ECLI:NL:GHAMS:2024:2348

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
200.342.866/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar beleid en gang van zaken binnen de Nardinc-groep met betrekking tot bestuurdersschorsingen en -ontslagen

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 29 augustus 2024, wordt een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de Nardinc-groep, bestaande uit Nardinc Beheer B.V., JBi B.V. en Nardinc Vastgoed B.V. De aanleiding voor dit onderzoek zijn de verstoorde verhoudingen tussen de bestuurders, met name tussen de broers [zoon 1] en [zoon 2] en de overige bestuurders, waaronder [C] en [moeder]. De broers hebben zich schuldig gemaakt aan ongepast gedrag, waaronder bedreigingen, wat heeft geleid tot hun schorsing als bestuurders. De Ondernemingskamer heeft geconstateerd dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen de vennootschappen, en heeft daarom besloten om een derde als bestuurder te benoemen en een onderzoek te laten uitvoeren. De kosten van het onderzoek komen voor rekening van de vennootschappen. De beschikking bevat ook bepalingen over de schorsing van de broers en de overdracht van aandelen aan een beheerder.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.342.866/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 29 augustus 2024
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
2.
[moeder] ,
wonende te [plaats] ,
VERZOEKSTERS,
advocaten:
mr. J.W. van der Staayen
mr. M.H.C. Sinninghe Damsté, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NARDINC BEHEER B.V.,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JBi B.V.,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
VERWEERSTERS,
niet verschenen,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERMA B.V.,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
2.
[zoon 1],
wonende te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
4.
[zoon 2],
wonende te [plaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KANGAROO BEHEER B.V.,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
6. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR [B],
gevestigd te [plaats] ,
7. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR KANGAROO,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
advocaten:
mr. A. Croiset van Uchelenen
mr. J.W. Snel,beiden kantoorhoudend te Amsterdam,

8 [C] ,

wonende te [plaats] ,
advocaat:
mr. F.G.K. Overkleeft, kantoorhoudend te Amsterdam,

9 [D] ,

wonende te [plaats] ,
in persoon ter zitting verschenen,
BELANGHEBBENDEN,
en in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERMA B.V.,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
VERZOEKSTER,
advocaten:
mr. A. Croiset van Uchelenen
mr. J.W. Snel,beiden kantoorhoudend te Amsterdam,
t e g e n
1. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR NARDINC,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NARDINC BEHEER B.V.,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NARDINC VASTGOED B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JBi B.V.,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
VERWEERSTERS,
niet verschenen,
e n t e g e n
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd de [plaats] ,
11. de stichting
[Stichting A],
gevestigd te [plaats] ,
12.
[moeder],
wonende te [plaats] ,
advocaten:
mr. J.W. van der Staayen
mr. M.H.C. Sinninghe Damsté, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,

13 [zoon 1] ,

wonende te [plaats] ,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
15.
[zoon 2],
wonende te [plaats] ,
16. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KANGAROO BEHEER B.V.,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
17. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR [B],
gevestigd te [plaats] ,
18. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR KANGAROO,
gevestigd te Laren (Noord-Holland),
advocaten:
mr. A. Croiset van Uchelenen
mr. J.W. Snel,beiden kantoorhoudend te Amsterdam,

19 [C] ,

wonende te [plaats] ,
advocaat:
mr. F.G.K. Overkleeft, kantoorhoudend te Amsterdam,

20 [D] ,

wonende te [plaats] ,
in persoon ter zitting verschenen,
BELANGHEBBENDEN.
De beide zaken zullen hierna gezamenlijk worden besproken. Partijen en andere (rechts)personen zullen daarbij (ook) als volgt worden aangeduid:
  • [A] B.V. als [A] ;
  • [moeder] als [moeder] ;
  • [A] en [moeder] gezamenlijk als [A] c.s.;
  • Nardinc Beheer B.V. als Nardinc Beheer;
  • JBi B.V. als JBi;
  • Nardinc Vastgoed B.V. als Nardinc Vastgoed;
  • Nardinc Beheer, JBi en Nardinc Vastgoed gezamenlijk als de Vennootschappen;
  • Stichting Administratiekantoor Nardinc als STAK Nardinc;
  • ERMA B.V. als ERMA;
  • [B] B.V. als [B] ;
  • Kangaroo Beheer B.V. als Kangaroo;
  • [zoon 1] als [zoon 1] of [zoon 1] ;
  • [zoon 2] als [zoon 2] of [zoon 2] ;
  • de belanghebbenden sub 1 tot en met 7 in de eerstgenoemde zaak (inzake Nardinc Beheer en JBi) als ERMA c.s.
  • [D] als [D] .

1.Het verloop van het geding

1.1
[A] c.s. hebben bij verzoekschrift van 21 juni 2024 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Nardinc Beheer en JBi vanaf de oprichting en inrichting van de Nardinc Groep in 2021;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. [B] te schorsen als bestuurder van Nardinc Beheer, althans te bepalen dat [B] zich niet door haar bestuurder [zoon 1] mag laten vertegenwoordigen in de vervulling van de bestuurstaak van [B] als bestuurder van Nardinc Beheer;
b. voor zover een ontslag van [zoon 1] als bestuurder van JBi ten tijde van de mondelinge behandeling van dit verzoekschrift nog niet is geëffectueerd, [zoon 1] te schorsen als bestuurder van JBi;
c. een onafhankelijke bestuurder bij zowel Nardinc Beheer als JBi te benoemen;
d. of een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht;
3. Nardinc Beheer en JBi te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2
ERMA c.s. hebben bij verweerschrift van 1 juli 2024 de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van [A] c.s. af te wijzen. Daarnaast heeft ERMA op die datum zelf een verzoekschrift ingediend. Daarin heeft zij de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van STAK Nardinc, Nardinc Beheer, JBi en Nardinc Vastgoed over de periode vanaf 18 juni 2020;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. één of meer persoon te benoemen tot bestuurder bij STAK Nardinc, Nardinc Beheer, JBi en Nardinc Vastgoed met exclusieve bevoegdheid om besluiten te nemen – althans een vetorecht – ten aanzien van de aan- en verkoop van beleggingen en het aangaan van financieringen en (wijzigingen in) de contractuele relatie met Dasym, Dalpha en andere aan [E] gelieerde entiteiten; en met exclusieve bevoegdheid ten aanzien van het informeren van ERMA, [zoon 2] en [zoon 1] over zaken Nardinc betreffende;
b. te bepalen dat [zoon 2] en [zoon 1] als bestuurders moeten worden toegelaten tot bestuursvergaderingen van STAK Nardinc en (in het geval van [zoon 1] ) JBi;
c. voor zover de Ondernemingskamer [zoon 2] en [zoon 1] als bestuurders bij STAK Nardinc zou schorsen, ook [moeder] als bestuurder van STAK Nardinc te schorsen;
d. in afwijking van de statuten en reglementen te bepalen dat [D] de plaats van [zoon 2] en [zoon 1] kan waarnemen in het bestuur van STAK Nardinc; althans, voor zover de Ondernemingskamer [zoon 2] en [zoon 1] zou schorsen, naast de door de Ondernemingskamer aan te zoeken bestuurder ook [D] als bestuurder bij STAK Nardinc te benoemen in de plaats van [zoon 2] en [zoon 1] en met dezelfde stemrechten.
1.3
[A] c.s. hebben zich bij verweerschrift van 8 juli 2024 gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer voor zover het verzoek van ERMA zich richt tegen Nardinc Vastgoed, behoudens voor zover het betreft de bevoegdheden waarover de bij die vennootschap te benoemen bestuurder zou moeten beschikken, en hebben de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van ERMA voor het overige af te wijzen.
1.4
[C] heeft bij verweerschrift van 8 juli 2024 de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van [A] c.s. toe te wijzen en dat van ERMA af te wijzen, behoudens voor zover het zich richt tegen Nardinc Vastgoed. Evenals [A] c.s. heeft [C] zich voor dat deel van het verzoek van ERMA gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer.
1.5
De verzoeken zijn behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 11 juli 2024. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen. ERMA heeft daarbij nadere, van tevoren toegestuurde, producties in het geding gebracht. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.Inleiding en feiten

2.1
Deze zaak gaat over de Nardinc-groep die medio 2021 zijn huidige structuur heeft gekregen met aan het hoofd STAK Nardinc, die alle (gewone) aandelen houdt in Nardinc Beheer, die op haar beurt alle (gewone) aandelen houdt in JBi en Nardinc Vastgoed. Deze drie vennootschappen (hierna ook: de Vennootschappen) houden gezamenlijk een vermogen van circa € 1 miljard dat door een externe vermogensbeheerder wordt beheerd. De certificaten van aandelen in Nardinc Beheer, uitgegeven door STAK Nardinc, behoren uiteindelijk (via andere rechtspersonen) toe aan [moeder] en haar geadopteerde zonen [zoon 2] en [zoon 1] , ieder voor 1/3 deel. Besluitvorming in de groep vond in de praktijk vooral op het niveau van STAK Nardinc plaats. Tot 5 juni 2024 bestond het bestuur van STAK Nardinc – zoals voorzien in de statuten van STAK Nardinc – uit [moeder] (met vijf stemmen), [zoon 2] en [zoon 1] (met ieder drie stemmen) en drie onafhankelijke, professionele bestuurders met ieder één stem, onder wie [C] . De Vennootschappen hadden (en hebben) minder bestuurders, te weten:
- Nardinc Beheer: [A] (waarvan [moeder] enig bestuurder is), [B] (een vennootschap van [zoon 1] ) en [C] ;
- Nardinc Vastgoed: [C] ;
- JBi: [C] en, tot (in ieder geval) eind juni 2024, [zoon 1] .
In de loop van 2022 zijn tussen [zoon 2] en [zoon 1] enerzijds en (onder anderen) hun moeder en [C] anderzijds spanningen ontstaan, die in 2023 en 2024 in toenemende mate zijn geëscaleerd. Daarbij heeft met name [zoon 2] (en in mindere mate ook [zoon 1] ) ongepaste e-mails gestuurd en bedreigingen geuit aan het adres van een aantal personen die bij de Nardinc-groep zijn betrokken, onder wie [moeder] en [C] . De verhoudingen tussen hen zijn ernstig verstoord geraakt. Op 5 juni 2024 zijn twee van de drie onafhankelijke bestuurders van STAK Nardinc afgetreden, zodat alleen [C] als onafhankelijk bestuurder is overgebleven. Het bestuur van STAK Nardinc heeft op 26 juni 2024 besloten tot ontslag van [zoon 2] en [zoon 1] als bestuurders van STAK Nardinc en tot ontslag van [zoon 1] als bestuurder van JBi. [zoon 2] en [zoon 1] stellen zich op het standpunt dat deze besluiten nietig of vernietigbaar zijn.
Alle betrokkenen wensen nu dat een enquête wordt gelast en dat de Ondernemingskamer een bestuurder benoemt, in ieder geval bij Nardinc Beheer en bij JBi. ERMA – een vennootschap waarvan [zoon 2] en [zoon 1] de UBO’s zijn – verzoekt, anders dan [A] c.s., ook om een enquête en de benoeming van een bestuurder bij STAK Nardinc en Nardinc Vastgoed. Partijen zijn het verder oneens over de gronden die een enquête rechtvaardigen, over de onderwerpen die daarin betrokken moeten worden en of er aanleiding is één of meer van de huidige bestuurders van de diverse entiteiten te schorsen. Kort gezegd menen [A] c.s. dat het handelen van [zoon 2] en [zoon 1] aanleiding vormt voor een onderzoek. ERMA c.s. menen echter dat de aanleiding (vooral) is gelegen in het handelen van [A] c.s. en [C] . Volgens ERMA c.s. hebben zij (onder meer) niet voldoende ingegrepen in de rechtsverhouding met de externe vermogensbeheerder, die volgens ERMA c.s. een te hoge fee ontvangt.
2.2
De structuur van de Nardinc-groep ziet er, enigszins versimpeld, als volgt uit.
STAK Nardinc
2.3
STAK Nardinc is op 30 juni 2021 opgericht. De door STAK Nardinc uitgegeven certificaten van aandelen in Nardinc Beheer worden voor 13,43% gehouden door ERMA en voor 86,57% door [A] .
De aandelen in ERMA worden voor 50% gehouden door [B] en voor 50% door Kangaroo, die samen ook het bestuur van ERMA vormen. [zoon 1] houdt alle certificaten van aandelen in [B] en [zoon 2] houdt alle certificaten van aandelen in Kangaroo. [zoon 1] was aanvankelijk enig bestuurder van [B] . Sinds 5 januari 2024 zijn [D] en [zoon 1] ieder zelfstandig bevoegd bestuurder van [B] .
De aandelen in [A] zijn ook gecertificeerd. [Stichting A] houdt alle aandelen in [A] en heeft de daar tegenover staande certificaten uitgegeven aan [zoon 1] , [zoon 2] en [moeder] . [moeder] is enig bestuurder van [A] . Het bestuur van [Stichting A] wordt gevormd door STAK Nardinc.
2.4
De statuten van STAK Nardinc bepalen dat het bestuur bestaat uit één A-bestuurder, die vijf stemmen in het bestuur kan uitbrengen, twee bestuurders B met ieder drie stemmen en drie onafhankelijke bestuurders C met ieder één stem. Op dit moment is [moeder] A-bestuurder en is [C] de enige C-bestuurder. [zoon 2] en [zoon 1] waren tot in ieder geval 26 juni 2024 beiden B-bestuurder.
2.5
Bestuursleden worden ingevolge de statuten benoemd door het bestuur (art. 4.2). Ieder bestuurslid A en bestuurslid B kan worden geschorst of ontslagen door het bestuur indien sprake is van één van de in art. 2:298 lid 1 BW genoemde omstandigheden dan wel indien er naar het oordeel van het bestuur een serieuze aanwijzing is dat zich één of meer van die omstandigheden kunnen of zullen voordoen (art. 5.2 van de statuten). Het besluit daartoe moet ingevolge art. 10.3 van de statuten en art. 1.1(v) van het bestuursreglement worden genomen met 75% van de uitgebrachte stemmen.
2.6
De statuten bevatten verder in art. 11.2 tot en met 11.4 een regeling voor het bestaan van een tegenstrijdig belang bij een bestuurslid die – voor zover thans van belang – aansluit bij de wettelijke regeling van art. 2:291 lid 6 BW en in aanvulling daarop bepaalt:
“11.4 De voorzitter van het bestuur zal, rekening houdend met de feitelijke omstandigheden, naar zijn redelijk oordeel onmiddellijk beslissen of het potentieel geconflicteerde bestuurslid daadwerkelijk een (potentieel) tegenstrijdig belang heeft. Indien het een (potentieel) tegenstrijdig belang van de voorzitter van het bestuur betreft zullen de overige bestuursleden, rekening houdend met de feitelijke omstandigheden, naar hun redelijk oordeel onmiddellijk beslissen of de potentieel geconflicteerde voorzitter van het bestuur daadwerkelijk een (potentieel) tegenstrijdig belang heeft.”
De Vennootschappen
2.7
Nardinc Beheer is opgericht op 17 juni 1998. Haar enig aandeelhouder is sinds 30 juni 2021 STAK Nardinc. Op die datum is [C] als zelfstandig bevoegd bestuurder toegetreden tot haar bestuur. [A] en [B] hadden daarin al langer zitting; zij zijn ieder slechts gezamenlijk met een andere bestuurder bevoegd tot vertegenwoordiging van Nardinc Beheer.
2.8
JBi is opgericht op 1 december 2020. Haar gewone aandelen worden gehouden door Nardinc Beheer. Haar enige prioriteitsaandeel wordt gehouden door [Stichting A] , waarvan – als gezegd – STAK Nardinc enig bestuurder is. Aan dat prioriteitsaandeel is ingevolge de statuten van JBi (onder meer) het recht verbonden om bestuurders van JBi te allen tijde te ontslaan. [C] is op 20 juli 2021 toegetreden tot het bestuur van JBi, waarin [zoon 1] toen al zitting had. Sinds eind 2022 zijn [C] en [zoon 1] nog slechts gezamenlijk bevoegd tot vertegenwoordiging van JBi.
2.9
Nardinc Vastgoed is opgericht op 1 april 2021. Evenals bij JBi, worden haar gewone aandelen gehouden door Nardinc Beheer en wordt haar enige prioriteitsaandeel gehouden door [Stichting A] . [C] is sinds 20 juli 2021 enig bestuurder van Nardinc Vastgoed.
De onderneming van de Vennootschappen; de overeenkomsten van vermogensbeheer
2.1
In Nardinc Beheer is een vermogen van ongeveer € 300 miljoen ondergebracht, dat hoofdzakelijk in beursgenoteerde effecten is belegd. In JBi is een vermogen van ongeveer € 500 miljoen ondergebracht, dat hoofdzakelijk in
private equityis belegd. In Nardinc Vastgoed is een vermogen van ongeveer € 250 miljoen ondergebracht, dat hoofdzakelijk in vastgoed is belegd. De Vennootschappen hebben slechts enkele werknemers in dienst. Zij hebben het beheer van hun vermogen geheel uitbesteed aan Dasym Managed Accounts B.V. (hierna: Dasym) en Dalpha Real Estate B.V. (hierna: Dalpha) tegen een jaarlijkse vergoeding van 1% van het (netto) beheerde vermogen. Dasym en Dalpha zijn vennootschappen van [E] (hierna: [E] ), die ook betrokken is geweest bij het opzetten en inrichten van de Nardinc-groep in zijn huidige vorm.
2.11
Nardinc Beheer heeft op 18 juni 2020 een overeenkomst van vermogensbeheer (“Overeenkomst inzake individueel vermogensbeheer”) gesloten met Dasym voor haar gehele vermogen met een looptijd van 5 jaar, derhalve aflopend op 18 juni 2025. Het contract is namens Nardinc Beheer getekend door al haar toenmalige bestuurders, te weten [A] (daarbij vertegenwoordigd door [moeder] ), Kangaroo (daarbij vertegenwoordigd door [zoon 2] ) en [B] (daarbij vertegenwoordigd door [zoon 1] ).
2.12
Op 24 februari 2021 heeft ook JBi met Dasym een overeenkomst van vermogensbeheer gesloten voor haar gehele vermogen, in de vorm van een addendum bij de in 2.11 genoemde overeenkomst, eveneens voor bepaalde tijd en aflopend op 18 juni 2025 (“Addendum no 1”, hierna: het JBi-addendum). Het JBi-addendum is namens JBi getekend door al haar toenmalige bestuurders, te weten [zoon 1] en [E] .
2.13
Voor het beheer en de ontwikkeling van de vastgoedportefeuille van de Nardinc-groep heeft Nardinc Beheer op 1 maart 2021 een overeenkomst gesloten met Dalpha (“Overeenkomst inzake vastgoedbeheer”). Na de verwerving van die portefeuille door Nardinc Vastgoed heeft Nardinc Vastgoed de rechtspositie van Nardinc Beheer bij deze overeenkomst op 13 april 2021 overgenomen. De overeenkomst is na een initiële looptijd van drie jaar stilzwijgend voor onbepaalde tijd verlengd. Het contract is namens Nardinc Beheer getekend door [A] ; de akte van contractsoverneming is namens Nardinc Vastgoed getekend door (onder anderen) [zoon 1] .
