In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2019. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, meermalen gepleegd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. De verdachte had sociale zekerheidsfraude gepleegd door gebruik te maken van valse ziekteaangiftes en een valse uitzendovereenkomst om onterecht een ZW-uitkering te verkrijgen. De advocaat-generaal had op basis van procesafspraken een taakstraf van 80 uren gevorderd, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft deze procesafspraken overgenomen, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de ernst van de feiten. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft daarbij ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het vertrouwen in de echtheid van documenten heeft beschaamd en dat zijn handelen schadelijk is voor de maatschappij. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met een voorwaardelijk deel van 20 uren en een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis voor het overige bevestigd.