ECLI:NL:GHAMS:2024:2309

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
23-001381-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlengde uitvoer van heroïne met oplegging van voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne op 17 oktober 2019 te Schiphol. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van vrijspraak. Het hof heeft de tenlastelegging, die betrekking had op de verlengde uitvoer van heroïne, bewezen verklaard. De verdachte had 92 bolletjes heroïne bij zich, die zij probeerde te verbergen door ze te slikken en rectaal in te brengen. Het hof oordeelde dat de verdachte de drugs ten vervoer naar het buitenland had aangenomen en met bestemming naar het buitenland had vervoerd, wat onder de Opiumwet valt.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, evenals een taakstraf van 120 uren. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor haar hulpbehoevende zoontje. Het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001381-22
datum uitspraak: 6 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer
15-249381-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 augustus 2024.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans zijnde enig ander middel als bedoel bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, anders dan de politierechter, komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

4.Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van zogenaamde “verlengde uitvoer”.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte met het materiaal, bevattende heroïne, de grens niet is gepasseerd en dat het openbaar ministerie in een dergelijke zaak artikel 1 lid 5 van de Opiumwet ten laste had moeten leggen om te komen tot een veroordeling.
Het hof is met de advocaat generaal van oordeel dat sprake is van (verlengde) uitvoer van heroïne en overweegt daartoe het volgende.
In artikel 1 lid 5 van de Opiumwet is bepaald dat onder het buiten het grondgebied brengen van middelen, zoals bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, onder meer wordt begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren of ten vervoer aannemen van die middelen, voorwerpen of goederen. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 17 oktober 2019 met 92 bolletjes gevuld met heroïne op Schiphol was en dat zij met de drugs naar Madeira, Portugal, wilde afreizen. Zij heeft deze bolletjes geprobeerd te slikken en, toen dat niet lukte, heeft zij ze rectaal ingebracht en op haar lichaam geplakt. Op basis van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de verdachte de drugs ten vervoer naar het buitenland heeft aangenomen en met bestemming naar het buitenland heeft vervoerd, te weten van haar huis in Rotterdam naar Schiphol. Gelet op de extensieve uitleg die de wet en de jurisprudentie geven aan het begrip “uitvoer” komt het hof tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde zoals opgenomen onder punt 5.
De stellingen van de raadsman dat de verdachte met het materiaal de grens had moeten passeren voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde en het openbaar ministerie het onjuiste artikel van de Opiumwet ten laste heeft gelegd, berusten op een onjuiste rechtsopvatting.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 17 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

6.Bewijsmiddelen

Een proces-verbaal van verhoor van 17 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [digitale pagina’s 26-33].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 oktober 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
V: Wat was de reden dat u op Schiphol was?
A: Ik zou naar Madeira (Portugal) gaan om drugs te brengen.
V: Heeft u geprobeerd de verdovende middelen te slikken?
A: Ja, maar dit lukte niet. Ik heb besloten om het van achteren te duwen maar het ging er niet allemaal in. Ik mocht niets achter laten dus besloot ik het te plakken.
V: Hoeveel bollen heeft u moeten slikken?
A: 92 bollen.
V: Wanneer bent u begonnen met het slikken van de bollen.
A: Vannacht.
V: Waar heeft u de bollen geslikt?
A: In mijn huis.
Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 18 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [digitale pagina’s 47-50].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Op 17 oktober 2019 is verdachte [verdachte] aangehouden te Schiphol. Bij verdachte [verdachte] werden in het totaal -91- bollen aangetroffen, welke wij nader hebben onderzocht. Wij hebben de bollen onderverdeeld in de categorieën A tot en met C omdat deze op verschillende wijze vervoerd waren.
Bollen A: -21-
Bollen B: -69-
Bol C: -1-
Het geheel is ter vast stellen stof naar het Nederlands Forensisch Instituut. Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol te Schiphol zijn de monsters vastgelegd door middel van sporen identificatienummers (SIN):
SIN A: AAMD1311NL
SIN B: AAMD1312NL
SIN C: AAMD1313NL
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, met zaaknummer 2019.10.23.158, van 11 november 2019, opgemaakt door ing. [naam] [digitale pagina’s 54-56].
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Overzicht te onderzoeken materiaal
Kenmerk
Omschrijving aanvrager
AAMD1311NL
Categorie A: AAMD1311NL (21 slikkersbollen komende uit het lichaam verdachte)
AAMD1312NL
Categorie B: AAMD1312NL (69 slikkersbollen die op het lichaam zaten verdachte)
AAMD1313NL
Categorie C: AAMD1313NL (1 slikkersbol opengemaakt en getest door de douane)
Onderzoeksmateriaal en resultaat
Kenmerk
Omschrijving
Resultaat
AAMD1311NL
bruto 0,25 kilogram, 21 slikkersbollen (bruin samengeperst bevat heroïne
poeder in plastic, tape en blauw latex; 1 slikkersbol was reeds opengemaakt); aantal onderzocht: 8
bevat heroïne
AAMD1312NL
bruto 0,83 kilogram, 69 slikkersbollen (bruin samengeperst bevat heroïne
poeder in plastic, tape en blauw latex; 1 slikkersbol was reeds opengemaakt); aantal onderzocht: 15
bevat heroïne
AAMD1313NL
bruto 0,01 kilogram, 1 opengemaakte slikkersbol (bruin samengeperst poeder met plastic, tape en blauw latex)
bevat heroïne
De beste benadering van het totale nettogewicht bruin samengeperst poeder bedraagt circa 0,99 kilogram.

7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

8.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

9.Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke verlengde uitvoer van bijna een kilo van een materiaal bevattende heroïne. Dit is een voor de volksgezondheid gevaarlijke stof. De uitgevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel in en het gebruik van heroïne gaat gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Dit is een ernstig feit dat de verdachte is aan te rekenen.
Al het voorgaande in ogenschouw nemend, is het hof van oordeel dat een straf zoals geëist door de advocaat-generaal bij wijze van uitgangspunt passend en geboden is.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in eerste aanleg aangevangen op 17 oktober 2019, de dag waarop de verdachte in verzekering is geteld. Het vonnis is gewezen op 17 mei 2022. De redelijke termijn is, gelet op de maatstaf van twee jaren, in eerste aanleg met zeven maanden overschreden.
Het hoger beroep is door het openbaar ministerie op 18 mei 2022 ingesteld, terwijl het hof op 6 augustus 2024 arrest wijst. Dit betekent dat de redelijke termijn met ruim twee maanden is overschreden. In de overschrijding, zoals die zich heeft voorgedaan in de beide fasen van het geding, vindt het hof aanleiding om de verdachte in de strafoplegging tegemoet te komen.
Het hof zal verder bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte rekening houden met het feit dat zij de zorg heeft over haar zoontje die hulpbehoevend is, hetgeen maakt dat zij in het kader van een taakstraf een beperkte belastbaarheid heeft. Dit betekent dat het hof een lagere taakstraf en een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen dan geëist door de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

11.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. E. van Die en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2024.
Mr. Van Noort is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.