De besluitvorming binnen de groep in de praktijk
2.14
Vanaf het begin van de inrichting van de Nardinc-groep in zijn huidige vorm (medio 2021) heeft het bestuur van STAK Nardinc gefunctioneerd als het gremium voor beraadslaging en besluitvorming over alle materiële zaken binnen de groep. Het kwam ongeveer eens per maand bijeen. In de bestuursvergadering zijn werkafspraken gemaakt die erop neerkomen dat de C-bestuurders periodiek overleg hebben met Dasym over de behaalde beleggingsresultaten, over de belangrijkste wijzigingen in de portefeuille en over de vraag of er nog wijzigingen te voorzien zijn in de strategische en tactische allocatie. Tot juni 2024 heeft er geen enkele fysieke vergadering plaatsgevonden van het bestuur van Nardinc Beheer of JBi (of Nardinc Vastgoed, maar dat had en heeft slechts één bestuurder). Wel vond soms besluitvorming buiten vergadering plaats, zoals voor het opmaken of vaststellen van een jaarrekening. Verder werden bij de Vennootschappen enkel voorbereidings- en uitvoeringshandelingen verricht. Deze werkwijze stuitte aanvankelijk niet op verzet van de betrokkenen.
2.15
[zoon 2] heeft tot juni 2024 slechts aan één vergadering van het bestuur van STAK Nardinc deelgenomen. [zoon 1] heeft vanaf maart 2022 ook ruim twee jaar lang niet aan vergaderingen van STAK Nardinc deelgenomen. Zij ontvingen wel de vergaderstukken, waaronder de notulen van de vorige vergadering.
Spanningen en uiteindelijk escalatie
2.16
In de tweede helft van 2021 en in 2022 kregen [zoon 2] en [zoon 1] steeds minder vertrouwen in [E] en zijn vennootschappen. Zij vonden onder meer de beheersfee van Dasym en Dalpha van 1% per jaar te hoog. Zij hebben dit – via hun adviseur [D] – in correspondentie met de C-bestuurders in 2022 ook aan de orde gesteld. In 2022 zijn ook spanningen ontstaan tussen [zoon 2] en [zoon 1] enerzijds en de rest van het bestuur van STAK Nardinc anderzijds. Daaraan heeft bijgedragen een geschil over de vraag of een vennootschap waarvan [zoon 2] en [zoon 1] (indirect) alle aandelen houden – BHMBL B.V. – binnen de Nardinc-groep moet worden gebracht. In een intentieverklaring die [zoon 2] en [zoon 1] begin 2021 hadden getekend, hadden zij verklaard hun volledige en onvoorwaardelijke medewerking te zullen verlenen aan de uitvoering van een stappenplan, waarvan onderdeel vormde “het brengen van het vermogen van BHMBL B.V. onder (indirecte) zeggenschap van STAK Nardinc”. In 2022 bleek dat [zoon 2] en [zoon 1] niet wilden meewerken aan overdracht van BHMBL B.V. aan de Nardinc-groep en dat zij bovendien aanspraak maakten op voldoening van een vordering van € 100 miljoen die deze vennootschap had op Nardinc Beheer. De andere bestuurders van STAK Nardinc hebben deze kwestie laten passeren – naar zij zeggen om escalatie naar een groot conflict te voorkomen – waarna € 100 miljoen van de Nardinc-groep naar BHMBL B.V. is gevloeid.
2.17
In april 2023 hebben de opgelopen spanningen geleid tot een verzoek van het bestuur van STAK Nardinc aan BHMBL B.V. en [D] om het kantoorpand van de Nardinc-groep te Laren te verlaten. Daarop heeft [zoon 2] op 21 april 2023 aan zijn moeder en aan diverse andere personen die nauw bij de Nardinc-groep of de [familie F] zijn of waren betrokken ( [J] , [K] ) uiterst grove e-mails gestuurd, waaronder verschillende e-mails met doodswensen voor de betrokkenen. Zo heeft hij op die datum het volgende geschreven aan twee C-bestuurders van STAK Nardinc, onder wie [C] :
“STERF AJB OP EEN LANGZAME DOOD
STERF AJB OP EEN LANGZAME DOOD
STERF AJB OP EEN LANGZAME DOOD
EN JE ZAL ZIEN DAT IK WEER GELIJK KRIJG
FUCKING HOMOS”
2.18
In de notulen van de vergadering van STAK Nardinc van 11 mei 2023 – bij welke vergadering de beide broers (wederom) niet aanwezig waren – is over deze e-mails vermeld:
“Door een reeks van e-mails van uitermate laag niveau waarbij individuele bestuursleden zich bedreigd voelen heeft [zoon 2] zich buiten de vergadering geplaatst. Grensoverschrijdend gedrag, smaad, laster, bedreiging en beledigende taal passen niet. De overige bestuursleden dulden [zoon 2] niet meer in de vergadering en beraden zich over persoonlijke beveiligingsmaatregelen.”
2.19
Deze e-mails van [zoon 2] staan niet op zichzelf. In november 2021 had [zoon 2] zich in een e-mail aan medebestuurders ook al van soortgelijk taalgebruik bediend. Ook in een e-mail van 6 juli 2023 van [zoon 2] aan zijn moeder komen uiterst kwetsende teksten voor.
2.2
Vanaf medio 2023 is getracht een oplossing voor de ontstane situatie te vinden, onder meer in overleg tussen de advocaten van de betrokkenen. Kort gezegd willen [zoon 2] en [zoon 1] een splitsing van het groepsvermogen. [moeder] verzet zich daartegen en beroept zich daarbij op de wens van haar overleden echtgenoot [G] om het familievermogen bijeen te houden en op art. 5 van het (ook door [zoon 2] en [zoon 1] onderschreven) bestuursreglement van STAK Nardinc, waarin staat – voor zover hier van belang – dat het bestuur van STAK Nardinc bij zijn taakuitoefening in overweging neemt dat het altijd de wens van [G] is geweest dat de uiteindelijk begunstigden van het vermogen van Nardinc Beheer geen exorbitante levensstijl zullen nastreven en dat het door Nardinc Beheer gehouden vermogen bijeen blijft en ook bedoeld is voor toekomstige generaties.
2.21
[zoon 1] heeft begin januari 2024 zijn medewerking aan het overleg over een oplossing van het conflict opgeschort met als reden dat hij vermoedde dat zijn adoptiefvader [G] ook zijn biologische vader was. De beschikbare geboorteakte en adoptiepapieren hebben hem niet van het tegendeel kunnen overtuigen. Dat geldt ook voor een genetische genealogietest (de
MyHeritagetest) die op gezamenlijk verzoek van partijen door een onafhankelijk deskundige is verricht en de deskundige in april 2024 heeft gebracht tot de conclusie dat “ [G] niet de biologische vader van [zoon 1] kan zijn”. [zoon 1] heeft de deskundige vervolgens thuis opgezocht en haar gevraagd hoeveel zij betaald had gekregen. De deskundige heeft zich daarbij door [zoon 1] bedreigd gevoeld. [zoon 1] heeft zijn medewerking aan een tweede door de deskundige geschikt geachte test (de
Ancestrytest) opgeschort.
2.22
In de tussentijd is [D] zich in de tweede helft van 2023 en 2024 in toenemende mate namens de broers – zelf of als ghostwriter van de broers – gaan richten tot de C-bestuurders, met kritische kanttekeningen, vragen en voorstellen, die bij de C-bestuurders slechts op beperkt begrip konden rekenen. Het gaat onder meer om het volgende.
- [D] maakte in oktober 2023 onder andere kenbaar dat de broers de overeenkomsten met Dasym (die liepen tot medio 2025) wilden openbreken door aan Dasym opdracht te geven tot het liquideren van 2/3 van de beursgenoteerde beleggingsportefeuille en daarna een nieuwe vermogensbeheerder te gaan zoeken. Dit voorstel is niet gevolgd. Wel hebben de C-bestuurders vanaf september 2023 een benchmark-onderzoek naar de door Dasym gehanteerde tarieven voor vermogensbeheer uitgevoerd, wat heeft geleid tot een (door hen opgestelde) notitie over die tarieven ten behoeve van een op 10 januari 2024 te houden vergadering van het bestuur van STAK Nardinc. De uitkomsten van het onderzoek gaven hen geen aanleiding het voorstel van [zoon 2] en [zoon 1] te volgen, maar dienden volgens hen mee te wegen bij de beslissing of de bestaande contracten voor bepaalde tijd met Dasym in 2025 moeten worden voorgezet en zo ja, op welke voorwaarden.
- Op 5 januari 2024 heeft [zoon 1] [D] benoemd als zijn medebestuurder bij [B] . Op dezelfde datum vroeg [B] om een bestuursvergadering op het niveau van Nardinc Beheer, met op de agenda onderwerpen die tot dan toe op het niveau van STAK Nardinc waren besproken en ook al geagendeerd waren voor de eerstkomende vergadering van het bestuur van STAK Nardinc, zoals de rapportage door Dasym. [C] heeft in reactie daarop bij e-mail van 16 januari 2024 laten weten dat de C-bestuurders wat meer tijd wilden nemen om een “goede procedurele methodiek” vast te stellen voor de vergaderorde (van het bestuur van STAK Nardinc enerzijds en het bestuur van Nardinc Beheer anderzijds) en voorgesteld om het verzoek voor een bestuursvergadering bij Nardinc Beheer even aan te houden. Op 8 februari 2024 heeft de advocaat van de C-bestuurders aan (de advocaat van) [zoon 2] en [zoon 1] geschreven dat het bij de opzet van de Nardinc-structuur uitdrukkelijk de bedoeling is geweest dat het zwaartepunt van de discussie en besluitvorming met betrekking tot het Nardinc-vermogen zich zou concentreren op STAK-niveau. Tevens heeft hij voorgesteld dat aansluitend aan de vergaderingen van het bestuur van STAK Nardinc vergaderingen van het bestuur van Nardinc Beheer worden gehouden om, waar nodig, de bestuursbesluiten of
-aanbevelingen van STAK Nardinc te bekrachtigen en te besluiten omtrent de opvolging van deze besluiten en aanbevelingen.
- Op 18 februari 2024 heeft [D] namens [B] aan de huisnotaris van de Nardinc-groep een oordeel gevraagd over de vraag in hoeverre de bestuurders van [B] recht hebben op informatie die Nardinc Beheer aangaat. De advocaat van [A] c.s. heeft daarop gereageerd met (onder andere) de opmerking dat [D] niet bevoegd is Nardinc Beheer te vertegenwoordigen.
- Op 1 mei 2024 heeft [D] mede namens [zoon 1] een uitnodiging voor een bestuursvergadering van JBi aan [C] verzonden (met vermelding van een voorkeursdatum), met op de agenda onder andere de werkzaamheden en performance van Dasym en de mogelijkheden om de
private-equity-portefeuille elders onder te brengen. [C] heeft daarop geantwoord, kort gezegd, dat de geagendeerde onderwerpen altijd op het niveau van STAK Nardinc zijn besproken, dat het voorstel een poging is om het functioneren van de bestaande structuur te omzeilen en dat besluitvorming op de ondergelegen niveaus kan plaatsvinden zoals voorgesteld in de brief van de advocaat van de C-bestuurders van 8 februari 2024.
2.23
De verstoorde verhoudingen tussen de betrokkenen bij STAK Nardinc hebben ertoe geleid dat twee van de drie C-bestuurders op 5 juni 2024 zijn afgetreden.
2.24
Daarop heeft [zoon 2] bij e-mail van dezelfde datum aan het gehele bestuur van STAK Nardinc (inclusief de beide afgetreden bestuurders) geschreven:
“Een UITSTEKEND besluit mag ik wel zeggen, dit maakt een mens weer vrolijk. Nu die rare [C]en [moeder]nog en niet te vergeten onze “vriend” [E] (…) Ik zou jullie 2 graag willen bedanken maar ik zou niet weten voor wat eigenlijk dus Dat doe ik dan ook niet. (…) Misschien is er nog een vacature vrij voor jullie in het circus.”
Een uur later heeft [zoon 1] aan het gehele bestuur van STAK Nardinc (inclusief de beide afgetreden bestuurders) geschreven:
“Ik zou willen dat ik jullie kan bedanken, maar dat gaat helaas niet.
Ik wens jullie toch het allerbeste voor de toekomst.”
[zoon 1] heeft daaraan in een e-mail van 7 juni 2024 aan [C] toegevoegd:
“Ik wil je toch even laten weten dat het mij veel verdriet doet dat jij blijkbaar niet intelligent genoeg bent om het goede voorbeeld van [H] en [I][de twee opgestapte C-bestuurders, Ondernemingskamer]
te volgen, maar je eigen hebberigheid voorrang geeft. (ik begrijp uit de laatste notulen van de stak vergadering dat je bedelt om een waanzinnig salaris voor, let wel, waardeloos werk.)
[C] , ik hoop alleen wel dat je zo langzamerhand begrijpt dat ik een heel slecht gevoel bij jou krijg. (Ik heb je bij ons eerste gesprek gewaarschuwd dat er misbruik van ons wordt gemaakt en je hebt daar helemaal, maar dan ook helemaal niets mee gedaan. Sterker nog je hebt je helemaal laten in pakken door [E] en zijn bende!)
[C] , ik heb slechts twee vragen voor jou, en hier komt de “kicker”; jouw antwoord op mijn vragen interesseert mij helemaal niet….!
Vraag 1:
Hoe gaat het met de dochter van jouw beste vriend (…)?! (…) Zit zij nog steeds in de zwaarbeveiligde “strafkolonie” te Vught!? (…)
Vraag 2:
Zou jij liegen tegen je bloed eigen kind over het feit dat jij de vader bent?! (Ook al wordt dit door je, in dat geval dan waardeloze wijf, verplicht?)
2.25
Tijdens een op 11 juni 2024 gehouden vergadering van het bestuur van STAK Nardinc lag een voorstel voor tot aanpassing van de hoogte en de structuur van de bezoldiging van [C] voor zijn verschillende functies binnen de groep. [C] was sinds medio 2021 in dienst bij Nardinc Beheer voor een salaris van € 125.000 bruto per jaar, uitgaande van een tijdsbesteding van 36 dagen per jaar. Voor iedere dag die hij meer werkte voor de groep ontving hij van Nardinc Beheer een extra vergoeding van € 3.500. Ingevolge het voorstel werd de dagvergoeding voor gewerkte dagen boven 36 dagen per jaar verhoogd tot € 5.000 en zou die vergoeding niet langer aan [C] worden betaald maar aan een vennootschap van [C] . Aan de bestuursvergadering namen de beide broers aanvankelijk deel via een videoverbinding. [zoon 2] verliet de vergadering op een gegeven moment zonder vooraankondiging of een woord van afscheid. Dat was vlak voordat over het voorstel gestemd zou worden. Bij de stemming wilde [zoon 1] ook namens zijn broer tegen het voorstel stemmen op grond van een (schriftelijke) volmacht van [zoon 2] waarover hij beschikte. [C] stond dat niet toe. Zelf stemde [C] voor het voorstel. Het voorstel is aangenomen met zes stemmen voor (van [C] en van [moeder] ) en drie stemmen tegen (van [zoon 1] ).
2.26
[zoon 2] en [zoon 1] hebben [C] kort na de vergadering, bij e-mail van 11 juni 2024 16:08 uur, gevraagd de geluidsopname daarvan aan hen te verstrekken. Zij hebben daar vervolgens nog enkele keren om gevraagd. [C] heeft hun op 26 juni 2024 laten weten dat de geluidsopname niet meer kon worden verstrekt omdat deze was “verlopen”.
2.27
Later die dag, in een telefonische bestuursvergadering van JBi omstreeks 18:00 uur, is [zoon 1] erg boos geworden op [C] . Volgens [C] heeft [zoon 1] toen ook een bedreiging aan zijn adres geuit. [zoon 1] betwist dat.
2.28
[zoon 2] heeft in een e-mail van 11 juni 2024 21:15 uur aan [C] geschreven:
“Zonde zonde zonde vriend,punt 8 op de agenda zo naar jezelf trekken.
En zelfs de volmacht niet in rekening nemen….….je neemt hierbij een groot risico he.
Zoals de geschiedenis zichzelf altijd herhaalt zal je daarmee niet oud worden vriend.
Je kiest voor het grote geld maar een korter leven.
Ik zeg je nu toe en neem dit ajb tot je op: jij of je vrouw zal dit in negatieve zin ondernemen.
Ik praat niet graag over ziektes maar lees de bijbel en ervaar.
Hebzucht leidt tot ………………
RIP my friend” .
[C] heeft naar aanleiding van deze laatste e-mail contact met de politie opgenomen.
Ontslag [zoon 2] en [zoon 1] als bestuurders bij STAK Nardinc
2.29
Op 18 juni 2024 hebben [moeder] en [C] een vergadering van het bestuur van STAK Nardinc bijeengeroepen tegen 26 juni 2024, met op de agenda (1) het ontslag van [zoon 2] en [zoon 1] als B-bestuurders van STAK Nardinc en (2) het ontslag van [zoon 1] als bestuurder van JBi. Daarbij is toegelicht dat de bevoegdheid tot ontslag van [zoon 1] als bestuurder van JBi toekomt aan [Stichting A] , waarvan STAK Nardinc enig bestuurder is (vgl. ook hiervoor, in 2.8). In de toelichting op de agendapunten is verder vermeld dat de directe aanleiding voor de voorgestelde besluiten wordt gevormd door de “ernstige bedreigingen die op 11 juni 2024 door [zoon 1] en [zoon 2] richting [C] zijn geuit”, waardoor “thans sprake is van acuut onveilige, en daarmee acuut onwerkbare situatie in het bestuur van de STAK en in het bestuur van JBi”. Daarnaast wordt verwezen naar eerdere “voorvallen waarin [zoon 1] en [zoon 2] zich in verhouding tot de A- en C-bestuurders mondeling en schriftelijk agressief, beledigend en dreigend hebben opgesteld” en naar “het ook overigens gebrekkig functioneren van [zoon 2] en [zoon 1] als bestuurders van de STAK”.
2.3
Nadat [zoon 2] en [zoon 1] geen gehoor hadden gegeven aan een sommatie van [A] c.s. (gedaan bij brief van 19 juni 2024) om per direct af te treden als (direct of indirect) bestuurder bij de Nardinc-groep, hebben [A] c.s. op 21 juni 2024 bij de Ondernemingskamer het onderhavige verzoekschrift ingediend (als vermeld in 1.1).
2.31
[zoon 2] en [zoon 1] hebben, bijgestaan door hun advocaat, op 26 juni 2024 aan de vergadering van het bestuur van STAK Nardinc deelgenomen via een videoverbinding. Na een toelichting door [C] en [moeder] op de ontslaggronden zijn [zoon 2] en [zoon 1] in de gelegenheid gesteld te reageren. Zij hebben beiden volstaan met de reactie dat zij geen commentaar hebben. Daarna is eerst het ontslag van [zoon 2] in stemming gebracht. [C] heeft daarbij als voorzitter van de vergadering toegelicht dat het besluit tot ontslag van een B-bestuurder slechts kan worden genomen met een meerderheid van 75% van de uitgebrachte stemmen en heeft vervolgens bepaald dat [zoon 2] en [zoon 1] beiden niet mochten meestemmen omdat zij een tegenstrijdig belang hadden. Het besluit tot ontslag van [zoon 2] is vervolgens aangenomen met algemene stemmen (te weten die van [moeder] en [C] ). Daarna heeft [zoon 2] op verzoek van [C] de vergadering verlaten. Vervolgens is het besluit tot ontslag van [zoon 1] als bestuurder van STAK Nardinc in stemming gebracht, waarbij [C] [zoon 1] weer van stemming heeft uitgesloten wegens tegenstrijdig belang. Dat besluit is ook aangenomen met algemene stemmen. Daarna is het besluit tot ontslag van [zoon 1] als bestuurder van JBi in stemming gebracht, wat ook is aangenomen met algemene stemmen. De advocaat van [zoon 2] en [zoon 1] heeft ter vergadering betwist dat [zoon 2] en [zoon 1] een tegenstrijdig belang hadden bij de voorgenomen besluiten.
2.32
Bij e-mail van 27 juni 2024 heeft diezelfde advocaat de nietigheid dan wel vernietigbaarheid van de op 26 juni 2024 genomen ontslagbesluiten ingeroepen op de grond dat [zoon 1] ten onrechte van de stemming over het ontslag van [zoon 2] is uitgesloten en vice versa en dat bij een juiste toepassing van de regeling inzake tegenstrijdig belang de vereiste meerderheid voor de ontslagbesluiten niet behaald zou zijn. In die e-mail worden [moeder] en [C] gesommeerd om de “ongeldige ontslagbesluiten” niet uit te voeren en tot aan deze uitspraak van de Ondernemingskamer geen besluiten te nemen waarbij tot uitgangspunt wordt genomen dat [zoon 2] en [zoon 1] geen bestuurder meer zijn van STAK Nardinc respectievelijk JBi. Ook worden [moeder] en [C] aansprakelijk gesteld voor het geval zij geen gehoor geven aan de sommatie.
2.33
De ontslagbesluiten zijn uitgevoerd, onder andere door opgave van de ontslagen aan het handelsregister.

3.De gronden van de beslissing

De stellingen van partijen
3.1
[A] c.s. hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Nardinc Beheer en JBi en dat de toestand van de vennootschappen vereist dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Die redenen zijn volgens hen terug te voeren op de druk die de broers nu al geruime tijd uitoefenen op de bestuurders van de groep, via bedreigingen, een vergaande mate van juridisering van alle discussies, aansprakelijkstellingen en dossiervorming, met als kennelijk doel het afdwingen van een splitsing van het vermogen van de groep, althans het verkrijgen van meer zeggenschap over hun aandeel daarin. Meer in het bijzonder hebben [A] c.s. – samengevat – het volgende naar voren gebracht:
De verhoudingen tussen de broers en [C] en die tussen de broers en hun moeder zijn verstoord geraakt. Dit leidde aanvankelijk tot een impasse in de besluitvorming bij JBi, waardoor noodzakelijke besluiten niet tot stand konden komen. Die impasse is door de recente ontslagbesluiten weliswaar doorbroken en ook bij Nardinc Beheer is besluitvorming juridisch nog mogelijk, maar praktisch gezien is besluitvorming bij beide vennootschappen nog steeds onmogelijk door de opstelling van de broers, waaronder de doodsbedreigingen aan het adres van [C] . [C] voelt zich verlamd.
Het is de verwachting dat [zoon 2] en [zoon 1] de enige nog zittende onafhankelijke bestuurder zullen blijven bestoken met juridische en andere dreigementen, hetgeen hem het besturen onmogelijk maakt dan wel sterk bemoeilijkt. Het zal ook vrijwel onmogelijk zijn om vervangers te vinden voor de afgetreden C-bestuurders. Als dat al lukt, zullen zij naar verwachting op dezelfde wijze als [C] door [zoon 2] en [zoon 1] onder druk worden gezet.
[zoon 2] en [zoon 1] hebben een voorstel tot splitsing van het Nardinc-vermogen gedaan, wat haaks staat op de uitgangspunten van de Nardinc-structuur, waaronder de wens van wijlen hun vader om het vermogen van de groep bijeen te houden. Uit art. 5 van het bestuursreglement van STAK Nardinc blijkt ook dat het bestuur van STAK Nardinc ernaar dient te streven dat het door Nardinc Beheer gehouden vermogen bijeen blijft. [zoon 2] en [zoon 1] hebben daarnaast een oplossing voor de gerezen problematiek geblokkeerd met een beroep op de hersenspinsels van [zoon 1] rondom zijn adoptievader.
3.2
ERMA c.s. hebben gemotiveerd betwist dat hun gedragingen gegronde redenen opleveren om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Nardinc Beheer en JBi. Aan haar eigen verzoek heeft ERMA ten grondslag gelegd dat de gedragingen van [moeder] en van de onafhankelijke bestuurders op de verschillende niveaus van de Nardinc-groep gegronde redenen opleveren voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van STAK Nardinc en de Vennootschappen. Meer in het bijzonder heeft ERMA – samengevat – het volgende naar voren gebracht:
De
governance-regels binnen de groep worden niet gevolgd, doordat (a) A- en C-bestuurders van STAK Nardinc handelen als feitelijk bestuurders van de Vennootschappen, (b) [C] weigert vergaderingen te houden bij de Vennootschappen, (c) [C] op de bestuursvergadering van STAK Nardinc van 11 juni 2024 in strijd met de regels inzake tegenstrijdig belang de verhoging van zijn eigen beloning heeft doorgedrukt, (d) [C] ten onrechte aan [D] de toegang weigert tot bestuursvergaderingen bij STAK Nardinc en Nardinc Beheer, (e) de Vennootschappen transacties aangaan – tot het doen van investeringen of een agiostorting – zonder dat de vereiste besluitvorming heeft plaatsgevonden.
De C-bestuurders handelen in strijd met het belang van STAK Nardinc en de met haar verbonden organisatie. Het onderbrengen van het vermogen bij Dasym en Dalpha is daarvan een voorbeeld. De grote afhankelijkheid van Dasym en Dalpha is een punt van zorg. Ook is de fee van 1% van het beheerde vermogen buiten proportie, mede gelet op de prestaties van Dasym. De C-bestuurders weigeren vermogen bij Dasym weg te halen, hoewel dat op grond van de overeenkomsten mogelijk is. Daarnaast was de investering van Nardinc Vastgoed in project Schalkwijk niet in het belang van Nardinc Vastgoed. Ook de financiering van € 1,87 miljoen aan Mirage – een vennootschap waarin winkelketen [X] wordt geëxploiteerd en die niet behoort tot de Nardinc-groep – was niet in het belang van de Nardinc-groep.
De C-bestuurders verstrekken aan [zoon 2] en [zoon 1] onvoldoende informatie over te nemen besluiten en alle overige zaken die bij de groep spelen.
De C-bestuurders voldoen niet aan de kwaliteitseisen die zij volgens het reglement van STAK Nardinc dienen te bezitten, zoals ten aanzien van integriteit, deskundigheid en capaciteiten.
De verhoudingen tussen [zoon 2] en [zoon 1] enerzijds en [moeder] en [C] anderzijds zijn intussen dermate ernstig verstoord dat herstel daarvan in redelijkheid niet meer verwacht kan worden.
3.3
[A] c.s. en [C] hebben, kort gezegd, gemotiveerd betwist dat hun gedragingen gegronde redenen opleveren voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen de Nardinc-groep. Verder hebben zij onder meer betoogd dat ERMA niet-ontvankelijk is in haar verzoek, voor zover zich dat richt tegen STAK Nardinc.
Niet-ontvankelijkheid verzoek tegen STAK Nardinc
3.4
Dit laatste verweer treft doel. STAK Nardinc houdt niet een onderneming in stand waarvoor op grond van de wet een ondernemingsraad moet worden ingesteld als bedoeld in art. 2:344 aanhef en onder b BW, zodat het enquêterecht niet op haar van toepassing is. ERMA kan daarom niet worden ontvangen in haar enquêteverzoek voor zover dit betrekking heeft op STAK Nardinc en ook voor het treffen van onmiddellijke voorzieningen bij STAK Nardinc is geen plaats.
3.5
Dit brengt evenwel niet mee dat het functioneren van STAK Nardinc bij de verdere beoordeling van de verzoeken buiten beschouwing moet worden gelaten. De statuten van Nardinc Beheer bevatten voor een groot aantal besluiten van haar bestuur de eis van voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering, waarin STAK Nardinc als enig aandeelhouder van Nardinc Beheer alle stemmen uitbrengt. Omdat over het uitbrengen van een stem over dergelijke goedkeuringsbesluiten in de algemene vergadering van Nardinc Beheer ingevolge het bestuursreglement van STAK Nardinc moet worden besloten door het bestuur van STAK Nardinc met een meerderheid van (ten minste) 75% van de uitgebrachte stemmen, heeft een niet of slecht functionerend bestuur van STAK Nardinc ook gevolgen voor de besluitvorming in de algemene vergadering van Nardinc Beheer en daarmee voor het beleid en de gang van zaken bij Nardinc Beheer en haar dochtervennootschappen. STAK Nardinc is aldus organisatorisch bij de Vennootschappen betrokken en haar handelen kan daarom onderwerp zijn van een te gelasten onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van die Vennootschappen. Deze organisatorische verbondenheid brengt ook mee dat voor zover het functioneren van STAK Nardinc en de gedragingen van haar bestuurders mede betrekking hebben op de Vennootschappen, deze ook vallen onder de reikwijdte van art. 2:8 lid 1 BW zoals dit van toepassing is op de Vennootschappen (vgl. 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1283 (
Funda)). In zoverre zal hierna toch worden ingegaan op hetgeen zich bij STAK Nardinc heeft afgespeeld.
Gegronde redenen
3.6
Alle partijen komen tot de conclusie, zij het op uiteenlopende gronden, dat de verstoorde verhoudingen tussen hen het functioneren van de Vennootschappen, althans – wat [A] c.s. en [C] betreft – van Nardinc Beheer en JBi, zodanig belemmeren dat daarin gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken zijn gelegen. De Ondernemingskamer komt tot dezelfde conclusie – niet alleen ten aanzien van Nardinc Beheer en JBi maar ook ten aanzien van Nardinc Vastgoed – en licht dat als volgt toe.
Verstoorde verhoudingen
3.7
Tussen [zoon 2] en [zoon 1] enerzijds en [moeder] en de C-bestuurders, onder wie [C] , anderzijds is over en weer al enige tijd geen sprake meer van onderling vertrouwen, terwijl zij wel samen moesten (en/of moeten) beslissen over het vermogen van de Nardinc-groep. Van vruchtbaar overleg is al lange tijd geen sprake meer. De standpunten over en weer zijn verhard en compromissen kunnen niet worden gevonden.
3.8
Voor [zoon 2] geldt dat hij aan zijn rol van bestuurder van STAK Nardinc vanaf het begin niet of nauwelijks invulling heeft gegeven en zich tegelijkertijd door volstrekt ongepaste uitlatingen in 2021 en 2023 (zie 2.17-2.19) aan zijn medebestuurders en andere betrokkenen bij de groep in die rol onmogelijk heeft gemaakt.
3.9
De verstoorde verhoudingen en de onoverbrugbare verschillen van inzicht hebben onlangs geleid tot het opstappen van twee van de drie C-bestuurders van STAK Nardinc en brengen ook mee – naar niet in geschil is – dat het vinden van nieuwe C-bestuurders zeer moeilijk zo niet onmogelijk zal worden. Het gevolg van het wegvallen van twee C-bestuurders was dat de zeggenschap van [zoon 2] en [zoon 1] (die in ieder geval tot de ontslagbesluiten van 26 juni 2024 samen over zes stemmen in het bestuur van STAK Nardinc beschikten) aanzienlijk toenam, in die zin dat zij het tot stand komen van besluiten van het bestuur van STAK Nardinc vanaf dat moment konden blokkeren. Duidelijk is verder dat [zoon 2] en [zoon 1] in een kennelijke poging hun zeggenschap verder te vergroten daarna druk zijn blijven/gaan uitoefenen op [C] als enige resterende onafhankelijke bestuurder om ook op te stappen, niet alleen op het niveau van STAK Nardinc maar ook op de ondergelegen niveaus, waar [C] (ook) een centrale rol vervult. Die druk blijkt onder meer uit hun reacties op het vertrek van twee van de drie C-bestuurders, zoals hiervoor in 2.24 geciteerd. [zoon 2] en [zoon 1] geven in e-mails van 5 en 7 juni 2024 beiden onomwonden en in schofferende bewoordingen te kennen dat zij uit zijn op het vertrek van [C] . Die intentie wordt nog eens onderstreept door de e-mail van [zoon 2] aan [D] van 5 juni 2024 over het zelf verkozen vertrek van de bewuste twee C-bestuurders. Daarin heeft [zoon 2] geschreven:
“Kijk,now we are talking. Gaat de goede kant op zo.”
3.1
De druk op [C] als bestuurder bij de verschillende Nardinc-entiteiten is op onaanvaardbare wijze toegenomen door de e-mail van [zoon 2] aan [C] van 11 juni 2024, waarin [zoon 2] een ernstige bedreiging aan het adres van [C] en zijn echtgenote uit. Voor [C] is het vervullen van zijn bestuurstaak in de bestaande, contentieuze omgeving, daarmee een hachelijke taak geworden. In praktische zin wordt daardoor de besluitvorming bij Nardinc Beheer, JBi en Nardinc Vastgoed belemmerd, mede gezien de centrale rol die [C] als bestuurder bij ieder van deze vennootschappen vervult. Dit levert gegronde redenen op om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken bij Nardinc Beheer, JBi en Nardinc Vastgoed.
3.11
