In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, namelijk een valse verblijfsvergunning van Duitsland. De tenlastelegging betrof een incident op 29 september 2023 te Schiphol, waar de verdachte het valse document aan een verbalisant heeft getoond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van dit valse document, ondanks zijn verklaring dat hij een geldige verblijfsvergunning had en dat hij een kopie daarvan had laten maken. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de verblijfsvergunning vals was, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan het gebruik van een vals identiteitsbewijs. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, en het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdediging had verzocht om ontslag van rechtsvervolging, maar het hof oordeelde dat de bijzondere bepaling van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing was, wat de strafbaarheid van de verdachte bevestigde. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest.