondentie niet valt op te maken dat dit eenzijdig aan [geïntimeerde] te wijten was. Dry Works c.s. heeft geen omstandigheden aangevoerd die ingevolge het bepaalde in artikel 6:248 lid 1 BW meebrengen dat de opzegging gepaard moest gaan met het aanbod tot betaling van schadevergoeding (of met inachtneming van een bepaalde opzegtermijn). Zij heeft wel in algemene zin aangevoerd dat zij investeringen heeft gedaan die nog niet waren terugverdiend, maar [geïntimeerden] heeft dat gemotiveerd betwist en uit hetgeen Dry Works c.s. heeft gesteld, kan bovendien niet worden opgemaakt dat het gaat om voldoende substantiële investeringen. Ook de stelling dat DWH en [appellant 2] ruim twee jaar “tijd en energie” in Vochtweringdirect hebben gestoken, is te algemeen van aard. Dry Works c.s. heeft in het kader van haar grief verder nog aangevoerd dat [geïntimeerde] zich “
feitelijk de intellectuele eigendomsrechten en overige activa” van Vochtweringdirect heeft toegeëigend, maar in die (betwiste) stelling kan zij niet worden gevolgd. Dry Works c.s. heeft niet concreet gemaakt dat zij rechthebbende is ten aanzien van enig intellectueel eigendomsrecht, zoals hierna nog aan de orde zal komen.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd per e-mail van 19 juni 2014. De stelling van Dry Works c.s. dat zij die e-mail niet redelijkerwijs als een opzegging heeft hoeven begrijpen, wordt verworpen. De inhoud van de e-mail (“
Alle overeenkomsten tussen vochtweringdirect / [geïntimeerde] en u inclusief al uw ondernemingen zijn middels deze mail nogmaals verbroken”)laat er geen misverstand over bestaan dat [geïntimeerde] de samenwerking wenste te beëindigen. Partijen hebben zich daar ook naar gedragen, aangezien zij vervolgens geen uitvoering meer hebben gegeven aan de overeenkomst, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. De stelling van Dry Works c.s. dat Vochtwering op 14 augustus 2014 nog een opdracht aan Dry Works c.s. heeft verstrekt, kan haar niet baten, omdat die enkele opdracht niet kan worden beschouwd als een voortzetting van de samenwerking. Dry Works c.s. heeft bovendien erkend dat Vochtweringdirect haar niet meer inschakelt voor werkzaamheden (zie memorie van grieven onder 27).
5.11
Het hof verwerpt ook het standpunt van Dry Works c.s. dat [geïntimeerden] door de wijze van opzegging ongerechtvaardigd is verrijkt. Als [geïntimeerden] al is verrijkt, dan is dat niet ongerechtvaardigd, aangezien de opzegging rechtsgeldig heeft plaatsgevonden zoals hiervoor is geoordeeld. Bovendien zijn eventuele aanspraken van Dry Works c.s. uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking verjaard, zoals [geïntimeerden] heeft aangevoerd. Dry Works c.s. heeft niet concreet gemaakt dat zij de verjaring van deze specifieke vordering heeft gestuit.
5.12
Het voorgaande betekent dat vordering 9 zal worden afgewezen.
5.13
De conclusie tot zover is dat de overeenkomst tussen partijen heeft bestaan van 15 mei 2012 tot 19 juni 2014. Het hof zal nu ingaan op de vraag of [geïntimeerden] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst, zoals Dry Works c.s. stelt maar [geïntimeerden] betwist. Het hof zal allereerst ingaan op de gestelde schending van het concurrentiebeding.
Schending concurrentieverbod? (grief V, vordering 5)
5.14
Dry Works c.s. stelt dat [geïntimeerde] artikel 2 sub c) van de overeenkomst (hierna: het concurrentiebeding) heeft geschonden omdat hij Lekdetectiedirect heeft opgericht (op 17 juni 2014) en DPO (in 2018). Zij vordert (met vordering 5) een concurrentieverbod. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen en daartoe onder meer geoordeeld (in r.o. 4.17) dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is het concurrentiebeding nog te handhaven. Dry Works c.s. komt met grief 5 op tegen dit oordeel.
5.15
Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat het beroep op het concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof neemt hierbij de volgende door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheden in aanmerking:
- het concurrentiebeding is te ruim, want niet beperkt in tijd en plaats;
- ook in materieel opzicht is dat beding ruim, omdat het niet alleen betrekking heeft op werkzaamheden waarbij gebruik wordt gemaakt van de vochtwerende applicatie van DWH, maar op alle directe en indirecte “werkzaamheden op vochtweringgebied”, inclusief advisering daarover;
- de overeenkomst is reeds geëindigd in 2014;
- de samenwerking tussen partijen is van korte duur geweest;
- niet is gebleken dat DWH in de relatief korte periode van samenwerking substantiële investeringen heeft gedaan ten behoeve van [geïntimeerde] . Integendeel: [geïntimeerde] moest de door hem te genereren werkzaamheden voor Vochtweringdirect, tegen betaling laten uitvoeren door DWH, terwijl DWH daarnaast aanspraak had op royalty’s en winst.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen deze omstandigheden een concurrentiebeding met een duur van maximaal zes maanden gerekend na de dag van beëindiging van de overeenkomst. Die termijn is ruimschoots verstreken. Pas na ruim zesenhalf jaar heeft Dry Works c.s. op grond van het concurrentiebeding een concurrentieverbod gevorderd (bij inleidende dagvaarding van 17 december 2020). Dit beroep op het concurrentiebeding is daarom onaanvaardbaar. Vordering 5 is dan ook terecht afgewezen en de grief tegen die afwijzing slaagt niet.
Boetes (grief X, vordering 8d)
5.16
Een andere vraag is of [geïntimeerde] boetes heeft verbeurd wegens schending van het concurrentiebeding. De rechtbank heeft de boetevordering van Dry Works c.s. afgewezen. Dry Works c.s. komt met grief X op tegen het oordeel van de rechtbank dat (i) de overeenkomst is geëindigd, (ii) het boetebeding daarom niet meer geldt en (iii) de boetevordering wegens de oprichting van Lekdetectiedirect is verjaard.
5.17
Bij de beoordeling van de grief is, gelet op het voorgaande, uitgangspunt dat:
- de overeenkomst op 19 juni 2014 is geëindigd en
- het beroep op het concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is voor zover daarbij wordt uitgegaan van een langere duur van het concurrentiebeding dan de hiervoor genoemde zes maanden.
Hierop strandt reeds de boetevordering die verband houdt met oprichting van DOH en DPO. Deze vennootschappen zijn immers pas opgericht in maart 2018.
5.18
De boetevordering die verband houdt met Lekdetectiedirect, strandt eveneens, omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat die vordering is verjaard. Het hof licht dit hierna toe.
5.19
Volgens Dry Works c.s. is de verjaring van de boetevordering wegens de oprichting van Lekdetectiedirect (op 17 juni 2014) gestuit bij brieven aan Vochtweringdirect van 3 september 2017 en 5 november 2020 [1] en door het aan [geïntimeerde] betekende verlofschrift, waarmee zij kennelijk doelt op het verzoek tot beslaglegging van 1 december 2020. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zij ook nog gewezen op correspondentie van 25 februari 2015 en 17 februari 2016 en op de dagvaarding van 17 december 2020.
5.2
In hoger beroep is niet bestreden het oordeel van de rechtbank dat de verjaring van de boetevordering die verband houdt met de oprichting van Lekdetectiedirect, is aangevangen op 26 februari 2015 en dat die verjaring - behoudens stuiting - is voltooid op 26 februari 2020 (r.o. 4.53). De vraag is dus of er in die periode een of meer stuitingshandelingen hebben plaatsgevonden. Hierna zullen alleen de e-mail van 17 februari 2016 en de brief van 3 september 2017 worden besproken, omdat alleen die berichten binnen de looptijd van de verjaring zijn verstuurd.
5.21
Uitgangspunt daarbij is dat een stuitingshandeling naar inhoud en strekking een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar moet inhouden. Voor een voldoende duidelijke waarschuwing is noodzakelijk dat voor de schuldenaar kenbaar is welke vordering is bedoeld. Daartoe is in elk geval vereist dat de vordering zodanig is omschreven dat de schuldenaar daaruit kan begrijpen welk recht op nakoming wordt voorbehouden en waartegen hij zich eventueel heeft te verweren. Verder dient niet alleen te worden gelet op de formulering van de mededeling, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval. Bij deze beoordeling kan onder omstandigheden mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen.
5.22
In de e-mail van 17 februari 2016 heeft [appelant 4] aan [geïntimeerde] geschreven:
“Heden is geconstateerd dat u zonder aandeelhoudersvergadering en toestemming, de jaarstukken VWD over boekjaar 2014 bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd. Dit heeft u afgelopen jaar in november over het boekjaar 2013 ook al gedaan, waarbij tevens is geconstateerd dat u daarbij valsheid in geschrifte heeft gepleegd, van misleiding sprake is en gelden voor prive doeleinden heeft ontvreemd die aan de vennootschap toebehoren. Bovendien is gebleken dat u de betalingsverplichtingen van de licentieovereenkomst, crediteuren en de belastingdienst niet nakomt.
Ik sommeer u alle gegevens omtrent boekjaar 2014 van VWD per omgaande toe te sturen, een aandeelhouders uit te roepen, de ontvreemde geldmiddelen terug te storten en de betalingsverplichtingen direct na te komen.
Bij gebreke zal ik aangifte van valsheid in geschifte, misleiding en ontvreemding van geldmiddelen doen.”
In deze tekst is slechts in algemene bewoordingen verwezen naar
“de betalingsverplichtingen uit de overeenkomst”. [geïntimeerde] behoefde daaruit niet redelijkerwijs te begrijpen dat DWH zich daarmee het recht voorbehield op betaling van een boete, laat staan dat die boete verband hield met de oprichting c.q. de activiteiten van Lekdetectiedirect. De overeenkomst bevat immers diverse betalingsverplichtingen en in de tekst van de e-mail - die betrekking heeft op vennootschapsrechtelijke aangelegenheden - is niet duidelijk gemaakt welke betalingsverplichtingen zijn bedoeld. Daar komt bij dat het boetebeding zelf geen rechtstreekse betalingsverplichting voor [geïntimeerde] bevat; er ontstaat pas een betalingsverplichting na overtreding van de overeenkomst. Dry Works c.s. heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat [geïntimeerde] toch behoorde te begrijpen dat (ook) werd gedoeld op de verplichting tot betaling van de boete die hij zou hebben verbeurd wegens schending van het concurrentiebeding.
5.23
Hetzelfde geldt ten aanzien van de brief van 3 september 2017. In deze brief heeft DWH aan Vochtweringdirect geschreven, voor zover relevant:
“Ondanks de Licentieovereenkomst hebben wij over de jaren 2013 t/m heden nog geen betaling ontvangen inzake de af te dragen Royalties.
Wij sommeren u per omgaande een overzicht van de uitgevoerde orders met een opgave van de royalties te verstrekken en deze per omgaande te voldoen. (…)
Wij verzoeken met klem om de overeenkomsten en verplichtingen correct na te leven. Voor alle nalatigheid stellen wij u aansprakelijk. (…)”
De tekst van deze brief bevat geen voldoende specifieke aanmaning of waarschuwing ter zake van door [geïntimeerde] verschuldigde boetes.
5.24
Het hof komt dus net zoals de rechtbank, tot de conclusie dat de boetevordering die verband houdt met de gestelde schending van het concurrentiebeding, is verjaard. In het midden kan blijven of [geïntimeerde] het concurrentiebeding daadwerkelijk heeft geschonden, zoals Dry Works c.s. stelt maar [geïntimeerden] bestrijdt.
5.25
Dry Works c.s. heeft ook nog boetes gevorderd omdat er volgens haar sprake is van het onttrekken van gelden, de overdracht van activa om niet, het houden van aandeelhoudersvergaderingen zonder uitnodiging en het nemen van niet-rechtsgeldige besluiten. Dit deel van de boetevordering kan onbesproken blijven, omdat in hoger beroep moet worden uitgegaan de overwegingen van de rechtbank in r.o. 4.52 en 4.53 dat (i) het boetebeding voor die schendingen haar gelding heeft verloren en (ii) de boete wegens de gestelde onttrekking van gelden onvoldoende is onderbouwd. Tegen die specifieke overwegingen is in hoger beroep immers niet (voldoende kenbaar c.q. voldoende gemotiveerd) opgekomen, althans de grief daartegen is niet toegelicht.
5.26
De conclusie is dat de boetevordering terecht is afgewezen en dat de daartegen aangevoerde grief niet slaagt. Het hof zal hierna ingaan op het beroep van Dry Works c.s. op vereenzelviging, en vervolgens op de andere geldvorderingen en de daarmee samenhangende vorderingen en grieven.
Vereenzelviging (grief II principaal hoger beroep, vorderingen tegen Ontvochtigerdirect, DPO en DOH)
5.27
Dry Works c.s. heeft betoogd dat Ontvochtigerdirect, DPO en DOH kunnen worden vereenzelvigd met [geïntimeerde] en Vochtweringdirect zodat ook zij hoofdelijk verbonden zijn tot nakoming van al hetgeen [geïntimeerde] en Vochtweringdirect aan Dry Works c.s. verschuldigd zijn. De rechtbank heeft dat beroep afgewezen, en daartoe overwogen dat Dry Works c.s. volstrekt onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat sprake is van misbruik van identiteitsverschil. De daartegen gerichte grief faalt, omdat hetgeen Dry Works c.s. in hoger beroep heeft aangevoerd niet leidt tot de conclusie dat er sprake is van vereenzelviging c.q. misbruik van identiteit. Uit de door Dry Works c.s. aangevoerde omstandigheden dat:
- [geïntimeerde] de vennootschap Lekdetektiedirect (later genoemd: Ontvochtigerdirect) heeft opgericht die, evenals Vochtweringdirect, actief is op het gebied van vochtwering;
- [geïntimeerde] zeggenschap heeft over Vochtweringdirect en Ontvochtigerdirect, en
- ( onder meer) de domeinnaam vochtweringdirect.nl door Vochtweringdirect is overgedragen aan Ontvochtigerdirect,
volgt mogelijk dat [geïntimeerde] het concurrentiebeding heeft geschonden (maar of dat zo is kan in het midden blijven, zie 5.24), maar
nietdat [geïntimeerde] jegens Dry Works c.s. misbruik heeft gemaakt van het identiteitsverschil tussen die vennootschappen, nog daargelaten dat vereenzelviging van de betrokken rechtspersonen slechts in uitzonderlijke omstandigheden de meest aangewezen vorm van redres kan zijn. Bedoeld misbruik volgt ook niet uit de door Dry Works c.s. overgelegde correspondentie uit 2015 met klanten, en evenmin uit de oprichting van DPO en DOH in 2018. In dit kader is nog van belang dat de overeenkomst toen al lange tijd was beëindigd en partijen niet meer samenwerkten.
Royalty’s (grief VIII en grief 1 incidenteel hoger beroep, vordering 8a)
5.28
Dry Works c.s. vordert op grond van artikel 1 lid 1 sub f) van de overeenkomst betaling van royalty’s ten bedrage van 10% van de omzet over de periode 2013 tot en met 2020 van [geïntimeerden] De rechtbank heeft deze vordering (die zij ‘omzetvordering’ heeft genoemd, maar die het hof hierna zal noemen: de royaltyvordering) alleen over 2013 en 2014 toewijsbaar geacht, tot het bedrag van € 41.466,40 respectievelijk € 1.170,19 (zie r.o. 4.41). Dry Works c.s. betoogt met grief VIII dat de rechtbank over deze jaren van te lage omzetcijfers is uitgegaan. [geïntimeerden] voert van zijn kant met grief 1 in incidenteel hoger beroep aan dat de royaltyvordering geheel had moeten worden afgewezen, wegens verjaring. Het hof zal allereerst op laatstgenoemde grief ingaan.
5.29
[geïntimeerden] bestrijdt met zijn grief het oordeel van de rechtbank dat de verjaring is gestuit door de e-mail van 17 februari 2016 (zie 5.22). Of dat zo is, kan echter in het midden blijven, omdat Dry Works c.s. haar stelling dat de verjaring is gestuit niet alleen op die e-mail heeft gebaseerd, maar ook op de brief van 3 september 2017, waarin expliciet is gewezen op de verplichting van Vochtweringdirect om royalty’s te betalen (zie 5.23). Dat blijkt uit par. 24 van de spreekaantekeningen van Dry Works c.s. in eerste aanleg. Omdat [geïntimeerden] niet (gemotiveerd) heeft bestreden dat laatstgenoemde brief kwalificeert als een schriftelijke aanmaning, althans als een mededeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW, moet ervan worden uitgegaan dat de verjaring in elk geval toen is gestuit.
5.3
[geïntimeerden] heeft met zijn grief verder aangevoerd dat Vochtweringdirect slechts royalty’s is verschuldigd over de omzet die is behaald met de vochtweringsmethode van DWH, zoals die blijkt uit de door DWH verstuurde facturen, en dat de berekening die de rechtbank heeft gemaakt ten onrechte is gebaseerd op de gehele omzet van Vochtweringdirect. Ook dit onderdeel van de grief van [geïntimeerden] slaagt niet. [geïntimeerden] kan op zichzelf worden gevolgd in zijn betoog dat de royalty’s zijn gerelateerd aan de omzet die is behaald met de vochtwerende werkzaamheden die DWH voor Vochtweringdirect bij klanten heeft uitgevoerd. Dit blijkt uit artikel 1 sub e) van de overeenkomst:
“De applicatie van vochtwerende werkzaamheden (…) wordt (…) door DWH of de aan haar gelieerde bedrijven uitgevoerd.”, gelezen in samenhang met artikel 1 sub f): “
Voor R&D en het verkrijgen van exclusiviteit betaalt vochtweringdirect aan DWH ten bedrage van 10% van de berekende omzet aan vochtwerende werkzaamheden, volgens bijgaande (jaarlijks te indexeren) eenheidsprijzen. Deze royalty’s worden bij betaling van de order direct met DWH afgerekend.”.Toch slaagt de grief van [geïntimeerden] niet, omdat hij niet concreet heeft gemaakt dat Vochtweringdirect omzet heeft behaald met andere werkzaamheden dan die bedoeld onder artikel 1 lid e) en f), laat staan wat de omvang daarvan is. Daarom is zijn verweer onvoldoende gemotiveerd. De conclusie is dat geen van de onderdelen van grief 1 in incidenteel hoger beroep slaagt.
5.31
Dry Works c.s. voert met grief VIII van haar kant aan dat de rechtbank van te lage omzetcijfers is uitgegaan. Volgens haar moet ook de omzet van Ontvochtigerdirect en DPO in aanmerking worden genomen. Ook die grief kan niet slagen. De royalty’s zijn gerelateerd aan de omzet die is behaald met de vochtwerende werkzaamheden die DWH voor Vochtweringdirect bij klanten heeft uitgevoerd. De omzet van Ontvochtigerdirect en DPO is dus niet relevant. Het beroep op vereenzelviging gaat niet op, zoals hiervoor is al toegelicht. Los daarvan geldt dat vereenzelviging niet tot gevolg heeft dat de financiële resultaten (i.c. de omzet) van de te vereenzelvigen rechtspersonen worden samengevoegd.
Winst (grief VIII en grief 2 incidenteel hoger beroep, vordering 8b)
5.32
Dry Works c.s. vordert op grond van artikel 1 sub d) van de overeenkomst betaling van € 661.009,- aan winst van Vochtweringdirect, nog te vermeerderen met een bedrag nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft Vochtweringdirect veroordeeld tot betaling van € 565,13 aan winst over 2013 aan zowel DWH als [appellant 2] (zie r.o. 4.42), en de vordering overigens afgewezen. Daartoe is onder meer geoordeeld dat Vochtweringdirect in 2014 verlies heeft geleden en vanaf 2015 geen winst heeft behaald.
5.33
Met grief 2 in incidenteel hoger beroep voert [geïntimeerden] aan dat Vochtweringdirect niet kan voldoen aan haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting tot winstuitkering, omdat (i) daartoe een aandeelhoudersbesluit nodig is en dit besluit ontbreekt, (ii) de financiële situatie van Vochtweringdirect geen winstuitkering toelaat en (iii) [geïntimeerde] als bestuurder van Vochtweringdirect zijn goedkeuring aan een winstbesluit van de aandeelhoudersvergadering moet weigeren op grond van artikel 2:216 lid 2 BW, aangezien Vochtweringdirect niet aan haar verplichtingen kan voldoen. Dry Works c.s. stelt hier tegenover dat [geïntimeerde] zich contractueel heeft verbonden om met Vochtweringdirect zorg te dragen voor een jaarlijkse winstverdeling en dat artikel 2:216 lid 2 BW, voor zover van toepassing, niet aan nakoming in de weg staat.
5.34
Het hof stelt voorop dat artikel 1 sub d) van de overeenkomst algemeen is geformuleerd en niet als een verplichting van Vochtweringdirect of [geïntimeerde] . Zoals [geïntimeerden] terecht heeft betoogd, is op grond van artikel 2:216 lid 1 BW de algemene vergadering van aandeelhouders bevoegd tot bestemming van de winst en tot vaststelling van de dividenduitkeringen. Op grond van artikel 2:216 lid 2 BW dient het bestuur vervolgens goedkeuring te verlenen aan een aandeelhoudersbesluit tot uitkering van de winst. Die goedkeuring moet worden geweigerd indien het bestuur weet of redelijkerwijs behoort te voorzien dat de vennootschap na de uitkering niet zal kunnen blijven voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden. Volgens [geïntimeerden] doet die situatie zich voor, en Dry Works c.s. heeft dat niet (gemotiveerd) bestreden. Dry Works c.s. heeft ook niet toegelicht waarom [geïntimeerde] als bestuurder niet gebonden zou zijn aan de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften. Naar het oordeel van het hof staan die voorschriften aan toewijzing in de weg. Het betoog van Dry Works c.s. dat de financiële onmacht van Vochtweringdirect pas is ontstaan toen [geïntimeerde] concurrerende activiteiten startte, en dat in 2013 en 2104 winst is gerealiseerd, doet daar niet aan af. Dry Works c.s. heeft niet bestreden dat er nog geen besluiten tot winstuitkering door de aandeelhoudersvergadering zijn genomen, en bij de beoordeling of een winstuitkering mogelijk is, is de financiële positie van de vennootschap op het moment van uitkering beslissend.
5.35
Het voorgaande betekent dat grief 2 in incidenteel hoger beroep slaagt en dat de rechtbank ten onrechte een deel van vordering tot betaling van winst heeft toegewezen. Het vonnis zal op dit onderdeel worden vernietigd en de vordering zal alsnog geheel worden afgewezen. Grief VIII van Dry Works c.s., die mede betrekking heeft op het afgewezen deel van de winstvordering, kan niet slagen, gelet op artikel 2:216 BW en hetgeen daarover al is overwogen. Daaraan doet niet af het betoog van Dry Works c.s. dat in de winst- en verliesrekening 2013 is uitgegaan van te lage cijfers omdat er gelden aan Vochtweringdirect zouden zijn onttrokken. Als dat laatste juist zou zijn - [geïntimeerden] bestrijdt dat - dan leidt dat mogelijk tot een vordering van Vochtweringdirect op [geïntimeerde] , maar dat doet niet af aan de thans bestaande financiële onmacht van Vochtweringdirect. Het beroep op vereenzelviging kan Dry Works c.s. ook niet baten, zoals al is toegelicht.
Exhibitieplicht (grief III principaal hoger beroep, vorderingen 1, 2 en 3)
5.36
Dry Works c.s. heeft overlegging van offertes en opdrachten en jaarrekeningen vanaf 2013 gevorderd “
zodat eisers in staat worden gesteld om hun definitieve vorderingen op gedaagden vast te stellen”. De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen, onder meer wegens het ontbreken van een rechtmatig belang. Met haar grief tegen die afwijzing voert Dry Works c.s. aan dat de financiële gegevens van belang zijn voor de beoordeling van de vraag hoeveel omzet Vochtwering had kunnen draaien en hoeveel winst Dry Works en [appellant 2] hadden moeten ontvangen.
5.37
Zoals hiervoor is overwogen, is de royaltyvordering gerelateerd aan de omzet die daadwerkelijk is behaald met de vochtwerende werkzaamheden die DWH voor Vochtweringdirect bij klanten heeft uitgevoerd. Dry Works c.s. heeft daarom geen rechtmatig belang bij gegevens die zien op de omzet die Vochtwering
had kunnen draaienof de omzet die door [geïntimeerde] , Ontvochtigerdirect en DPO is gerealiseerd. Omdat de winstvordering niet toewijsbaar is, bestaat er ook overigens geen rechtmatig belang bij de financiële gegevens. De grief slaagt daarom niet.
Facturen DWVS (grief IX, vordering 8c)
5.38
DWVS vordert betaling van € 24.665,- aan openstaande facturen. De rechtbank heeft geoordeeld dat die vordering is verjaard.
5.39
Met grief IX komt Dry Works c.s. op tegen de afwijzing van de vordering. Volgens Dry Works c.s. is de verjaring gestuit, door:
(i) de e-mail van 26 mei 2016 van [appelant 4] (namens [appellant 2] ) aan Vochtwering ( [geïntimeerde] );
(ii) de brief van 26 juli 2016 omdat deze “
wel degelijk door [geïntimeerden] is ontvangen” (memorie van grieven 72);
(iii) de brief van 5 november 2020, en
(iv) de e-mails van 25 februari 2015 en 17 februari 2016, zoals tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nog is aangevoerd.
5.4
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de verjaringstermijn is aangevangen tussen 18 maart 2014 en 18 augustus 2014, en is voltooid tussen 19 maart 2019 en 19 augustus 2019 (afhankelijk van de vervaldata van de facturen), zoals de rechtbank heeft overwogen in r.o. 4.47 van het vonnis (daartegen is niet gegriefd). Hiervoor is al uiteengezet dat een stuitingshandeling een naar inhoud en strekking voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar moet inhouden en dat voor de schuldenaar kenbaar moet zijn welke vordering is bedoeld. Geen van de door Dry Works c.s. genoemde berichten voldoet aan deze vereisten. In de hiervoor onder (i) genoemde e-mail van 26 mei 2016 staat:
“Vandaag heb ik bijgaand document onder ogen gekregen, het betreft hier een beslaglegging van de Belastingdienst voor openstaande aanslagen 2013 en 2014. Gezien het feit dat er vanuit [appellant 2] BV geen sprake is van een vordering aan VochtweringDirect BV zal ik dit aangeven bij de Belastingdienst. Wel uit ik hierbij mijn grote zorgen over de (financiële) situatie van VochtweringDirect. Mede gezien het feit dat dit waarschijnlijk niet de enige openstaande aanslagen zijn bij de belastingdienst. Bovendien is er ook sprake van een schuld aan de Dry Works Groep en worden statutaire verplichtingen niet nagekomen. Hierdoor overwegen wij het faillissement van de vennootschap aan te vragen. Ik verzoek je derhalve dringend alle openstaande posten aan Dry Works per omgaande te voldoen!
In combinatie met het feit dat er jaarstukken zijn opgesteld en gepubliceerd zonder goedkeuring van de AVA over de jaren 2013 èn 2014, is dit een onacceptabele situatie.
Om de situatie niet verder te laten escaleren ga ik er vanuit dat de gevraagde stukken per direct worden aangeleverd. (…)”
[geïntimeerden] heeft terecht aangevoerd dat DWVS hiermee niet ondubbelzinnig haar recht op betaling van de facturen heeft voorbehouden. In de e-mail is in algemene zin verzocht om voldoening van “
alle openstaande posten aan Dry Works”. Dat is in deze zaak onvoldoende specifiek. Er bestonden immers vele geschilpunten tussen partijen en daarbij waren diverse vennootschappen betrokken. Dat met “
Dry Works”DWVS is bedoeld, is niet duidelijk, en in de e-mail wordt ook niet (impliciet) verwezen naar openstaande facturen, maar naar “
een schuld aan de Dry Works Groep”en naar het niet-nakomen van statutaire verplichtingen. Vochtwering heeft daarom niet redelijkerwijs hoeven te begrijpen dat deze e-mail mede betrekking had op door DWVS verstuurde facturen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de onder (iv) genoemde e-mails. Ook daarin is niet verwezen naar de openstaande facturen (zie onder 3.9 en 5.22).
5.41
Ten aanzien van de brief bedoeld onder (ii) geldt dat ook het hof (net zoals de rechtbank) niet kan vaststellen dat deze Vochtwering heeft bereikt, zodat niet kan worden aangenomen dat de verjaring daardoor is gestuit. De onder (iii) bedoelde brief kan niet gelden als stuitingsbrief, omdat deze is verzonden na de voltooiing van de verjaring op 19 augustus 2019. De grief faalt dus.
Bestuurdersaansprakelijkheid wegens onbetaald gelaten facturen (vorderingen 10 en 11)
5.42
Dry Works c.s. verwijt [geïntimeerde] dat hij als bestuurder van Vochtweringdirect overeenkomsten is aangegaan met Dry Works c.s. terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat Vochtweringdirect haar verplichtingen niet kon nakomen en geen verhaal zou bieden. Dry Works c.s. wijst er in dit verband op dat Vochtweringdirect begin 2014 in een financieel penibele situatie verkeerde (veroorzaakt door [geïntimeerde] ). Naar het hof begrijpt uit de toelichting van Dry Works c.s. in de memorie van grieven onder 17, heeft Dry Works c.s. daarom vorderingen 10 en 11 ingesteld. Zij vordert € 24.665,- van [geïntimeerde] - dat is het totaalbedrag van de hiervoor besproken openstaande facturen. De vorderingen moet worden afgewezen, reeds omdat de onderliggende vordering op de vennootschap (Vochtweringdirect) is verjaard zoals hiervoor is geoordeeld. Voor zover Dry Works c.s. andere verwijten aan het adres van [geïntimeerde] als bestuurder heeft gemaakt, is daaraan geen (voldoende duidelijke) vordering verbonden, zodat deze verwijten onbesproken kunnen blijven.
5.43
Het hof zal hierna ingaan op de resterende vorderingen en daaraan gerelateerde grieven.