De berichten van [zoon 2] en [zoon 1] aan [C] als hiervoor (in 3.8-3.10) bedoeld passen niet bij collegiale bestuursverhoudingen. Voor zover ERMA c.s. hebben willen betogen dat die berichten gerechtvaardigd worden door – of aanvaardbaar zijn in het licht van – de voorafgaande gedragingen van [C] , wordt dat betoog niet gevolgd. Daarvoor is de – vaak dreigende – toon van de berichten te ongepast. Bij dit oordeel ziet de Ondernemingskamer onder ogen dat er op onderdelen wel vraagtekens zijn te plaatsen bij de wijze waarop de besluitvorming in de verschillende entiteiten van de Nardinc-groep heeft plaatsgevonden, zoals hierna bij de bespreking van de door ERMA aangevoerde redenen voor twijfel aan een juist beleid bij de Vennootschappen zal blijken. De besluitvorming op het niveau van de Vennootschappen geeft daarom mede aanleiding tot twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken bij de Vennootschappen.
Bedrijfseconomische en zakelijke beslissingen: de rechtsverhouding tot Dasym, Schalkwijk
3.12
De kritiek van ERMA richt zich onder meer tegen bij de Vennootschappen genomen bedrijfseconomische en zakelijke beslissingen, zoals ten aanzien van de rechtsverhouding tot de externe vermogensbeheerders en het project Schalkwijk. Bij de beoordeling daarvan heeft als uitgangspunt te gelden dat het bestuur van een vennootschap een ruime mate van beleidsvrijheid heeft. De Ondernemingskamer toetst daarbij slechts of het bestuur na een zorgvuldige belangenafweging in redelijkheid tot zijn beslissingen heeft kunnen komen. Die toets brengt de Ondernemingskamer tot de conclusie dat de genomen beslissingen bij de Vennootschappen ten aanzien van het vermogensbeheer en het project Schalkwijk geen gegronde redenen opleveren om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van de Vennootschappen te twijfelen.
3.13
Dat geldt voor het aangaan van de verschillende overeenkomsten van vermogensbeheer en ook voor het nalaten van de besturen van de Vennootschappen om te trachten de overeenkomsten met Dasym – die als overeenkomsten voor bepaalde tijd tussentijds niet opzegbaar zijn – voor het einde van de looptijd open te breken of om een substantieel van het vermogen bij Dasym weg te halen, hoewel dat laatste is toegestaan onder de overeenkomsten. De Ondernemingskamer heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
3.14
De fee van 1% over het beheerde vermogen van de Nardinc-groep is bepaald hoog te noemen, in ieder geval voor het beheer van de beursgenoteerde effecten en de
private equity-portefeuille, met een gezamenlijke waarde van (aanvankelijk) circa € 650 miljoen, zeker nu het beheer voor een periode van vijf jaar aan Dasym is gegund. Dat Dasym voor deze fee allerlei extra diensten verleent, zoals het opleiden van [zoon 2] en [zoon 1] in het vermogensbeheer en het ontzorgen van de familie, maakt dit niet wezenlijk anders. De overeenkomsten met Dasym waarin deze afspraken zijn vastgelegd zijn echter gesloten met instemming van alle economisch belanghebbenden bij de Nardinc-groep, inclusief [zoon 2] en [zoon 1] . [zoon 2] en [zoon 1] hebben medio 2020 beiden als indirect bestuurders van Nardinc Beheer namens deze vennootschap de overeenkomst van vermogensbeheer met Dasym ondertekend. Die ondertekening heeft plaatsgevonden – zo blijkt uit het verweerschrift van ERMA c.s. – nadat onder anderen [D] zich kritisch had uitgelaten over de hoogte van de fee. [zoon 1] heeft in februari 2021 als bestuurder van JBi namens JBi de overeenkomst van vermogensbeheer met Dasym ondertekend, waarin ook voor JBi de fee van 1% is vastgelegd. Bij het aangaan van de overeenkomsten met Dasym is belang gehecht – daarover zijn partijen het eens – aan de vertrouwensband die bij het aangaan daarvan bestond tussen de [familie F] en [E] . Verder vormt de hoogte van de fee geenszins een belemmering voor het bestendige succes van de onderneming van de groep. Gelet op een en ander valt niet in te zien dat het aangaan van deze overeenkomsten een gegronde reden oplevert voor twijfel aan een juist beleid of een juiste gang van zaken.
3.15
Voor de C-bestuurders waren de met Dasym en Dalpha gesloten overeenkomsten bij hun aantreden een gegeven: zij zijn pas aangetreden toen deze overeenkomsten al waren gesloten. Zij hebben zich vervolgens ingespannen om Dasym en Dalpha kritisch te volgen en zijn erin geslaagd bepaalde verbeteringen te bewerkstelligen in de dienstverlening door Dasym en Dalpha, bijvoorbeeld in de wijze van rapporteren over het gevoerde vermogensbeheer. Inmiddels is de tijdelijke overeenkomst met Dalpha – die ziet op het beheer van het vastgoed, waarvoor volgens alle partijen een fee van 1% niet ongebruikelijk is – op 1 maart 2024 afgelopen en overgegaan in een overeenkomst voor onbepaalde duur, die nu op ieder moment opzegbaar is. Wat betreft Dasym heeft [C] toegelicht dat de door haar behaalde beleggingsresultaten over de periode tot en met oktober 2023 binnen een aanvaardbare bandbreedte van performance bleven gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder het met Dasym in 2020 overeengekomen beleggingsbeleid, dat uitging van een vrij defensief profiel. Verder hebben de C-bestuurders – zoals vermeld in 2.22 – vanaf september 2023 een benchmark-onderzoek verricht naar het door Dasym gehanteerde tarief. De Ondernemingskamer onderschrijft niet de stelling van ERMA dat de uitkomsten van dat onderzoek in het licht van de prestaties van Dasym de besturen van JBi en Nardinc Beheer ertoe hadden moeten brengen direct een substantieel deel van het vermogen bij Dasym weg te halen, zoals [zoon 2] en [zoon 1] destijds hebben bepleit (en nog steeds bepleiten). Daarbij is onder meer van belang dat de overeenkomsten met Dasym in juni 2025 aflopen en voordien hoe dan ook een beslissing over het beheer van het (nu door Dasym beheerde) groepsvermogen genomen zal moeten worden. Verder is van belang dat er voordien nog veel investeringen in fondsen aflopen, wat zal leiden tot een verhoging van de middelen op bankrekeningen en deposito’s, waarover geen fee aan Dasym is verschuldigd. Tot slot is relevant dat [moeder] , die ook een aanzienlijk belang in de Nardinc-groep houdt, nog steeds groot vertrouwen in Dasym stelt en dat het overbrengen van een substantieel van het vermogen naar een andere vermogensbeheerder een zorgvuldige voorbereiding vereist.
3.16
Project Schalkwijk is een project van Nardinc Vastgoed waarmee een investering van € 50 miljoen was gemoeid. Het betreft de ontwikkeling van een nieuw complex van woningen en winkels. Volgens ERMA heeft de investering in dit project, waartoe het bestuur van STAK Nardinc op 20 december 2023 informeel goedkeuring heeft verleend, niet weloverwogen plaatsgevonden. In het licht van het door [C] geschetste voorbereidingstraject van de investeringsbeslissing – waarbij ook externe adviseurs zijn ingeschakeld – heeft ERMA echter onvoldoende aanknopingspunten aangedragen voor de juistheid van deze stelling. ERMA heeft aangevoerd dat er ten tijde van deze investeringsbeslissing nog geen (goedgekeurde) strategische assetallocatie voor de groep als geheel was, maar aan die stelling gaat de Ondernemingskamer voorbij nu niet is gesteld of gebleken dat de investering tot een onevenwichtige assetallocatie heeft geleid dan wel niet paste bij de eind 2023 reeds ontwikkelde strategie en visie. Ook aan de stelling van ERMA dat ten tijde van de investeringsbeslissing nog niet duidelijk was hoe het project gefinancierd moest worden, gaat de Ondernemingskamer voorbij omdat er binnen de groep voldoende financieringsmogelijkheden waren. Verder is niet weersproken dat nader uitstel van de investeringsbeslissing niet meer mogelijk was omdat dan de gecommitteerde ‘slots’ van de betreffende (onder)aannemers zouden vervallen. Onder deze omstandigheden kan de kritiek van ERMA op de investering in project Schalkwijk niet tot de conclusie leiden dat het bestuur van Nardinc Vastgoed in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot het doen van deze investering.
3.17
ERMA maakt verder een punt van het feit dat MTG, waarin Nardinc Beheer een minderheidsbelang heeft en die niet tot de Nardinc-groep behoort, een risicovolle financiering van € 1,87 miljoen aan Mirage heeft verstrekt die volgens ERMA niet in het belang van de Nardinc-groep was. Het betreft hier een overboeking van dit bedrag door de bestuurder van MTG waaraan niet een besluit of enige andere (rechts)handeling van een van de Vennootschappen ten grondslag heeft gelegen. Deze overboeking betreft dus niet het beleid of de gang van zaken van de Vennootschappen. Evenmin is gesteld dat één van de Vennootschappen de door MTG aan Mirage verstrekte financiering ongedaan had kunnen maken en dat ten onrechte heeft nagelaten.
3.18
De kritiek van ERMA op bij de Vennootschappen genomen bedrijfseconomische en zakelijke beslissingen levert derhalve geen gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van de Vennootschappen op.
Schending governance-regels?
3.19
Zoals onder de feiten vermeld, heeft het bestuur van STAK Nardinc vanaf het begin van de inrichting van de Nardinc-groep in zijn huidige vorm gefunctioneerd als het gremium voor beraadslaging en besluitvorming over alle materiële zaken binnen de groep. Dat is alleszins begrijpelijk omdat STAK Nardinc aan het hoofd van de groep stond en haar bestuur – na het volgen van de statutair vastgestelde benoemingsprocedures – aldus was samengesteld dat daarin niet alleen alle UBO’s van de groep zitting hadden maar ook een drietal professionele, onafhankelijke bestuursleden. Bij de Vennootschappen waren – eveneens na het volgen van de statutaire benoemingsprocedures – kleinere besturen in functie, bestaande uit [C] , al dan niet aangevuld met één of twee van de UBO’s van de groep. Vanaf medio 2021 is de praktijk jarenlang aldus geweest dat de besturen van de Vennootschappen geen fysieke vergaderingen hielden en bij de Vennootschappen uitsluitend besluitvorming buiten vergadering plaatsvond. Daartegen had geen van de betrokkenen aanvankelijk bezwaar. Daarin is verandering gekomen nadat het conflict van [zoon 2] en [zoon 1] met de andere bestuurders van STAK Nardinc was geëscaleerd en de door [zoon 2] en [zoon 1] gewenste oplossingsrichtingen voor dat conflict – zoveel mogelijk afscheid nemen van Dasym en Dalpha althans een splitsing van het groepsvermogen – op verzet bleven stuiten. Pas toen (in januari 2024) heeft [B] voor het eerst haar medebestuurders op het niveau van Nardinc Beheer uitgenodigd voor een formele bestuursvergadering en later heeft [zoon 1] dat ook op het niveau van JBi gedaan. Het is niet onbegrijpelijk dat [C] dat in de gegeven context heeft ervaren als een poging tot (verdere) juridisering van het conflict en het (verder) onder druk zetten van hem, te meer daar de door [B] voorgestelde agenda voor de vergadering bij Nardinc Beheer veel overlap vertoonde met de agenda voor een reeds uitgeschreven (enkele dagen later te houden) vergadering bij STAK Nardinc. [C] heeft vervolgens in januari 2024 eerst tijd voor beraad gevraagd om “een goede procedurele methodiek” voor de vergaderorde vast te stellen, waarna zijn advocaat bij brief van 8 februari 2024 een voorstel voor een dergelijke methodiek heeft gedaan (zie 2.22). Van een weigering van [C] om vergaderingen bij de Vennootschappen te houden is, anders dan ERMA stelt, derhalve geen sprake.
3.2
Terecht stellen ERMA c.s. dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het aangaan van overeenkomsten met bijvoorbeeld projectontwikkelaars en vermogensbeheerders en het doen van investeringen ligt bij de besturen van de Vennootschappen. Die besturen zijn dus in beginsel, met inachtneming van het belang van de vennootschap die zij besturen, ook vrij om besluiten daarover van STAK Nardinc af te wijzen of niet op te volgen. Dat vloeit voort uit het beginsel van bestuursautonomie. Aan ERMA c.s. kan worden toegegeven dat dit beginsel in de terminologie van het voorstel van de advocaat van [C] , gedaan bij brief van 8 februari 2024, niet tot uiting komt, voor zover daarin wordt gesproken over vergaderingen van het bestuur van Nardinc Beheer ter bekrachtiging van besluiten van STAK Nardinc. Bedacht moet echter worden dat de indirecte bestuurders van Nardinc Beheer allen ook zitting hadden in het bestuur van STAK Nardinc, zodat de uitkomst van de beraadslaging en stemming in het bestuur van Nardinc Beheer normaal gesproken waarschijnlijk niet erg zal afwijken als over hetzelfde onderwerp al is vergaderd in het bestuur van STAK Nardinc. [B] had in het bestuur van Nardinc Beheer in ieder geval niet de doorzettingsmacht om te voorkomen dat besluiten van STAK Nardinc werden overgenomen en uitgevoerd. Dat was anders bij JBi, waar [zoon 1] samen met [C] het bestuur vormde. Besluitvorming in dat bestuur was slechts mogelijk met instemming van [zoon 1] . Ook de tweehandtekeningenclausule die sinds eind 2022 voor vertegenwoordiging van JBi gold, verzekerde echter al dat JBi besluiten van STAK Nardinc niet kon uitvoeren zonder de medewerking van [zoon 1] . ERMA noemt ook geen voorbeelden van besluiten van STAK Nardinc die op het niveau van JBi zijn uitgevoerd of geïmplementeerd zonder de medewerking van [zoon 1] . Voor zover ERMA c.s. met hun stelling dat A- en C-bestuurders van STAK Nardinc handelden als feitelijke bestuurders van de Vennootschappen, bedoelen te betogen dat [zoon 1] / [B] als formeel bestuurder bij JBi/Nardinc Beheer buiten spel werd gezet, gaat die stelling in zijn algemeenheid dus niet op.
3.21
ERMA c.s. voeren terecht aan dat het groepsverband en de wijze waarop de besluitvorming in de praktijk verliep onverlet laten dat op het niveau van de Vennootschappen de rechtens vereiste besluiten genomen moeten worden. Voor zover ERMA c.s. echter willen betogen dat iedere vertegenwoordigingshandeling van een rechtspersoon dient te berusten op een besluit dat de wil van de rechtspersoon bepaalt, volgt de Ondernemingskamer hen daarin niet. Die eis vindt in zijn algemeenheid geen steun in het Nederlandse recht. Wel zullen individuele bestuurders zich ingevolge het beginsel van collegiaal bestuur steeds dienen af te vragen of voorafgaand aan een vertegenwoordigingshandeling bestuurlijk overleg of besluitvorming aangewezen is. Daarvoor is, naar het zich laat aanzien, in ieder geval bij Nardinc Beheer de afgelopen jaren te weinig oog geweest. Er is mogelijk ook te weinig oog geweest voor art. 17 van de statuten van Nardinc Beheer, waarin bepaalde besluiten van haar bestuur worden onderworpen aam de goedkeuring van haar algemene vergadering. Dat zal hierna aan de hand van een voorbeeld geïllustreerd worden.
Omzetting vordering op Nardinc Vastgoed in agio
3.22
ERMA c.s. menen dat de rechtens vereiste besluitvorming heeft ontbroken bij de omzetting van een vordering van Nardinc Beheer op Nardinc Vastgoed van € 175 miljoen in agio eind 2023. De Ondernemingskamer stelt vast dat op 28 december 2023 een overeenkomst tot agiostorting tussen Nardinc Beheer en Nardinc Vastgoed is aangegaan, die namens beide partijen door [C] – als zelfstandig bevoegd bestuurder van beide vennootschappen – is getekend. Ook is er op die datum een besluit van de algemene vergadering van Nardinc Vastgoed opgemaakt, eveneens ondertekend door [C] namens de enige aandeelhouder Nardinc Beheer, waarin het aangaan van de overeenkomst is goedgekeurd. Het bestuur van Nardinc Beheer heeft over de agiostorting echter niet vergaderd. Evenmin is gebleken dat [B] – dan wel haar toenmalige enig bestuurder [zoon 1] – als bestuurder van Nardinc Beheer vooraf ondubbelzinnig over de voorgenomen agiostorting is geïnformeerd. [C] heeft erop gewezen dat het voornemen tot de omzetting van de vordering van Nardinc Beheer op Nardinc Vastgoed in agio in de loop van 2023 meermaals aan de orde is geweest in het bestuur van STAK Nardinc, en dat van dat voornemen ook melding is gemaakt in de notulen. [zoon 1] was bij die vergaderingen echter niet aanwezig en de meldingen in de notulen zijn dermate summier dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat [zoon 1] uit de notulen zou begrijpen dat de transactie zoals deze is verricht, zou gaan plaatsvinden. In de notulen van de vergadering van STAK Nardinc van 10 november 2023 staat bijvoorbeeld slechts:
“Vorderingen omzetten in Agio: de te nemen acties vinden thans plaats.”
Relevant is verder dat [D] in oktober 2023 had aangeraden de vordering van € 250 miljoen op Nardinc Vastgoed te laten bestaan. Dat advies vormde – daargelaten de inhoudelijke merites daarvan – een indicatie dat [B] niet zonder meer met de omzetting in agio zou instemmen. Mede gelet op de omvang van de transactie – ook in verhouding tot het totale vermogen van Nardinc Beheer – had het sterk voor de hand gelegen dat [C] de voorgenomen transactie aan zijn medebestuurders bij Nardinc Beheer, waaronder [B] , had voorgelegd in een bestuursvergadering van Nardinc Beheer.
3.23
ERMA c.s. hebben in verband met de agiostorting verder erop gewezen dat de statuten van Nardinc Beheer bepalen dat goedkeuring van haar algemene vergadering (waarin STAK Nardinc over alle stemmen beschikt) nodig is voor bestuursbesluiten met een waarde van meer dan € 2,5 miljoen omtrent “
rechtstreekse of middellijke deelneming in het kapitaal van een andere onderneming of vennootschap en het wijzigingen van de omvang van zodanig deelneming”. Zeer wel verdedigbaar is dat door een agiostorting op aandelen in een deelneming de omvang van de deelneming wijzigt, zodat, gelet op de (royale) overschrijding van het drempelbedrag, in dit geval de goedkeuring van de algemene vergadering van Nardinc Beheer was vereist. De Ondernemingskamer heeft niet kunnen vaststellen dat die goedkeuring is verleend.
3.24
Het lijkt er dus op dat de communicatie en besluitvorming over de omzetting van de vordering van Nardinc Beheer op Nardinc Vastgoed gebrekkig is geweest. [C] heeft dit ook niet ontkend. Een en ander draagt bij aan de gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid bij Nardinc Beheer.
[D] ten onrechte toegang tot bestuursvergaderingen geweigerd?
3.25
Aan [C] wordt verder het verwijt gemaakt dat hij heeft geweigerd [D] als vertegenwoordiger van [B] toe te laten tot de vergadering van het bestuur van Nardinc Beheer. In beginsel heeft [D] als bestuurder van [B] recht op toegang tot die vergadering. In de brief aan de advocaat van ERMA c.s./ [D] van 8 februari 2024 zijn weliswaar bezwaren geuit tegen deelname van [D] aan die vergadering, maar is aan [D] ook de mogelijkheid geboden om in ieder geval de eerste keer de bestuursvergadering bij te wonen. Op dat voorstel is geen (formele) reactie ontvangen. Aan de eerste gehouden bestuursvergadering van Nardinc Beheer, op 11 juni 2024, heeft [D] ook daadwerkelijk deelgenomen. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat [C] heeft geweigerd om [D] tot bestuursvergaderingen van Nardinc Beheer toe te laten.
3.26
Dat [C] aan [D] de toegang tot de vergadering van het bestuur van STAK Nardinc heef geweigerd, is te billijken. [zoon 1] heeft niet het recht zich als bestuurder van STAK Nardinc ter vergadering te laten vertegenwoordigen door [D] . Dit volgt uit art. 8 van de statuten van STAK Nardinc:
“8.1 Toegang tot bestuursvergaderingen hebben de bestuursleden alsmede zij die door de ter vergadering aanwezige bestuursleden worden toegelaten.
8.2
Bestuursleden kunnen zich ter vergadering doen vertegenwoordigen door een schriftelijk gevolmachtigd medebestuurslid. Een bestuurslid kan ten hoogste één (1) medebestuurslid ter vergadering vertegenwoordigen.”
3.27
Het gevolgde beleid ten aanzien van de toelating van [D] tot de vergaderingen levert derhalve geen gegronde redenen op om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken bij de Vennootschappen.
Verhoging vergoeding voor [C]
3.28
Aan ERMA c.s. moet wel worden toegegeven dat vraagtekens te plaatsen zijn bij de wijze waarop de besluitvorming over de verhoging van de – door Nardinc Beheer te betalen – vergoeding voor [C] voor zijn werkzaamheden voor de groep heeft plaatsgevonden in de vergadering van het bestuur van STAK Nardinc van 11 juni 2024. Voor een verhoging van de vergoeding van [C] is op grond van de wet (art. 2:245 lid 1 BW) een besluit van de algemene vergadering van Nardinc Beheer vereist. Aan de vergadering van het bestuur van STAK Nardinc waarin het voorstel tot verhoging van de beloning van [C] voorlag namen [zoon 2] en [zoon 1] aanvankelijk beiden in persoon deel via een videoverbinding. Zij konden met de hen toekomende zes stemmen in het bestuur van STAK Nardinc (op een totaal van maximaal twaalf uit te brengen stemmen) het besluit tot verhoging blokkeren. Gelet op de verhoudingen op dat moment en de aan de vergadering voorafgaande correspondentie (zie bijvoorbeeld de in 2.24 aangehaalde e-mails van [zoon 2] en [zoon 1] van 5 en 7 juni 2024), was het niet aannemelijk dat zij met het voorgestelde besluit zouden instemmen. Dat het besluit toch is aangenomen, komt omdat [C] als voorzitter van de vergadering, nadat [zoon 2] de vergadering zonder toelichting had verlaten, niet heeft toegestaan dat [zoon 1] op grond van de schriftelijke volmacht die [zoon 2] voorafgaand aan de vergadering aan hem had verstrekt (ook) namens [zoon 2] over het voorstel zou stemmen. [C] heeft ter rechtvaardiging van die beslissing gesteld dat hij de ontvangen volmachten aan het begin van de vergadering aan de orde heeft gesteld; dat hij toen heeft gevraagd of [zoon 2] en [zoon 1] de vergadering in persoon of krachtens volmacht zouden bijwonen; dat zij geantwoord hebben dat zij in persoon aanwezig zouden zijn en dat hij toen de conclusie heeft getrokken dat de vooraf ingestuurde volmachten dus niet nodig waren en als ingetrokken konden worden beschouwd. Hoe [C] dit ter vergadering precies heeft verwoord valt echter niet meer vast te stellen omdat hij de geluidsopname van de vergadering niet aan [zoon 2] en [zoon 1] heeft verstrekt hoewel zij daarom direct na de vergadering hadden verzocht. In de door [C] opgestelde concept-notulen van de vergadering is op dit punt opgenomen:
“De voorzitter vraagt aan de volmachtgevers of zij in persoon dan wel krachtens volmacht de vergadering bijwonen.
Van beide volmachtgevers luidt het antwoord dat zij in persoon de vergadering bijwonen. De voorzitter constateert dat de vooraf gestuurde volmachten daarmee buiten beschouwing kunnen blijven.”
3.29
Ook als deze passage letterlijk weergeeft wat de voorzitter ter vergadering heeft opgemerkt, blijft gelden dat het voor de hand had gelegen na het vertrek van [zoon 2] uit de vergadering aan te nemen dat de door [zoon 2] aan [zoon 1] verstrekte volmacht niet langer buiten beschouwing kon blijven, al had [zoon 2] ook duidelijkheid kunnen scheppen door bij zijn vertrek uit de vergadering kenbaar te maken dat [zoon 1] hem verder zou vertegenwoordigen. [C] heeft, door als voorzitter van de vergadering te beslissen dat [zoon 1] niet namens [zoon 2] mocht stemmen over het voorliggende voorstel tot verhoging van zijn beloning, minst genomen de indruk gewekt dat hij daarmee de uitkomst van de stemming in zijn eigen belang naar zijn hand wilde zetten. Die indruk wordt versterkt door het feit dat hij zelf heeft meegestemd over het besluit tot verhoging van zijn vergoeding. ERMA c.s. voeren terecht aan dat hij zich daarvan had moeten onthouden wegens een persoonlijk tegenstrijdig belang bij dat besluit als bedoeld in art. 2:291 lid 6 BW en art. 11.2 en 11.3 van de statuten van STAK Nardinc omdat hij zich in deze kwestie in het licht van alle omstandigheden van het geval niet in staat had mogen achten het belang van STAK Nardinc met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen. Anders dan [C] heeft betoogd, doet daaraan niet af dat hij vooraf een “externe check” op de marktconformiteit van de voorgestelde (verhoogde) vergoeding heeft laten uitvoeren en de uitkomst daarvan bij de vergaderstukken heeft gevoegd. Daaraan doet evenmin af dat de werkzaamheden van [C] voor de groep een veel grotere tijdsinvestering vergden dan oorspronkelijk voorzien en dat hij daardoor andere werkzaamheden – waarvoor hij een hogere beloning ontving dan de voorgestelde, verhoogde vergoeding – heeft moeten afstoten. Uit een en ander volgt immers nog niet dat het besluit tot verhoging van de dagvergoeding van [C] in het belang van STAK Nardinc was. Het verslag van “de externe check” betreft bovendien een summier document waaruit de marktconformiteit van de voorgestelde dagvergoeding niet (zonder meer) volgt.
Informatieverstrekking aan [zoon 2] en [zoon 1]
3.3
ERMA stelt dat [zoon 2] en [zoon 1] als bestuurders van STAK Nardinc en [B] en [zoon 1] als bestuurders van Nardinc Beheer respectievelijk JBi niet steeds voldoende informatie hebben ontvangen over de zaken die speelden binnen de door hen bestuurde rechtspersonen ondanks verzoeken daartoe aan de C-bestuurders. Volgens [C] hebben [zoon 2] en [zoon 1] als bestuurders van STAK Nardinc steeds alle stukken voor de bestuursvergaderingen ontvangen, waaronder de notulen. [zoon 2] en [zoon 1] hebben dit betwist, maar niet toegelicht welke vergaderstukken of notulen zij missen. Daarmee is vooralsnog niet aannemelijk dat zij niet alle vergaderstukken hebben ontvangen. Wel is juist dat niet op iedere vraag van ( [D] namens) [zoon 2] en [zoon 1] of [B] aan de C-bestuurders of [C] is geantwoord. Maar dat levert op zichzelf nog geen gegronde redenen op om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken bij de Vennootschappen te twijfelen. Daarbij gaat de Ondernemingskamer ervan uit dat [zoon 2] , [zoon 1] en [D] toegang hadden tot de administratie van de Nardinc-groep en zich derhalve zelf konden voorzien van de relevante informatie. [zoon 1] en [B] konden zich als bestuurders van JBi respectievelijk Nardinc Beheer ook rechtstreeks tot Dasym wenden met vragen over het vermogensbeheer. Verder kan de Ondernemingskamer zich niet aan de indruk onttrekken dat het stellen van vragen ook werd ingezet als een strijdmiddel in het conflict. De inzet van dat conflict werd voor [zoon 2] en [zoon 1] , nadat was gebleken dat de C-bestuurders hun wens om afscheid te nemen van (de vennootschappen van) [E] onvoldoende onderschreven, dat de C-bestuurders zouden vertrekken. Dit blijkt onder meer uit de reacties van [zoon 2] en [zoon 1] op het vertrek van twee van de drie C-bestuurders, als vermeld in 2.24.
Kwaliteitseisen voor C-bestuurders
3.31
De statuten van STAK Nardinc eisen, kort gezegd, dat de C-bestuurders moeten beschikken over voldoende expertise, integriteit, organisatorische vaardigheden en beschikbaarheid om hun taak te kunnen uitvoeren. De Ondernemingskamer gaat voorbij aan de stelling van ERMA dat [C] of de afgetreden C-bestuurders niet voldoen aan deze eisen. ERMA heeft voor die stelling onvoldoende aanknopingspunten aangedragen.
Conclusie ten aanzien van het onderzoek
3.32
Uit wat hiervoor is overwogen in 3.7 tot en met 3.11, 3.21 tot en met 3.24 en 3.28 en 3.29 volgt dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Nardinc Beheer, JBi en Nardinc Vastgoed. De Ondernemingskamer zal een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van deze vennootschappen bevelen vanaf medio 2021 dat zich met name dient te richten op de daar vermelde onderwerpen.
Onmiddellijke voorzieningen
3.33
De Ondernemingskamer acht het met het oog op de toestand van Nardinc Beheer, JBi en Nardinc Vastgoed noodzakelijk om als onmiddellijke voorziening een derde als bestuurder van ieder van deze vennootschappen te benoemen aan wie in het bestuur van ieder van deze vennootschappen – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een beslissende stem toekomt, wat betekent dat overeenkomstig die stem wordt besloten, ook als die stem afwijkt van de meerderheid van de uitgebrachte stemmen; en die zelfstandig bevoegd is ieder van de vennootschappen te vertegenwoordigen en zonder wie ieder van de vennootschappen niet vertegenwoordigd kan worden.
3.34
Daarnaast acht de Ondernemingskamer het noodzakelijk om bij wege van onmiddellijke voorziening [B] te schorsen als bestuurder van Nardinc Beheer en [zoon 1] te schorsen als bestuurder van JBi; dit laatste voor zover hij niet reeds rechtsgeldig is ontslagen als bestuurder van JBi. De verhoudingen tussen [zoon 1] enerzijds en [C] en [moeder] anderzijds zijn dermate slecht dat samenwerking als bestuurders niet meer mogelijk is. Nu de verstoring van de onderlinge verhoudingen naar het voorlopig oordeel van de Ondernemingskamer vooral aan [zoon 1] is te wijten en de rol van [C] als deskundig bestuurder in de praktijk voor de Vennootschappen ook belangrijker is dan die van [zoon 1] respectievelijk zijn vennootschap [B] als bestuurder, dienen deze laatsten te worden geschorst als bestuurder van JBi respectievelijk Nardinc Beheer. Met de schorsing van [zoon 1] als bestuurder van JBi ontstaat bovendien de in de praktijk vereiste rechtszekerheid over het in functie zijnde bestuur van JBi. Die rechtszekerheid is er op dit moment niet omdat ERMA c.s. zich op het standpunt stellen dat de ontslagbesluiten van 26 juni 2024 aantastbaar zijn op de grond dat bij een juiste toepassing van de regeling inzake tegenstrijdig belang de vereiste meerderheid voor de ontslagbesluiten niet behaald zou zijn (zie 2.32).
3.35
Ook acht de Ondernemingskamer het noodzakelijk om, zoals ter zitting met partijen besproken en door ERMA ter zitting ook subsidiair (voor het geval de Ondernemingskamer geen onmiddellijke voorziening bij STAK Nardinc zou treffen) verzocht, de aandelen in Nardinc Beheer bij wege van onmiddellijke voorziening ten titel van beheer over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder. Daarmee wordt voorkomen dat de bestaande problemen in het bestuur van STAK Nardinc de bestuurbaarheid van de Vennootschappen negatief beïnvloeden. Na het aftreden van twee van de drie onafhankelijke bestuurders ontstond bij STAK Nardinc een patstelling in het bestuur omdat [zoon 1] en [zoon 2] daarin gezamenlijk evenveel stemmen konden uitoefenen als [moeder] en [C] gezamenlijk. Volgens [C] en [A] c.s. is aan deze patstelling een einde gekomen op 26 juni 2024 door het ontslag van [zoon 2] en [zoon 1] als bestuurders van STAK Nardinc. ERMA c.s. stellen zich echter op het standpunt dat de ontslagbesluiten van 26 juni 2024 nietig of vernietigbaar zijn op de grond dat bij een juiste toepassing van de regeling inzake tegenstrijdig belang de vereiste meerderheid voor de ontslagbesluiten niet behaald zou zijn (zie 2.32). Niet kan worden uitgesloten dat de gewone civiele rechter op grond van een daartoe ingestelde vordering de ontslagbesluiten nietig zal verklaren of zal vernietigen, waarna alsnog (met terugwerkende kracht) de patstelling zou herleven en in de tussentijd genomen besluiten van de betreffende besturen op losse schroeven zouden komen te staan. Dit wordt voorkomen door de overdracht van de aandelen in Nardinc Beheer aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder.
3.36
De te benoemen bestuurder mag het ook tot zijn/haar taak rekenen te bezien of een minnelijke regeling tussen partijen kan worden bereikt.
3.37
Voor het treffen van meer of andere onmiddellijke voorzieningen is naar het oordeel van de Ondernemingskamer geen grond.
Kosten
3.38
De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en de te benoemen bestuurder en beheerder voor rekening brengen van de Vennootschappen.
3.39
De Ondernemingskamer zal de onderzoeker vragen om binnen zes weken een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen. De Ondernemingskamer zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over die begroting en vervolgens het onderzoeksbudget vaststellen.
3.4
De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verklaart ERMA B.V. niet-ontvankelijk in haar verzoek, voor zover het zich richt tegen Stichting Administratiekantoor Nardinc;
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Nardinc Beheer B.V., Nardinc Vastgoed B.V. en JBi B.V. over de periode vanaf medio 2021, dat zich met name richt op de onderwerpen als vermeld in 3.7 tot en met 3.11, 3.21 tot en met 3.24 en 3.28 en 3.29 van deze beschikking;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon om het onderzoek te verrichten;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van Nardinc Beheer B.V., JBi B.V. en Nardinc Vastgoed B.V. en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor het begin van zijn/haar werkzaamheden zekerheid moeten stellen;
houdt in verband met het bepaalde in 3.39 de vaststelling van het onderzoeksbudget aan en verzoekt de onderzoeker binnen zes weken na de beschikking waarbij hij/zij als onderzoeker wordt aangewezen een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen;
benoemt mr. A.P. Wessels tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
schorst, bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van de procedure, met ingang van heden [B] B.V. als bestuurder van Nardinc Beheer B.V.;
schorst, bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van de procedure, met ingang van heden [zoon 1] als bestuurder van JBi B.V., voor het geval het besluit tot zijn ontslag als bestuurder van JBi B.V. nietig zou zijn of vernietigd zou worden;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van de procedure – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van Nardinc Beheer B.V., JBi B.V. en Nardinc Vastgoed B.V., steeds met beslissende stem, en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is ieder van deze vennootschappen te vertegenwoordigen en dat zonder deze bestuurder de vennootschappen niet vertegenwoordigd kunnen worden;
bepaalt vooralsnog voor de duur van het geding dat de aandelen in Nardinc Beheer B.V. met ingang van heden ten titel van beheer zijn overgedragen aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon;
bepaalt dat het salaris en de kosten van de bestuurder en van de beheerder van aandelen voor rekening komen van Nardinc Beheer B.V., JBi B.V. en Nardinc Vastgoed B.V. en bepaalt dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder en de beheerder zekerheid dienen te stellen vóór de aanvang van hun werkzaamheden;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P. Wessels, voorzitter, mr. M.A.M. Vaessen en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en prof. dr. M.N. Hoogendoorn RA en drs. G. van Vollenhoven-Eikelenboom AG, raden, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.P. Wessels op 29 augustus 2024.