ECLI:NL:GHAMS:2024:2333

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23-003380-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het tonen van een valse verblijfsvergunning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, namelijk een valse verblijfsvergunning van Duitsland. De tenlastelegging betrof een incident op 29 september 2023 te Schiphol, waar de verdachte het valse document aan een verbalisant heeft getoond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van dit valse document, ondanks zijn verklaring dat hij een geldige verblijfsvergunning had en dat hij een kopie daarvan had laten maken. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de verblijfsvergunning vals was, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan het gebruik van een vals identiteitsbewijs. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, en het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdediging had verzocht om ontslag van rechtsvervolging, maar het hof oordeelde dat de bijzondere bepaling van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing was, wat de strafbaarheid van de verdachte bevestigde. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003380-23
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-251340-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een verblijfsvergunning van Duitsland met nummer [nummer] als ware het echt en onvervalst, door dit document aan te bieden aan verbalisant [verbalisant 1] op de grenspost te Schiphol.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gemaakt als bedoeld in artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en omdat het hof tot een andere beslissing inzake de kwalificatie komt dan de politierechter.

Standpunten

De advocaat-generaal heeft het hof verzocht het tenlastegelegde bewezen te verklaren en overeenkomstig te kwalificeren. Hij heeft daartoe aangevoerd, dat een verblijfsvergunning van Duitsland geen reisdocument is, noch een identiteitsbewijs en dat het tenlastegelegde daarom terecht is toegesneden op artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De raadsvrouw heeft primair ontslag van rechtsvervolging bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd, dat artikel 231 Sr een specialis vormt ten opzichte van artikel 225 Sr. Daarom is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 55, tweede lid Sr en geldt de regel dat de bijzondere bepaling van artikel 231 Sr de werking van de algemene bepaling van artikel 225 Sr uitsluit. Artikel 231 Sr is niet aan de verdachte tenlastegelegd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd, dat de verdachte in Duitsland een geldige verblijfsvergunning had, dat hij een kopie daarvan heeft laten maken die hij op Schiphol heeft getoond en dat om die reden geen sprake is geweest van een valse verblijfsvergunning.

Bewijsoverweging

Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn verblijfsvergunning was kwijtgeraakt en vervolgens door een vriend in de USA een verblijfsvergunning heeft laten maken omdat hij bang was om zijn ticket en visum kwijt te raken. Dit niet door de bevoegde autoriteit (na)gemaakte exemplaar heeft hij bij de controle op Schiphol getoond. Het hof is daarom van oordeel, dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse verblijfsvergunning. De omstandigheid dat de foto op het getoonde document die van de verdachte is en dat de gegevens dezelfde zijn als op het origineel, maken het voorgaande niet anders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 september 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een verblijfsvergunning van Duitsland met nummer [nummer] als ware het echt en onvervalst, door dit document aan te bieden aan verbalisant [verbalisant 1] op de grenspost te Schiphol.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat:
1. Een proces-verbaal van aanleiding en onderzoek van aangeboden documenten van 29 september 2023, opgemaakt in de wettelijke vorm door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], paragraaf 0.6, blad 1 en 2. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als de bevindingen van de verbalisanten:
AANLEIDING:
Op vrijdag 29 september 2023 waren wij, verbalisanten, werkzaam in het bureau van de afdeling Falsificaties te Schiphol. Op datum, tijd en plaats voormeld, verscheen voor ons, verbalisanten, [verbalisant 1], wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, district Schiphol, brigade Grensbewaking, belast met de uitoefening van de grensbewaking, die was vergezeld van een voor ons onbekende man. [verbalisant 1] voornoemd, overhandigde ons het volgende document:
-een verblijfsvergunning van Duitsland, voorzien van het nummer [nummer].
Dit document werd op vrijdag 29 september 2023 door voornoemde man ter controle aangeboden aan bovengenoemde [verbalisant 1], op de grenspost vertrek 2 te Schiphol. Voornoemde man was in het bezit van een instapkaart voor de vlucht [vlucht], met bestemming Mexico City.
[verbalisant 1] voornoemd wees ons, verbalisanten, de man die haar vergezelde aan, als de persoon, die het bovengenoemde document ter controle had overhandigd.
Bij onderzoek aan de voornoemde verblijfsvergunning van Duitsland, voorzien van het nummer [nummer], zagen wij, verbalisanten, dat:
- deze was afgegeven op 3 mei 2022, geldig was gemaakt tot 2 mei 2025 en op naam was gesteld van: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985;
- deze was voorzien van een gelijkende pasfoto van de persoon aangewezen door [verbalisant 1] voornoemd;
- dit document qua kleur, detaillering en gebruikte productie- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam met een originele verblijfsvergunning van Duitsland van dit model.
Conclusie: Naar aanleiding van bovenstaande kon dezerzijds worden vastgesteld dat de verblijfsvergunning van Duitsland, voorzien van het nummer [nummer] een vals exemplaar is.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 september 2023, opgemaakt in de wettelijk vorm door de verbalisant [verbalisant 4], paragraaf 1.3, blad 1 tot en met 4. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als de op 30 september 2023 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
V: De gegevens zoals zijn aangebracht in het door u gebruikte reisdocument voor een vluchteling van Duitsland zijn uw eigen persoonsgegevens?
A: Ja, dit is de echte, alleen de verblijfsvergunning is vals.
Nadat ik mijn visum en ticket geregeld had, ben ik mijn verblijfsvergunning kwijt geraakt tijdens het spelen met min kinderen. Omdat ik bang was om alles kwijt te raken, dus mijn ticket en visum heb ik die valse verblijfsvergunning laten maken omdat het te lang zou duren voordat een nieuwe klaar was.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], toon verdachte een verblijfsvergunning van Duítsland, voorzien van het nummer [nummer].
V: Is dit de verblijfsvergunning welke u ter controle heeft aangeboden aan een ambtenaar belast met de grensbewaking?
A: Ja.
V: Hoe bent u aan deze verblijfsvergunning gekomen?
A: ik had het visum, ticket alles klaar en ik wilde naar Amerika gaan om te werken en een beter leven te hebben. Op het laatste moment wilde ik voor de laatste keer met mijn kinderen spelen en daar in de speeltuin ben ik de kaart kwijt geraakt. Ik heb een nieuwe aangevraagd maar deze afspraak is pas over 2 maanden en dat duurde mij te lang. Daarom heb ik deze laten maken, uit wanhoop.
V: Hoe is dat laten maken dan precies gegaan?
A: Een vriend van mij die in Amerika zit, die heeft dit voor mij laten maken.
V: Heeft u zelf deze verblijfsvergunning verkregen bij de autoriteiten?
A: Nee.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De tenlastelegging is toegesneden op artikel 225 lid 2 Sr. Volgens de wetgeschiedenis bij artikel 231 Sr vormt artikel 231 Sr een specialis ten opzichte van artikel 225 Sr. Daarbij is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 55, tweede lid Sr en geldt de regel dat de bijzondere bepaling van artikel 231 Sr de werking van de algemene bepaling van artikel 225 Sr uitsluit. [1]
Bewezen is verklaard, dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse verblijfsvergunning van Duitsland. Anders dat de advocaat-generaal is het hof is van oordeel dat een verblijfsvergunning van Duitsland kan worden aangemerkt als, kort gezegd, een document waarover een vreemdeling moet beschikken en daarmee als een identiteitsbewijs in de zin van artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, dat valt onder de reikwijdte van artikel 231 Sr. Het hof neemt daarbij onder meer de jurisprudentie van de Hoge Raad [2] in aanmerking, waaruit volgt dat artikel 231 Sr ook toepasbaar is als het identiteitsbewijs een document betreft dat is uitgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie en wordt getoond door een houder die ten tijde van het tenlastegelegde niet woonachtig was in Nederland.
Dit leidt niet tot ontslag van alle rechtsvervolging, zoals bepleit door de verdediging. Het hof is van oordeel, eveneens gezien genoemde uitspraak van de Hoge Raad, [3] dat het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd onder artikel 231 tweede lid Sr, welke bepaling hetzelfde strafmaximum heeft als artikel 225 tweede lid Sr.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De raadsvrouw heeft in het kader van de straf(maat) het volgende aangevoerd. De verdachte woont in Duitsland en verblijft daar rechtmatig. Hij heeft drie kinderen waar hij de zorg voor draagt en hij lijdt aan diabetes. Om die reden(en) kan de verdachte geen gevangenisstraf ondergaan. Bovendien is hij bang dat een veroordeling gevolgen zal hebben voor zijn baan als [baan]. De raadsvrouw heeft verzocht toepassing te geven aan artikel 9a Sr, dan wel een voorwaardelijke straf op te leggen, dan wel een geldboete.
Het hof acht van belang dat de verdachte op Schiphol een verblijfsvergunning heeft getoond, waarvan hij wist dat deze vals was. Het gebruik van valse identiteitsdocumenten verhindert een effectieve identiteitscontrole en tast het vertrouwen aan, dat in van overheidswege verstrekte identiteitsbewijzen moet kunnen worden gesteld.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, is het hof van oordeel dat strafmodaliteiten zoals bepleit door de raadsvrouw, geen recht doen aan het feit zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de straf die in soortgelijke gevallen wordt opgelegd en ziet in hetgeen de raadsvrouw - zonder onderbouwing door middel van medische stukken, dan wel anderszins - met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft aangevoerd, geen reden deze straf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.P.M. van Rijn en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 augustus 2024.
Mr. A.P.M. van Rijn en mr. I.A. Groenendijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.
2.Hoge Raad 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1627.
3.ECLI:NL:HR:2021;1627, r.o. 2.4.3.