ECLI:NL:GHAMS:2024:2329

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
200.341.715
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte. Overlast. Vordering tot ontruiming wordt ook in hoger beroep toegewezen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake een vordering tot ontruiming van een huurwoning door Woningstichting Rochdale tegen de huurster, aangeduid als [appellant]. De kantonrechter had eerder op 15 april 2024 in kort geding geoordeeld dat [appellant] de woning moest ontruimen vanwege ernstige en structurele overlast die zij veroorzaakte voor haar onderburen. Dit vonnis was uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellant] ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij zij verzocht om het gebruik van de woning voort te zetten en de ontruiming te verbieden totdat in de bodemprocedure was beslist.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2024 heeft het hof de grieven van [appellant] gezamenlijk behandeld. Het hof oordeelde dat de door de kantonrechter vastgestelde feiten niet in geschil waren en dat er voldoende gronden waren om de ontruiming te rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat [appellant] al sinds haar intrek in de woning ernstige overlast veroorzaakte, met name pestgedrag ten opzichte van haar onderburen. Ondanks eerdere waarschuwingen en een gedragsaanwijzing, heeft [appellant] haar gedrag niet aangepast.

Het hof erkende dat [appellant] mogelijk psychische problemen heeft, maar oordeelde dat het aan haar was om hulp te zoeken. De belangen van de andere huurders in het flatgebouw, die recht hebben op rustig huurgenot, wogen zwaarder dan het woonbelang van [appellant]. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.341.715/01 KG
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 juni 2024
inzake

[appellant] ,

wonend te [plaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Amsterdam,
tegen

WONINGSTICHTING ROCHDALE,gevestigd te Amsterdam,geïntimeerde,advocaat: mr. L.C. Strating te Amsterdam.

Partijen worden hierna [appellant] en Rochdale genoemd.
Tegenwoordig zijn: mr. J.C.W. Rang (voorzitter), mr. E. de Greeve en mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten, leden van het hof en mr. M.W. van Beek, griffier.
Ter zitting zijn verschenen:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Raaijmakers voornoemd;
- [naam 1] , medewerker wonen en zorg bij Rochdale, bijgestaan door mr. Strating voornoemd.
Bij kortgedingvonnis van 15 april 2024, gewezen onder zaaknummer 10972601 \ KK EXPL 24-161 tussen Rochdale als eiseres en [appellant] als gedaagde, heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld om de woning aan de [straat] te [plaats] (hierna: de woning) te ontruimen binnen twee maanden na de betekening van het vonnis. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
[appellant] is bij dagvaarding van 13 mei 2024 tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De dagvaarding bevat de grieven. Aan de dagvaarding zijn producties gehecht.
Rochdale heeft een memorie van antwoord genomen, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd, zo begrijpt het hof, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zal bepalen dat zij het gebruik van de woning mag voortzetten, dan wel de ontruiming zal verbieden totdat in de bodemprocedure is beslist, met beslissing over de proceskosten.
Rochdale heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met beslissing over de proceskosten, waaronder de nakosten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2024 hebben de hiervoor genoemde advocaten het woord gevoerd. Mr. Strating heeft dat gedaan aan de hand van pleitnotities die zij aan het hof heeft overgelegd. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord.
Van het verhandelde op de zitting zijn zittingsaantekeningen gemaakt, die zo nodig in een apart proces-verbaal worden uitgewerkt.
Na schorsing en hervatting van de zitting heeft het hof mondeling uitspraak gedaan, die in dit proces-verbaal schriftelijk wordt weergegeven.

De zaak in het kort

[appellant] huurt met ingang van 22 oktober 2021 de woning van Rochdale. Hiervoor huurde zij een andere woning van Rochdale. Nadat de kantonrechter in 2021 oordeelde dat [appellant] zich had schuldig gemaakt aan het veroorzaken van structurele en ernstige overlast voor omwonenden en zij werd veroordeeld tot ontruiming, heeft Rochdale haar de woning aangeboden. Dit betrof een zogenaamde laatste kans. [appellant] is daarbij ook akkoord gegaan met een persoonlijke gedragsaanwijzing. Kort na haar intrek in de woning zijn er opnieuw problemen ontstaan. [appellant] overtrad de met haar afgesproken gedragsaanwijzing. Na verschillende waarschuwingen heeft Rochdale [appellant] bij brief van 17 januari 2024 gesommeerd de huurovereenkomst op te zeggen. [appellant] heeft dat niet gedaan, waarna Rochdale een ontruimingsprocedure is gestart. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen. In hoger beroep komt het hof tot hetzelfde oordeel.

