ECLI:NL:GHAMS:2024:2354

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
23-000998-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en kreeg een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter had ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen van €3561,44. In hoger beroep heeft het hof de verdachte opnieuw veroordeeld voor mishandeling, maar de opgelegde taakstraf verlaagd naar 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van €784,45, waarbij het hof de immateriële schade op €650,00 heeft vastgesteld. De verdachte had de benadeelde partij mishandeld door hem met de vuist tegen de neus te slaan, wat resulteerde in een gebroken neus. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafoplegging verdisconteerd, wat heeft geleid tot de verlaging van de taakstraf. De benadeelde partij had een vordering ingediend voor schadevergoeding, die deels is toegewezen en deels niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, met een gijzeling van maximaal 15 dagen als de betaling niet wordt voldaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000998-22
datum uitspraak: 29 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-167094-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juni 2021 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door hem met de vuist tegen de neus, althans het hoofd, te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat uit het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg niet blijkt dat aan de verdachte het recht is gelaten het laatst te spreken, als bedoeld in artikel 311 onder 4 van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 juni 2021 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door hem met de vuist tegen de neus te slaan;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft de aangever hard in het gezicht, tegen diens neus, geslagen. Tussen de verdachte en de aangever was het eerder die avond tot een incident gekomen; de verdachte heeft ongeveer een uur daarna weer de confrontatie met de aangever opgezocht en hem daarbij mishandeld. Aldus heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn en letsel toegebracht, te weten een gebroken neus. Een dergelijk feit draagt ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij anderen, die bij het uitgaan met dit geweld geconfronteerd worden. Het hof is van oordeel dat een taakstraf zoals door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd bij deze vorm van uitgaansgeweld passend is. Het hof zal een iets lagere taakstraf opleggen dan is gevorderd, gelet op het volgende. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte er blijk van gegeven dat hij inziet dat hij in het vervolg dergelijke confrontaties uit de weg moet gaan en anders moet reageren. Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 juli 2024 blijkt dat hij sinds het onderhavige feit geen soortgelijke feiten meer heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Tevens blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Gelet hierop acht het hof in beginsel een taakstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is door de verdachte op 11 april 2022 ingesteld, terwijl het hof op 29 augustus 2024 arrest wijst en daarmee niet binnen de geldende termijn van 24 maanden. De redelijke termijn is met meer dan vier maanden overschreden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de straf verminderen tot een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.151,44, en is als volgt opgebouwd:
immateriële schade € 650,00;
materiële schade € 3501,44;
a) eigen risico € 385,00;
b) reiskosten en parkeerkosten € 145,46;
c) nota [bedrijf] € 880,00;
d) behandeling EMDR bij [bedrijf] € 298,00;
e) gederfde inkomsten € 588,48;
f) sportschool en tennislessen € 114,50;
g) kleding en schoenen € 1.095,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.561,44. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 4.129,44, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de vordering op veel onderdelen onduidelijk of onvoldoende onderbouwd is. Daarnaast heeft de raadsvrouw verweer gevoerd tegen de gevorderde vergoeding van de reiskosten en de kosten van de kleding.
Ten aanzien van de vordering tot
immateriële schadevergoedingoverweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, te weten lichamelijk letsel. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 650,00, waarbij is gelet op de schadevergoeding die bij vergelijkbare mishandelingen door rechters is toegekend.
Ten aanzien van de vordering tot
materiële schadevergoedingoverweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat deze vordering als het gaat om post a en de posten c tot en met g, onvoldoende onderbouwd is. De vordering is ook in hoger beroep, na gemotiveerde betwisting, op deze punten niet nader onderbouwd. Zonder een nadere onderbouwing kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld of de benadeelde partij daadwerkelijk een bedrag van € 3.501,44 aan materiële schade heeft geleden. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit leidt ertoe dat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in deze onderdelen van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wel acht het hof de post b, reiskosten toewijsbaar, minus de kosten van een Uber van € 11,01, aldus tot een bedrag van € 134,45.
Het hof concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 134,45 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 784,45 (zevenhonderdvierentachtig euro en vijfenveertig cent)bestaande uit
€ 134,45 (honderdvierendertig euro en vijfenveertig cent)materiële schade en
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro)immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 784,45 (zevenhonderdvierentachtig euro en vijfenveertig cent)bestaande uit
€ 134,45 (honderdvierendertig euro en vijfenveertig cent)materiële schade en
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro)immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van B. Akinrolabu en mr. D. Damman, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2024.
Mr. A.M.A. Keulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.