ECLI:NL:GHAMS:2024:2380
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- H.T. van der Meer
- T.S. Pieters
- W. Aardenburg
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake onbegrijpelijkheid van stellingen en niet-ontvankelijkheid van vorderingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, wonend in Roemenië, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, dat op 6 juni 2023 was gewezen. De kantonrechter had de vordering van appellante tot betaling van € 1.889,40 door ING Bank N.V. afgewezen, omdat ING dit bedrag reeds had voldaan. Appellante stelde dat dit bedrag onrechtmatig van haar rekening was afgeschreven na diefstal van haar bankpas. In hoger beroep heeft appellante haar vorderingen herhaald en vermeerderd, maar het hof oordeelde dat haar stellingen onbegrijpelijk waren en dat zij niet-ontvankelijk was in haar vorderingen. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde dat appellante geen belang had bij de gevorderde verklaringen voor recht, aangezien er geen (bank-)relatie meer bestond tussen partijen. Het hof oordeelde dat de grieven van appellante faalden en dat er geen grond was voor verdere bewijslevering. De kosten van het geding in hoger beroep werden aan appellante opgelegd.