De beoordeling

1. De door de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.18 opgesomde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Het hof neemt die feiten daarom ook als uitgangspunt.
2.
De door [appellant] aangevoerde grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling, nu zij in onderlinge samenhang aan de orde stellen of er voldoende gronden zijn om [appellant] in kort geding tot ontruiming te veroordelen. Veroordeling tot ontruiming in kort geding is een diep ingrijpende maatregel, waartoe alleen kan worden overgegaan als hoogst aannemelijk is dat de bodemrechter ook tot ontruiming zal beslissen en van de verhuurder van de woning, de wederzijdse belangen afgewogen, niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemzaak afwacht. Naar het oordeel van het hof doet die situatie zich hier voor. Dit oordeel berust op het volgende.
3. Met de kantonrechter komt het hof tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] al sinds haar intrek in de woning ernstige en structurele overlast bezorgt, met name, maar niet uitsluitend, aan haar onderburen. Ten opzichte van de onderburen vertoont [appellant] regelrecht pestgedrag, waarmee zij hun het leven zuur maakt. Uit het dossier blijkt dat [appellant] haar onderburen tegen beter weten in ervan beschuldigt dat zij degene zijn die overlast veroorzaken.
4. Rochdale heeft [appellant] meermaals op haar gedrag aangesproken, maar tevergeefs. Dit is des te erger, omdat [appellant] de woning van Rochdale heeft gehuurd als een laatste kans en zich in de huurovereenkomst bereid heeft verklaard de gedragsaanwijzing na te leven. Dat heeft zij duidelijk niet gedaan.
5. Het hof realiseert zich dat [appellant] psychische problemen heeft, die mogelijk een (gehele of gedeeltelijke) verklaring voor haar gedrag vormen. Het is echter aan [appellant] zelf om voor die problemen hulp te zoeken, zoals zij die in het verleden heeft gehad. Rochdale heeft haar hierbij terzijde willen staan, maar het voorstel om in het bijzijn van medewerkers van de GGD over de situatie te praten, heeft [appellant] verontwaardigd van de hand gewezen. Het gaat onder deze omstandigheden niet aan Rochdale te verwijten dat deze niet voor hulpverlening heeft gezorgd.
6. [appellant] heeft in dit hoger beroep dan wel het standpunt ingenomen dat zij nu inziet dat zij haar gedrag moet aanpassen, maar deze uitlatingen zijn voor het hof niet overtuigend, ook omdat zij gepaard blijven gaan met beschuldigingen aan het adres van haar onderburen. Ook de omstandigheid dat [appellant] zich, onder de druk van het vonnis, heeft laten verwijzen naar Arkin geeft het hof geen zekerheid dat het gedrag van [appellant] op korte termijn voldoende zal verbeteren.
7. Naar het oordeel van het hof kan onder deze omstandigheden niet van Rochdale worden verlangd dat zij [appellant] nog langer in de gehuurde woning tolereert. Rochdale heeft immers de plicht om er alles aan te doen om haar andere huurders in het flatgebouw een rustig huurgenot te verschaffen. Van rustig huurgenot kan op dit moment in het geheel niet worden gesproken. Het hof acht het hoogst aannemelijk dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden en [appellant] zal veroordelen tot ontruiming. De omstandigheden van het geval rechtvaardigen dat in dit kort geding op dat oordeel vooruit wordt gelopen.
8. Het woonbelang van [appellant] kan, hoewel evident, aan het voorgaande niet afdoen. Van de beslissing tot ontruiming zal echter ook [naam 2] , de minderjarige dochter van [appellant] , de wrange vruchten plukken. Het belang van de dochter bij behoud van de woning weegt echter niet op tegen de overlast die haar moeder aan de buren en hun kinderen aandoet. Doorslaggevend in dit verband is het feit dat de dochter nu al ten dele bij haar vader woont. Aangenomen moet worden dat zij in ieder geval voorlopig daar volledig zal kunnen verblijven, zolang [appellant] geen nieuwe eigen woonruimte heeft. Dat de woning van de vader verder van de school van de dochter ligt dan de woning in kwestie, vormt geen noodtoestand en is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven falen, dat het vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op € 798,- aan verschotten en € 2.428,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 178,- voor nasalaris en met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval van betekening van deze uitspraak;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 29a lid 3 Rv is ondertekend door de voorzitter
…………………….
Voorzitter