ECLI:NL:GHAMS:2024:2332

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23-003139-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in een ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, waarbij de betrokkene, geboren in 1994, werd verplicht om een bedrag van € 10.195,00 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is gebaseerd op een eerdere veroordeling voor diefstal door middel van valse sleutels, waarbij de betrokkene onherroepelijk was veroordeeld op 4 april 2022.

De politierechter had op 15 november 2022 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van het genoemde bedrag. De betrokkene heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 augustus 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestigde dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de diefstal van twee geldbedragen, in totaal € 10.195,00.

De raadsman van de betrokkene heeft verzocht om matiging van de betalingsverplichting, verwijzend naar de beperkte draagkracht van de betrokkene. Het hof oordeelde echter dat het draagkrachtverweer niet voldoende was onderbouwd en dat de toekomstige draagkracht van de betrokkene in de executiefase aan de orde kan worden gesteld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003139-22 (ontneming)
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 november 2022 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-028465-20 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 10.195,00.
Bij arrest van 4 april 2022 is de betrokkene veroordeeld ter zake van, kort gezegd, diefstal door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 15 november 2022 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.195,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof het vonnis als volgt zal aanvullen:
De vordering
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn schriftelijk standpunt van 16 oktober 2023 gevorderd, dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 10.195,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De grondslag
De betrokkene is in de hoofdzaak bij onherroepelijk arrest veroordeeld voor een strafbaar feit, te weten het zich wederrechtelijk toe-eigenen van twee geldbedragen, € 2.000,- en € 8.195,-, die toebehoorden aan een ander. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de betrokkene uit het feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, in de zin van artikel 36e tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De schatting van het op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel wordt ontleend aan de inhoud van het Rapport berekening wederechtelijk voordeel (hierna: het rapport) [1] en het dossier in de strafzaak. Gezien pagina 5 van het rapport is het totaal aan voordeel geschat op een bedrag van € 10.195,00.
Draagkracht
De raadsman heeft het hof verzocht de betalingsverplichting te matigen, aangezien het bewezenverklaarde een ouder feit betreft en de draagkracht van de betrokkene beperkt is. Hij werkt weliswaar als zelfstandige in de zonnepanelen, maar gelet op zijn beperkte verstandelijke vermogens, verdient hij weinig met dit werk en heeft hij zijn zaken niet goed op orde. Betrokkene heeft ook boetes openstaan.
Het hof stelt voorop dat in het ontnemingsgeding de draagkracht van de betrokkene alleen dan met vrucht aan de orde kan worden gesteld, indien ter terechtzitting voldoende concreet onderbouwd wordt aangevoerd dat de betrokkene nu en in de toekomst naar redelijke verwachting geen draagkracht heeft, dan wel zal krijgen. In dit verband dient gemotiveerd en zo mogelijk aan de hand van bescheiden volledige openheid van (financiële) zaken te worden gegeven.
Het hof is van oordeel dat het draagkrachtverweer van de raadsman niet zodanig is onderbouwd dat kan worden vastgesteld dat de betrokkene nu en in de toekomst naar redelijke verwachting geen draagkracht heeft of zal krijgen. De (toekomstige) draagkracht van de betrokkene kan in de executiefase aan de orde worden gesteld.

BESLISSING

Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.P.M. van Rijn en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 augustus 2024.
Mr. Van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederechtelijk voordeel per delict ex artikel 36 e lid 2 Sr betreffend bankpasfraude met nummer 2019072995/2020012834 van 6 oktober 2021, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant].