ECLI:NL:GHAMS:2024:2386

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
000180-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met voorlopige hechtenis en loonderving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor immateriële schade en loonderving als gevolg van zijn voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift is op 6 maart 2024 ingediend, waarna het Openbaar Ministerie op 12 juni 2024 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 16 juli 2024 zijn de advocaat-generaal, verzoeker en diens advocaat gehoord. Verzoeker stelt dat hij immateriële schade heeft geleden ter hoogte van € 4.720,00 en loonderving van € 176,00, naast kosten voor rechtsbijstand van € 933,73 en € 680,00 voor de verzoekschriftprocedure.

Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker op 18 maart 2019 in verzekering is gesteld en op 2 mei 2019 in vrijheid is gesteld. Bij arrest van 20 december 2023 is de strafzaak zonder oplegging van straf of maatregel geëindigd. Het hof oordeelt dat er gronden van billijkheid zijn voor de toekenning van de immateriële schadevergoeding van € 4.720,00. Voor de loonderving heeft verzoeker echter onvoldoende bewijs geleverd, waardoor dit verzoek is afgewezen. Wel zijn er gronden van billijkheid voor de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, die zijn toegewezen tot een totaal van € 1.613,73.

De beslissing van het hof houdt in dat de toegekende bedragen worden verrekend met een openstaand bedrag aan de Staat. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000180-24 (530 Sv) en 000181-24 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-004712-19
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. R.S.E. Bruinen,
Van der Helstplein 3, 1072 PH Amsterdam.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 6 maart 2024 ingekomen.
Op 12 juni 2024 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 16 juli 2024 de advocaat-generaal, verzoeker en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 4.720,00;
schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van de behandeling van de zaak ter terechtzitting in de strafzaak met voormeld parketnummer, te weten loonderving ten bedrage van € 176,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 933,73;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 20 december 2023 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv - Immaterieel
Verzoeker is op 18 maart 2029 in verzekering gesteld. Vervolgens is op 21 maart 2019 de voorlopige hechtenis van appellant bevolen. Verzoeker is op 2 mei 2019 in vrijheid gesteld.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 4.720,00.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv - Loonderving
Onder schade wegens tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting (art. 530, tweede lid, Sv) is mede loonderving begrepen. Mits deugdelijk onderbouwd en met (verifieerbare) stukken gestaafd kan deze schade worden vergoed.
In casu heeft verzoeker gesteld dat hij zzp’er is en vanwege de behandeling in hoger beroep op
22 november 2023 niet voor zijn bedrijf heeft kunnen werken waardoor sprake is van loonderving. Ter onderbouwing heeft verzoeker facturen overgelegd van zijn bedrijf die zien op een periode ruim voorafgaand aan de dag van de zitting (week 31 tot en met 44 van 2023).
Het hof heeft per email van 21 juni 2024 verzocht het verzoek nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met stukken uit de administratie van zijn bedrijf waaruit blijkt dat hij, op de dag van de zitting, werk of opdrachten niet heeft aangenomen of niet heeft kunnen uitvoeren. In raadkamer heeft verzoeker laten weten het verzoek niet verder te kunnen onderbouwen. Het hof is gelet daarop van oordeel dat het verzoek onvoldoende is gestaafd en daarom moet worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv - Kosten rechtsbijstand
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 933,73.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.
Verrekenen
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de onderstaande geldsom vatbaar is voor verrekening overeenkomstig artikel 534, lid 3 Sv. Het hof zal het toe te kennen bedrag ex artikel 533 Sv derhalve verrekenen met de door verzoeker aan de Staat verschuldigde geldsom.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 4.720,00 (vierduizend zevenhonderdtwintig euro).
Bepaalt de verrekening van bovenstaand bedrag met de onderstaande geldsom:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
[nummer] € 587,42 € 587,42
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 1.613,73 (duizend zeshonderddertien euro en drieënzeventig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, R.D. van Heffen en A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 27 augustus 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
- € 587,42 ( vijfhonderdzevenentachtig euro en tweeënveertig cent) op bankrekening [rekeningnummer 1] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer];
- € 5.746,31 ( vijfduizend zevenhonderdzesenveertig euro en eenendertig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. Cleerdin & Hamer Advocaten o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 27 augustus 2024,
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.