Overdracht domeinnaam (grief VII principaal appel, vordering 7)
5.44
Dry Works c.s. maakt met vordering 7 aanspraak op de overdracht van de domeinnaam vochtweringdirect.nl door [geïntimeerden] aan (primair) een door Dry Works c.s. te noemen derde dan wel (subsidiair) aan Vochtweringdirect. Zij stelt daartoe dat de domeinnaam van DWH was, dat DWH deze aan Vochtweringdirect heeft overgedragen en dat het [geïntimeerde] op grond van artikel 2 sub d) van de overeenkomst (
“Al hetgeen voorwerp is of kan zijn van industriële en/of intellectueel eigendomsrechten en door partijen gedurende of in samenhang tot stand is gebracht, blijft onvoorwaardelijk eigendom van de vennootschap Vochtweringdirect.”)niet was toegestaan die domeinnaam (namens Vochtweringdirect) over te dragen aan Ontvochtigerdirect.
5.45
De rechtbank heeft de vordering afgewezen en daartoe onder meer overwogen (r.o. 4.24 tot en met 4.27) dat:
- het recht op een domeinnaam geen intellectueel eigendomsrecht is;
- de domeinnaam vochtweringdirect.nl is geregistreerd op naam van Lekdetectiedirect, thans genaamd Ontvochtigerdirect;
- Ontvochtigerdirect geen partij is bij de overeenkomst zodat daaruit voor haar geen verplichtingen voortvloeien;
- Dry Works c.s. niet heeft gesteld (i) dat zij rechthebbende is ten aanzien van enig intellectueel eigendomsrecht, (ii) op welke intellectuele eigendomsrechten zij zich beroept en (iii) waarom Ontvochtigerdirect daar volgens haar inbreuk op maakt, en dat ook voor het beroep op onrechtmatige daad onvoldoende is gesteld.
5.46
Dry Works c.s. komt tevergeefs op tegen de afwijzing van de vordering. Zij heeft de hiervoor kort weergegeven overwegingen van de rechtbank niet inhoudelijk weersproken, maar slechts aangevoerd dat zij jegens [geïntimeerde] nakoming van de overeenkomst kan vorderen ook al is de domeinnaam niet geregistreerd op naam van Dry Works c.s. Daarmee wordt voorbij gegaan de kern van het oordeel van de rechtbank, namelijk dat artikel 2 sub d) van de overeenkomst - waarop Dry Works c.s. zich beroept - geen betrekking heeft op de domeinnaam, omdat een domeinnaam geen intellectueel eigendomsrecht is, en dat rechthebbende Ontvochtigerdirect niet is gebonden aan de overeenkomst. Het hof sluit zich aan bij dat oordeel en voegt daaraan toe dat is gevorderd dat de domeinnaam wordt overgedragen aan
“een door Dry Works c.s. te noemen derde”, zonder dat is toegelicht waarom de nader te noemen derde gerechtigd is tot die domeinnaam. Wat betreft de subsidiair gevorderde toewijzing aan Vochtweringdirect, geldt dat Vochtweringdirect zelf geen aanspraak maakt op de domeinnaam maar juist verweer voert tegen die vordering. De grief kan dus om diverse redenen niet slagen. Of de vordering ook nog eens is verjaard, zoals [geïntimeerden] stelt, behoeft niet te worden beoordeeld.
Verbod op gebruik namen, logo’s e.d. (grief IV principaal hoger beroep, vordering 4)
5.47
Dry Works c.s. vordert (met vordering 4) dat het [geïntimeerden] , met uitzondering van Vochtweringdirect, wordt verboden vochtwering, vochtweringdirect en vochtweringdirect.nl en daarop gelijkende namen en het logo, de tekeningen, de teksten en het format van de offertes te gebruiken. Ook deze vordering is gebaseerd op artikel 2 sub d) van de overeenkomst, althans op grond van onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft die vordering afgewezen, omdat Dry Works c.s. niet heeft gesteld (i) dat zij rechthebbende is van enig intellectueel eigendomsrecht met betrekking tot de namen vochtwering, vochtweringdirect en vochtweringdirect.nl, het logo, de tekeningen, de teksten en het format van de offertes, (ii) op welke intellectuele eigendomsrechten zij zich beroept en (iii) waarom [geïntimeerden] daar volgens haar inbreuk op maakt ( r.o. 4.11 en 4.12). De hiertegen gerichte grief slaagt niet, omdat Dry Works c.s. in hoger de hiervoor bedoelde overwegingen niet inhoudelijk heeft bestreden. De stelling dat [geïntimeerde] artikel 2 sub d) van de overeenkomst heeft geschonden, kan Dry Works c.s. ook niet baten. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen is overwogen in het kader van grief VII.
Aandelenoverdracht (grief VI principaal hoger beroep, vordering 6 )
5.48
Dry Works c.s. vordert op grond van artikel 2:336 BW overdracht om niet van de door [geïntimeerde] gehouden aandelen in Vochtweringdirect. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, en daartoe kort gezegd geoordeeld dat Dry Works c.s. niet heeft gesteld
dat het gedrag van [geïntimeerde] als aandeelhouder de besluitvorming binnen de vennootschap heeft verlamd.De hiertegen aangevoerde grief faalt. Dry Works c.s. maakt [geïntimeerde] diverse verwijten ten aanzien van de wijze waarop hij invulling geeft aan zijn taak
als bestuurder. Ten aanzien van de gedragingen van [geïntimeerde]
als aandeelhouderheeft Dry Works c.s. in hoger beroep in wezen niet meer aangevoerd dan dat [geïntimeerde] geen positieve stem heeft uitgebracht voor zijn eigen ontslag (als bestuurder) en zijn eigen aansprakelijkheidstelling. Daaruit kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] door zijn gedragingen het belang van de vennootschap zodanig schaadt of heeft geschaad, dat het voortduren van het aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld (artikel 2:336 BW). Overigens heeft Dry Works c.s. niet gesteld op welke grond het hof bevoegd is tot kennisneming van de vordering. Dat lag gelet op het bepaalde in artikel 2:336 lid 3 jo. 2:337 lid 2 BW wel op haar weg.
Buitengerechtelijke incassokosten (grief XI en grief 3 incidenteel hoger beroep, vordering 8e)
5.49
Dry Works c.s. heeft vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 6.775,-, en daartoe verwezen naar facturen aan [appellant 2] . De rechtbank heeft de vordering toegewezen jegens [appellant 2] , tot het bedrag van € 1.212,67, en daartoe verwezen naar het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Dry Works c.s. voert onder verwijzing naar haar voorgaande grieven aan dat zij in aanmerking komt voor een hogere vergoeding. Aangezien de voorgaande grieven niet slagen, slaagt ook deze grief niet.
5.5
Ook [geïntimeerden] heeft gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank. Hij stelt dat een aan [appellant 2] toekomende kostenveroordeling slechts gerelateerd kan zijn aan haar eigen vordering (die betrekking heeft op de winst), en niet ook aan de vorderingen van de andere appellanten. Ook die grief faalt. De vordering is ingesteld door [appellant 2] omdat [appellant 2] de gemaakte incassokosten heeft betaald, zoals blijkt uit de facturen waarnaar Dry Works c.s. heeft verwezen. Die facturen hebben kennelijk niet alleen betrekking op werkzaamheden voor [appellant 2] , maar ook op die van de andere appellanten, en daarmee dus op de incassokosten van Dry Works c.s.
Conclusie en proceskosten (grief XII en XIII en grief 4 in incidenteel hoger beroep, vorderingen 8f en 12)
5.51
De conclusie is dat alle grieven van Dry Works c.s. falen (grief XIII heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen bespreking) en dat de in hoger beroep ingestelde aanvullende vorderingen niet toewijsbaar zijn. In het incidenteel hoger beroep slaagt alleen de grief tegen de aan DWH en [appellant 2] toegewezen winstvordering van € 565,13. Alleen op dit onderdeel zal het vonnis worden vernietigd; deze vorderingen zullen alsnog worden afgewezen. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. Omdat geen vorderingen zijn toegewezen tegen Ontvochtigerdirect, behoeft de door [geïntimeerden] opgeworpen vraag of deze partij als procespartij kan optreden, niet te worden beantwoord.
5.52
Wat betreft de proceskosten oordeelt het hof tot slot als volgt. De compensatie van de proceskosten in eerste aanleg blijft in stand omdat de rechtbank terecht beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk heeft gesteld. Grief XII en grief 4 in incidenteel hoger beroep slagen dus niet. Wat betreft de proceskosten in principaal hoger beroep geldt Dry Works c.s. als de het ongelijk gestelde partij zodat zij zal worden veroordeeld in die proceskosten. In incidenteel hoger beroep is [geïntimeerden] aan te merken als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat hij in de kosten daarvan zal worden veroordeeld.
Het hof stelt de proceskosten in principaal hoger beroep als volgt vast:
- griffierecht € 11.379,-
- salaris advocaat
in principaal hoger beroep € 12.434,- (tarief VIII, 2 punten a € 6.217,-)
- Totaal € 23.813,-.
En de kosten in incidenteel hoger beroep:
- salaris advocaat
in incidenteel hoger beroep € 2.213,- (1 punt tarief IV)

6.Beslissing

Het hof:
6.1
vernietigt het vonnis voor zover Vochtweringdirect:
- in 5.1 daarvan is veroordeeld tot betaling aan DWH van € 43.201,72, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 december 2020 tot de dag van volledige betaling, en
- in 5.2 daarvan is veroordeeld tot betaling aan [appellant 2] van € 565,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 december 2020 tot de dag van volledige betaling,
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Vochtweringdirect tot betaling aan DWH van € 42.636,59, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
- wijst vordering 8b geheel af,
6.2
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
6.3
veroordeelt Dry Works c.s. in de kosten van principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 23.813,- en op € 178,- aan nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.4
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Dry Works c.s. vastgesteld op € 2.213,- en op € 178,- aan nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.5
verklaart de veroordelingen onder 6.3 en 6.4 uitvoerbaar bij voorraad;
6.6
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van den Berg, M.E. Honée en E.M. de Stigter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.

Voetnoten

1.Dry Works c.s. heeft verwezen naar de brief van 20 november 2020 zoals overgelegd als productie 4 bij dagvaarding. Gelet op die productie neemt het hof aan dat Dry Works bedoelt: de brief van 5 november 2020.