ECLI:NL:GHAMS:2024:2426

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
23-003861-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van strafoplegging in sociale zekerheidsfraudezaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2019. De verdachte was eerder veroordeeld voor sociale zekerheidsfraude, waarbij hij valse documenten had ingediend om onterecht een WIA-uitkering en Ziektewetuitkering te verkrijgen. Het hof heeft de procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging bevestigd, waarbij de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden en een taakstraf van 200 uren opgelegd kreeg, waarvan 100 uren voorwaardelijk. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de opgelegde straf aangepast, rekening houdend met de ernst van de feiten, de lange duur van de procedure en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het indienen van valse informatie bij het UWV, wat heeft geleid tot onterecht verstrekte uitkeringen. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de procesafspraken, die zijn gemaakt onder de voorwaarde dat het hof deze zou aanvaarden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003861-19
datum uitspraak: 25 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlemmermeer) van 10 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 82-125248-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Daarbij is rekening gehouden met de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken, als hierna te melden.

Procesverloop en -afspraken

De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2019 veroordeeld voor – kort gezegd – het opmaken en het gebruiken van een vals of vervalst geschrift en uitkeringsfraude.
Tegen dat vonnis is namens de verdachte op 21 oktober 2019 hoger beroep ingesteld.
Op 10 november 2022 heeft een regiezitting plaatsgevonden en is de zaak op verzoek van de raadsman aangehouden omdat hij nog niet over het strafdossier beschikte, waardoor hij niet in de gelegenheid was eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken. Het hof heeft op die regiezitting beslist dat de verdediging uiterlijk 5 januari 2023 eventuele onderzoekswensen moet indienen. Op 5 januari 2023 heeft de raadsman nogmaals verzocht om uitstel voor het indienen van zijn onderzoekswensen, omdat hij geen contact heeft kunnen krijgen met de verdachte. Daarop heeft het hof de verdediging uitstel verleend voor het indienen van de onderzoekswensen tot 30 januari 2023. Vervolgens heeft de raadsman op
30 januari 2023 zijn onderzoekswensen ingediend en heeft hij per e-mailbericht van 4 juni 2024 te kennen gegeven in overleg te zijn met het openbaar ministerie over procesafspraken. Daarop heeft het hof op 17 juli 2024 ondertekende procesafspraken ontvangen, waarbij het hof door de verdediging en de advocaat-generaal is verzocht dienovereenkomstig te beslissen. De procesafspraken zijn op schrift gesteld en door de advocaat-generaal en de verdachte ondertekend. Als uitgangspunten en voorwaarden is daarin – samengevat – het volgende vermeld:
Van de zijde van het openbaar ministerie
1. Het openbaar ministerie zal vorderen dat de verdachte wordt veroordeeld overeenkomstig de bewezenverklaringen en kwalificaties daarvan van de rechtbank.
2. Het openbaar ministerie zal vorderen dat aan de verdachte wordt opgelegd een geheel voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Van de zijde van de verdachte
3. De verdachte ziet af van het indienen van verdere onderzoekswensen en trekt alle ingediende onderzoekswensen in, onmiddellijk nadat het gerechtshof heeft verklaard dat het de procesafspraken aanvaardt.
4. Door de verdediging worden geen bewijs- of kwalificatieverweren gevoerd. De verdediging zal zich ten aanzien van de bewezenverklaring en de kwalificatie refereren aan het oordeel van het gerechtshof.
5. De verdediging zal het gerechtshof vragen de straf te bepalen overeenkomstig het requisitoir van het openbaar ministerie.
Voornoemde afspraken zijn gemaakt onder de opschortende voorwaarde dat het gerechtshof de procesafspraken aanvaardt.
Beoordeling
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2024 is de korte inhoud van de procesafspraken voorgehouden en is die inhoud en de totstandkoming daarvan door beide partijen bevestigd en toegelicht. Zij hebben daarbij aangegeven dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel. Nu de procesafspraken op basis van vrijwillige wederkerigheid tot stand zijn gekomen en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2024 in aanwezigheid van zijn raadsman ondubbelzinnig heeft aangegeven zich volledig te kunnen vinden in de gemaakte procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van de verdedigingsrechten, komen deze afspraken voor een beoordeling door het hof in aanmerking.
Voor het overnemen van de procesafspraken kijkt het hof niet alleen of zij bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien, maar ook of de overeengekomen afspraken voor de beëindiging van de zaak in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak, mede gelet op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten.
Het hof neemt bij de beoordeling van de procesafspraken (mede) in aanmerking het lange tijdsverloop tot op heden, de redelijke termijn die in hoger beroep reeds met twee jaren en negen maanden flink is overschreden en de te verwachten duur bij voortzetting van de procedure in hoger beroep. Daarbij is van belang dat op dit moment nog geen datum voor een inhoudelijke behandeling kan worden vastgesteld, gelet op de door de verdediging ingediende onderzoekswensen waarover eerst een beslissing zou moeten worden genomen. Door het afsluiten van de zaak op de wijze als door de partijen wordt voorgesteld, wordt de toch al langdurende procedure beëindigd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat – met het oog op de vraagpunten van artikel 348 en 350 Sv – van het afdoeningsvoorstel niet kan worden gesteld dat het niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting.
Nu het hof de afspraken overneemt, komen de door de verdediging reeds ingediende onderzoekswensen te vervallen en zal het hof het vonnis waarvan beroep bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft op basis van de tussen hem en de verdediging overeengekomen procesafspraken gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude doordat hij bij het UWV een aanvraagformulier voor een WIA-uitkering heeft ingediend terwijl hij in die aanvraag in strijd met de waarheid heeft vermeld dat hij werkzaam is geweest bij [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V.. Tevens heeft de verdachte ter verkrijging van een Ziektewetuitkering gebruikgemaakt van een valse ziekteaangifte en heeft hij gedurende (bijna) vier jaren nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het UWV doordat hij opzettelijk heeft verzwegen dat hij gedurende die vier jaren werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft ontvangen, terwijl hij een Ziektewetuitkering ontving.
Door het gefingeerde dienstverband leek de verdachte recht te hebben op sociale zekerheid, terwijl hij daar geen recht op had. Door zo te handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van documenten en de juistheid van (digitaal) ingevulde aanvraagformulieren ernstig beschaamd. Daarnaast tast misbruik het stelsel van sociale voorzieningen als geheel aan en leidt het tot benadeling van de maatschappij doordat aan de verdachte een uitkering is verstrekt waar zij geen recht op had.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen in aanmerking genomen dat de feiten ruim elf jaren geleden zijn aangevangen, dat de redelijke termijn in tweede aanleg met twee jaren en negen maanden is overschreden en niet gebleken is dat de verdachte opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding de tot stand gekomen procesafspraken in zijn uitspraak over te nemen en de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een deels voorwaardelijke taakstraf conform deze afspraken op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. H.A. Stalenhoef en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2024.
mr. H.A. Stalenhoef is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.