ECLI:NL:GHAMS:2024:2352

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
23-003277-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onrechtmatig binnentreden door politie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voor mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van de terechtzitting op 15 augustus 2024 en de eerdere zitting in eerste aanleg. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van zijn vriendin op 22 augustus 2023 in Amsterdam. De advocaat-generaal vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 40 uren. De raadsvrouw voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden door de politie, wat zou leiden tot bewijsuitsluiting van het proces-verbaal van bevindingen. Het hof oordeelde dat het binnentreden in de woning van de verdachte niet rechtmatig was, omdat er geen machtiging tot binnentreden was afgegeven en er onvoldoende bewijs was voor een noodsituatie. Het hof concludeerde dat het vormverzuim onherstelbaar was en dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastegelegde feiten. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof sprak de verdachte vrij van mishandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003277-23
datum uitspraak: 29 augustus 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 december 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-211462-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn vriendin, mevr. [slachtoffer] heeft mishandeld door
- ( met kracht) met een hand in het gezicht van die [slachtoffer] te duwen en/of
- die [slachtoffer] tegen een muur te duwen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken en een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Bespreking van het gevoerde verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat sprake is van onrechtmatig binnentreden in de woning van verdachte, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De raadsvrouw heeft gesteld dat het verzuim moet leiden tot bewijsuitsluiting van het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, waarna bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspraak moet volgen.
De advocaat-generaal heeft tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde gerekwireerd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat dat het binnentreden van de verbalisanten rechtmatig was. Er was sprake van een noodsituatie als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi). Mocht er al sprake zijn van een vormverzuim, dan dient dit volgens de advocaat-generaal niet tot bewijsuitsluiting te leiden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor het binnentreden in een woning, zonder toestemming van de bewoner, een machtiging, als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Awbi, vereist is. Bij het ontbreken van een machtiging tot binnentreden en bij weigering van toegang tot de woning door de bewoner, kunnen de met opsporing belaste ambtenaren een woning betreden indien sprake is van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen in de woning waarbij terstond binnentreden noodzakelijk is, als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Awbi.
Uit het dossier is niet gebleken dat voorafgaand aan het binnentreden van de woning van de verdachte een machtiging tot binnentreden is afgegeven. Vast staat ook dat de verdachte geen toestemming heeft gegeven voor dit binnentreden in zijn woning. Het hof ziet zich daarmee gesteld voor de vraag of er, zoals door de advocaat-generaal is aangevoerd, sprake was van de eerder genoemde noodzaak voor de verbalisanten om de woning desondanks terstond binnen te treden, en daarmee of er sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen.
Het hof meent, met de raadsvrouw, dat het dossier onvoldoende grond biedt om dergelijke noodzaak aan te nemen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] volgt dat zij naar de woning van de verdachte gingen na melding van een mishandeling. De exacte bewoordingen van de inhoud van die melding zijn niet opgenomen in dit proces-verbaal noch in een ander proces-verbaal, zodat onbekend blijft over welke informatie zij op dat moment beschikten. Uit het proces-verbaal van verhoor van [melder], de melder, kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld wát deze melder op het moment van de melding precies aan informatie aan de politie heeft gegeven. Ook langs die weg is dus niet te construeren wat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te horen hadden gekregen over de situatie ter plaatse. Door deze lacunes in de processen-verbaal kan dan ook niet worden beoordeeld of uit de melding daadwerkelijk bleek van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen in de woning en de noodzaak om terstond binnen te treden. Dat de verbalisanten constateerden dat de verdachte recalcitrant was, is onvoldoende om een dergelijke noodzaak te kunnen aannemen. In het dossier ontbreekt verder een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 10 Algemene wet op het binnentreden.
De situatie voorafgaand aan het binnentreden is daarom voor het hof in het geheel niet toetsbaar. Deze leemtes in het dossier maken dat het hof op basis van het dossier niet kan vaststellen of er voorafgaand aan het binnentreden sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen en een noodzaak om terstond de woning binnen te treden.
Het hof komt tot de slotsom dat het binnentreden in de woning van de verdachte niet op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Voor de beoordeling welk rechtsgevolg aan dit verzuim verbonden dient te worden komt aandacht toe aan het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat de schending veroorzaakt.
De Awbi dient ter bescherming van het huisrecht als bedoeld in artikel 12 van de Grondwet en het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag tot de Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Het optreden van de verbalisanten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op deze fundamentele rechten. Het hof ziet het optreden van de verbalisanten als een ernstig verzuim nu het dossier een beeld schetst waarin de verbalisanten zich onvoldoende bewust lijken van de verplichtingen en waarborgen zoals neergelegd in de Awbi. Voorts ziet het hof in hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht en in de mate waarin de verdachte in zijn verdediging is geschaad ook een aantoonbaar nadeel veroorzaakt door het verzuim.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het verzuim, het geschonden voorschrift en het door de verdachte daardoor ondervonden nadeel zodanig zijn dat bewijsuitsluiting als rechtsgevolg aan het vormverzuim dient te worden verbonden. Het hof zal om die reden het proces verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet tot het bewijs bezigen. Naar het oordeel van het hof resteert – na uitsluiting van het proces-verbaal van bevindingen – onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor
hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van B. Akinrolabu en mr. D. Damman, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2024.
Mr. A.M.A. Keulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.