Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] ,
[geïntimeerde 3] ,
[geïntimeerde 4] ,
[geïntimeerde 5] ,
[geïntimeerde 6] ,
[geïntimeerde 7] ,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
grief 1betoogt PCE dat zij, ondanks het appelverbod in artikel 7:262 lid 2 BW, kan worden ontvangen in haar hoger beroep tegen het vonnis in de zaak van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , omdat de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde 2] het verzoekschrift aan de Huurcommissie heeft gericht tegen Rappange, waardoor PCE nooit als partij is opgeroepen voor die procedure. De uitspraak van de Huurcommissie is dientengevolge ook niet tegen PCE gericht, zodat artikel 7:262 lid 2 BW hier toepassing mist, aldus PCE.
Rappange (…) als onmiddellijk vertegenwoordiger van de eigenaar, hierna te noemen ‘verhuurder’. Hierdoor kennelijk op het verkeerde been gezet heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde 2] in het verzoekschrift aan de Huurcommissie Rappange als verhuurder genoemd. Rappange heeft, bij monde haar technisch beheerder [naam 2] , inhoudelijk verweer gevoerd bij de Huurcommissie. In haar beslissing heeft vervolgens ook de Huurcommissie ten onrechte Rappange als de verhuurder genoemd. Ter zitting door het hof daarnaar gevraagd heeft [naam 2] verklaard dat hij bij de Huurcommissie verweer heeft gevoerd namens de eigenaar, PCE. Met die laatste opmerking staat vast dat PCE bij de Huurcommissie inhoudelijk verweer heeft kunnen voeren tegen het verzoek tot huurverlaging. Vervolgens heeft PCE ook bij de kantonrechter dat verweer kunnen voeren en daadwerkelijk gevoerd, weer bij monde van [naam 2] van Rappange. PCE heeft aldus de twee instanties gehad die artikel 7:262 lid 2 BW op het oog heeft. Het enkele feit dat de beslissing van de Huurcommissie ten onrechte is gesteld op naam van de vertegenwoordiger van de verhuurder in plaats van op naam van de verhuurder, rechtvaardigt niet dat PCE wordt ontvangen in haar hoger beroep, om zo voor de derde keer verweer te kunnen voeren tegen de huurverlaging. PCE is door de verkeerde tenaamstelling van het verzoekschrift en de beslissing van de Huurcommissie immers in het geheel niet in haar belangen geschaad, terwijl die vergissing door de formulering van het huurcontract in de hand is gewerkt.
grief 9bepleit PCE dat [geïntimeerde 6] en [geïntimeerde 7] geen aanspraak kunnen maken op enige huurkorting, omdat hun al bij de e-mail van 29 mei 2020 is aangeboden dat zij op kosten van PCE waterfilters konden aanschaffen, waarvoor zij ook daadwerkelijk een bedrag van € 150,00 hebben ontvangen. Door geen waterfilters te plaatsen en pas veel later weer te reclameren hebben [geïntimeerde 6] en [geïntimeerde 7] niet voldaan aan de gemaakte afspraak en hun schadebeperkingsplicht en in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid gehandeld, aldus PCE.