ECLI:NL:GHAMS:2024:2353

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
23-002424-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en weigering van drugstest door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en het weigeren van een drugstest, met een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk en een taakstraf van 120 uren. De politierechter had ook de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak gevraagd voor beide tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft de zaak onderzocht tijdens de zitting op 15 augustus 2024 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de benadeelde door een harde klap tegen een glazen ruit te geven, en het niet voldoen aan een vordering tot medewerking aan een drugstest. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de laatste klap tegen de ruit heeft gegeven, maar oordeelt dat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte had niet kunnen voorzien dat zijn handeling zou leiden tot de breuk van de ruit en de verwondingen van de benadeelde.

Wat betreft de weigering van de drugstest, heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de verdachte onder invloed van alcohol of drugs handelde op het moment van de vordering. De verbalisanten die de vordering deden waren niet betrokken bij de aanhouding en er was geen bewijs dat de verdachte het feit had begaan onder invloed. Het hof heeft daarom geoordeeld dat de weigering van de drugstest niet onrechtmatig was.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd, de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten en de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De kosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002424-21
datum uitspraak: 29 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-134312-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een harde klap te geven tegen een glazen ruit in een deur, wetende dat zich achter die deur een persoon bevond, waardoor de ruit brak en grote stukken glas in het gezicht en/of op het hoofd en/of op het lichaam van die [benadeelde] terecht kwamen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Haarlem opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d van het wetboek van strafvordering, gedaan door (een) ambtena(a)r(en), te weten, [verbalisant 1] (hoofdagent) en/of [verbalisant 2] (hoofdagent), belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtena(a)r(en) hem had(den) bevolen of van hem had(den) gevorderd mee te werken aan een drugstest en/of een bloedproef, hieraan geen gevolg te geven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, ook omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren.

Vrijspraak

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Primair heeft zij aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest die de ruit heeft stukgeslagen; subsidiair dat niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte de bloedproef ten onrechte geweigerd heeft.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ten aanzien van feit 1 stelt het hof op basis van het procesdossier het volgende vast. Uit de processen-verbaal volgt dat de politie op 23 mei 2021 een bedrijfspand is binnengegaan na verbreking van de deur van dat pand. In die deur zat een raam van dubbel glas, waarvan één ruit is gebroken door de verbreking van de deur. Het hof stelt vast dat meerdere personen in het pand vervolgens nog tegen de overgebleven ruit hebben geslagen, maar dat het de verdachte is geweest die de laatste klap tegen de ruit gaf waardoor ook deze ruit is gebarsten. Dit volgt uit de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de aanwezige verbalisanten.
Met de raadsvrouw is het hof echter van oordeel dat het handelen van de verdachte geen vorm van opzet oplevert op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt niet dat hij willens en wetens heeft getracht [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Evenmin blijkt echter dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het slaan op de ruit, deze kapot zou gaan en daardoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen veroorzaken bij [benadeelde]. Uit het dossier blijkt immers dat meerdere mensen tegen de ruit sloegen en dat de ruit bij deze klappen niet brak. De verdachte hoefde naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat juist na zijn klap de ruit wel zou breken en dat dit gevaarlijke gevolgen zou hebben. Van het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans is daarom geen sprake.
Ten aanzien van feit 2 stelt het hof voorop dat voor vordering tot medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikelen 55d en 55e van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) uit aanwijzingen moet blijken dat het geweldsdelict is begaan onder invloed van alcohol of drugs. Het hof merkt op dat de verbalisanten die de drugstest en bloedproef hebben gevorderd, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], niet betrokken lijken te zijn geweest bij de aanhouding van de verdachte. Het is onduidelijk over welke informatie zij beschikten ten tijde van de vorderingen en zij hebben niet geverbaliseerd wat zij hebben waargenomen met betrekking tot de staat waarin de verdachte op het moment van het doen van de vordering(en) verkeerde. Uit de processen-verbaal van de verbalisanten die wél bij de aanhouding betrokken zijn geweest blijkt naar het oordeel van het hof niet van concreet omschreven aanwijzingen dat de verdachte het feit zou hebben begaan door alcohol- of drugsgebruik.
Uit het dossier blijkt derhalve onvoldoende dat er, op het moment dat de vorderingen werden gedaan, aanwijzingen waren als bedoeld in artikelen 55d en 55e Sv. Het hof kan daarom niet vaststellen dat het weigeren van de vorderingen onrechtmatig was. Daar komt nog bij dat medewerking aan een bloedproef enkel bevolen kan worden door de (hulp) officier van justitie, en niet – zoals in casu – door een hoofdagent.
Naar het oordeel van het hof is aldus niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte van zowel het onder feit 1 ten laste gelegde als het onder feit 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 275,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in de vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van B. Akinrolabu en mr. D. Damman, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2024.
Mr. A.M.A. Keulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.