ECLI:NL:GHAMS:2024:2392

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
000129-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding wegens overleveringsdetentie en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een schadevergoeding verzocht voor de ondergane overleveringsdetentie en voorlopige hechtenis. Het hoger beroep werd ingesteld op 21 december 2023, na een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam op 13 december 2023. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.J. Tieman, stelde schade te hebben geleden door de overleveringsdetentie in Tsjechië en de voorlopige hechtenis in Nederland. Hij vroeg om een vergoeding van € 10.140,00 voor de schade en € 680,00 voor de kosten van rechtsbijstand.

Het hof heeft de processtukken en het advies van de advocaat-generaal in overweging genomen. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer op 16 juli 2024 was de advocaat van appellant niet aanwezig. Het hof oordeelde dat de vrijheidsbeneming van appellant niet voldoende was onderbouwd om een hogere schadevergoeding te rechtvaardigen dan door de rechtbank was toegekend. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het een schadevergoeding van € 8.380,00 toekende voor de overleveringsdetentie en voorlopige hechtenis, en € 680,00 voor de kosten van rechtsbijstand.

De beslissing van het hof houdt in dat de bedragen voor de schadevergoeding en de kosten van rechtsbijstand worden verrekend met openstaande bedragen aan de Staat. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000458-24 (530 Sv) en 000129-24 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13/343542-21
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikkingen van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2023 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. B.J. Tieman,
[adres].

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 21 december 2023 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 10 juli 2024 heeft de advocaat-generaal het advies kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 16 juli 2024 de advocaat-generaal en appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De advocaat van appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane overleveringsdetentie, verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 10.140,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
De vrijheidsbeneming van appellant is als volgt verlopen:
  • 63 dagen overleveringsdetentie in Tsjechië van 21 oktober 2021 tot 23 december 2021;
  • 6 dagen verzekering in Nederland vanaf 23 december 2021 tot 29 december 2021;
  • 13 dagen voorlopige hechtenis in Nederland vanaf 29 december 2021 tot en met 10 januari 2022, de dag van de invrijheidstelling.
Appellant heeft verzocht om een vergoeding van € 130,00 voor de dagen doorgebracht in overleveringsdetentie en verzekering en € 100,00 voor de dagen in voorlopige hechtenis. Voor de vergoeding in Tsjechië heeft appellant aangevoerd dat een dagvergoeding van € 130,00 redelijk en billijk is, omdat hij niet de Tsjechische taal machtig is, hij geen bezoek kreeg noch geld had om contact op te kunnen nemen met het thuisfront en hij in detentie heeft verbleven zonder zijn kunstgebit, dat nog in de hotelkamer lag. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat detentie in Tsjechië sowieso zwaarder valt dan detentie in Nederland.
De rechtbank heeft geoordeeld dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor vergoeding van meer dan 10 dagen overleveringsdetentie, nu appellant niet heeft ingestemd met de verkorte overleveringsprocedure. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant de slechtere detentiesituatie niet, dan wel onvoldoende heeft onderbouwd met stukken met betrekking tot de situatie in Tsjechische detentiecentra, om tot een hogere vergoeding te komen.
In de omstandigheid dat appellant niet heeft gekozen voor een verkorte overleveringsprocedure ziet het hof geen aanleiding het aantal te vergoeden dagen voor overleveringsdetentie te maximaliseren. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat appellant onvoldoende met stukken heeft onderbouwd dat in zijn situatie een hogere dagvergoeding billijk is.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve vernietigen en opnieuw recht doen.
Gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van door appellant ondergane uitleveringsdetentie, verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van (63x100 + 6x130 + 13x100) € 8.380,00.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen. Om doelmatigheidsredenen zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.
Verrekenen
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de onderstaande geldsommen vatbaar is/zijn voor verrekening overeenkomstig artikel 534, lid 3 Sv. Het hof zal het toegekende bedrag ex artikel 533 Sv verrekenen met de door verzoeker aan de Staat verschuldigde geldsommen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikkingen waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 8.380,00 (achtduizend driehonderdtachtig euro).
Bepaalt de verrekening van bovenstaand bedrag met de onderstaande geldsom:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
[nummer 1] € 1.504,13 € 1.504,13
[nummer 2] € 423,00 € 423,00
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, R.D. van Heffen en A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 27 augustus 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
- € 1.504,13 ( duizend vijfhonderdvier euro en dertien cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer 1];
- € 423,00 ( vierhonderddrieëntwintig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer 2];
- € 7.132,87 ( zevenduizend honderdtweeëndertig euro en zevenentachtig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] t.n.v. mr. B.J. Tieman o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 27 augustus 2024,
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.