In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 19 januari 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, was beschuldigd van poging tot diefstal, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De tenlastelegging betrof een incident op 20 november 2023, waarbij de verdachte de ruit van een bedrijf heeft ingeslagen en een vleesmes heeft gepakt met de intentie om dit goed te stelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het voorgenomen misdrijf niet heeft voltooid, maar heeft wel geoordeeld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, wat heeft meegewogen in de strafmaat. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, en de advocaat-generaal heeft dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft, na afweging van de ernst van het feit en de omstandigheden, besloten om de verdachte opnieuw te veroordelen tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.