In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een schadevergoeding verzocht voor de ondergane overleveringsdetentie en voorlopige hechtenis. Het hoger beroep werd ingesteld op 21 december 2023, na een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam op 13 december 2023. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.J. Tieman, stelde schade te hebben geleden door de overleveringsdetentie in Tsjechië en de voorlopige hechtenis in Nederland. Hij vroeg om een vergoeding van € 10.140,00 voor de schade en € 680,00 voor de kosten van rechtsbijstand.
Het hof heeft de processtukken en het advies van de advocaat-generaal in overweging genomen. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer op 16 juli 2024 was de advocaat van appellant niet aanwezig. Het hof oordeelde dat de vrijheidsbeneming van appellant niet voldoende was onderbouwd om een hogere schadevergoeding te rechtvaardigen dan door de rechtbank was toegekend. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het een schadevergoeding van € 8.380,00 toekende voor de overleveringsdetentie en voorlopige hechtenis, en € 680,00 voor de kosten van rechtsbijstand.
De beslissing van het hof houdt in dat de bedragen voor de schadevergoeding en de kosten van rechtsbijstand worden verrekend met openstaande bedragen aan de Staat. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.