ECLI:NL:GHAMS:2024:2307

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
23-001206-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis wegens openlijke geweldpleging en wapenbezit met strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 december 2022 te Haarlem, op het Stationsplein, samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft hen meermalen geslagen en geschopt, ook toen een van de slachtoffers op de grond lag. Daarnaast heeft de verdachte een boksbeugel en een opvouwbaar mes voorhanden gehad, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Het hof heeft de eerdere vrijspraak vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 180 uur. Tevens is er een geldboete van €200,00 opgelegd voor elk van de wapendelicten. De vordering van de benadeelde partij is integraal toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001206-23
datum uitspraak: 8 augustus 2024
TEGENSPRAAK (verdachte en raadsvrouw verschenen)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 15-328991-22 en 15-193928-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op (één of meer tijdstippen op) of omstreeks 18 december 2022 te Haarlem, op of aan de openbare weg het Stationsplein, althans op of aan een openbare weg aldaar met een ander of anderen, (telkens) openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen te weten tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde], welk geweld bestond uit meermalen, althans eenmaal slaan en/of stompen in het gezicht/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [benadeelde] en/of schoppen en/of trappen tegen het lichaam van [benadeelde] en/of die [slachtoffer 1] [terwijl deze op de grond lag];
2.
hij op of omstreeks 18 december 2022 te Haarlem
een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 18 december 2022 te Haarlem
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een [opvouwbaar] mes
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging feit 1: openlijke geweldpleging

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 tenlastegelegde feit. De verklaringen van aangever [benadeelde] staan lijnrecht tegenover die van de verdachten. Opvallend is dat de twee andere aangevers stellen zich niets van het incident te kunnen herinneren. De onafhankelijke getuigen hebben slechts een deel van het incident waargenomen. Zij stonden bovendien op grote afstand terwijl het donker was op straat en hadden vermoedelijk gedronken. De getuigenverklaringen komen op belangrijke punten dan ook niet overeen en het lijkt erop dat slachtoffers en aanvallers door elkaar worden gehaald. Nu de cruciale aanleiding van het incident niet kan worden vastgesteld kan op basis van dit dossier niet de overtuiging worden verkregen dat de lezing van de aangevers juist is en moet de verdachte worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde openlijke geweldpleging, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen onder meer de navolgende feiten en omstandigheden vast. Op 18 december 2022 heeft op het Stationsplein te Haarlem een geweldsincident plaatsgevonden. Het incident is waargenomen door een viertal onafhankelijke getuigen genaamd [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de waarnemingen van deze getuigen. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verklaringen van de voornoemde getuigen voldoende betrouwbaar zijn en derhalve bruikbaar voor het bewijs. De enkele omstandigheid dat de getuigenverklaringen op onderdelen niet geheel consistent zijn doet niet zonder meer af aan de betrouwbaarheid van die verklaringen nu de getuigen op cruciale onderdelen voldoende specifiek en eenduidig hebben verklaard.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben over het incident een uitgebreide verklaring afgelegd.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij twee jongens (de slachtoffers) op de grond zag zitten en dat hij twee andere jongens (de verdachten) op deze jongens in zag trappen. Hij heeft tevens verklaard dat hij toen hij dichterbij kwam zag dat de verdachten harde trappen gaven richting het hoofd en tegen het lichaam van één van de jongens die op de grond lag met zijn handen langs zijn lichaam.
Toen de getuige [getuige 2] tussen de partijen in probeerde te komen, richtte het geweld zich op de andere jongen. Nadat het geweld was gestopt liepen de verdachten weg in de richting van de Rozenstraat, alwaar zij werden tegengehouden door de politie, aldus de getuige. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat een tweetal jongens twee andere jongens aan het slaan en aan het schoppen waren.
Ook hij heeft verklaard dat één van de slachtoffers al op de grond lag toen hij werd getrapt. Ook de getuigen [getuige 4] en [getuige 3] verklaren dat er door een tweetal jongens werd geslagen en geschopt en dat één van de slachtoffers reeds op de grond lag toen hij werd geschopt.
Het hof overweegt dat de lezing van de onafhankelijke getuigen de aangifte van de aangever [benadeelde] op essentiële punten ondersteunt. Hij heeft over het incident verklaard dat één van zijn vrienden, te weten aangever [slachtoffer 2], door verdachte NN1 uit het niets in zijn gezicht werd geslagen waarna een gevecht uitbrak waar direct ook de verdachte NN2 zich bij aansloot. Hij heeft voorts verklaard dat zijn andere vriend, te weten aangever [slachtoffer 1], door een van de verdachten tegen de grond werd geslagen, waarop hij zelf naast deze vriend neerknielde. Vervolgens zijn hij en aangever [slachtoffer 1] door beide verdachten geschopt en geslagen.
Met betrekking tot de signalementen van de verdachten NN1 en NN2 overweegt het hof dat de getuigen
[getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] allen hebben verklaard dat de agressors een duo waren waarvan er één blond haar had en de ander donker haar. Over de jongen met donkere haren hebben de getuigen
[getuige 1] en [getuige 2] voorts verklaard dat hij krullend haar had. Het hof overweegt dat de verdachten voldoen aan deze signalementen en overweegt hierbij in het bijzonder dat de medeverdachte de enige blonde persoon uit het vijftal is en de verdachte de enige persoon met donker krullend haar. De omschrijving komt voorts overeen met de beschrijving die de aangever [benadeelde] van de verdachten heeft gegeven. Het hof stelt dan ook vast dat de persoon aangeduid als NN1 de medeverdachte is en dat de persoon aangeduid als NN2 de verdachte is. De enkele omstandigheid dat de medeverdachte die avond een grijze winterjas zou hebben gedragen en de getuige [getuige 2] heeft verklaard over een slachtoffer in een grijze jas, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om aan te nemen dat bij de getuige sprake is geweest van een persoonsverwisseling tussen een van de slachtoffers en de medeverdachte.
Resumerend acht het hof – anders dan de raadsman – de aangifte van de aangever [benadeelde] voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, nu deze op cruciale punten steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewijsoverweging feit 3: bezit opvouwbaar mes

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Het (opvouwbare) mes is geen wapen van categorie IV van de Wet wapens en munitie nu de verdachte het niet bij zich droeg met het doel om het te gebruiken om letsel aan personen toe te brengen of ermee te dreigen. De verdachte droeg het mes enkel bij zich om in het geval van een auto-ongeluk zijn gordel los te kunnen snijden.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat het mes bij de verdachte is aangetroffen direct nadat hij betrokken was geweest bij een geweldincident. De enkele omstandigheid dat het mes tijdens het gevecht niet is getoond, maakt dit niet anders. Het hof acht de verklaring van de verdachte niet aannemelijk omdat hij op de avond van het incident te voet was. Op grond van het voorgaande kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het mes was bestemd om letsel aan personen toe te brengen of (in ieder geval) te dreigen, zodat het hof het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat:
Een proces-verbaal van aangifte van 18 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 5-7.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [benadeelde], zakelijk
weergegeven:
Op 18 december 2022 omstreeks 04.30 uur, fietste ik samen met [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] op het Stationsplein te Haarlem. Ik zat voorop de fiets bij [slachtoffer 2]. Ter hoogte van de Rozenstraat sprong ik van de fiets af. Ik zag dat er twee personen op het voetpad van het stationsplein stonden. Ik kan deze personen als volgt omschrijven:
NN1:
- blanke man;
- 25 a 30 jaar oud;
- blond haar opzij gekamd;
- 185 lang;
- zwarte jas;
NN2:
- getinte man;
- korte krulletjes;
- 25 a 30 jaar oud;
- 185 lang;
- zwart haar;
- zwarte jas.
Ik zag dat NN1 uit het niets uithaalde, met zijn vuist, op het gezicht van [slachtoffer 2]. Ik zag dat NN2 zich direct bij het gevecht aansloot en mee begon te vechten. Ik ben er toen tussengesprongen en heb één van de twee mannen weggeduwd. Nadat ik één persoon had weggeduwd richtten beiden mannen hun agressie op mij. Ik zag en voelde dat NN1 en NN2 mij meerdere malen in het gezicht sloegen met hun vuisten. Ik voelde dat ik klappen kreeg op mijn lip, mijn oogkas en mijn neus. Door de klap op mijn lip, scheurde mijn lip open.
Ik voelde een hevige pijnscheut in mijn lip. Ik proefde daarna direct de smaak van bloed in mijn mond. Ik voelde met mijn tong dat mijn lip opgezwollen was. Voor de rest de rest voelde ik doffe klappen over mijn hele gezicht. Dit deed vreselijk zeer. Na de klappen voelde mijn gezicht bont en blauw. Op het moment dat ik klappen kreeg zag ik dat [slachtoffer 1] naast mij stond. Ik zag dat [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht kreeg. Ik weet niet wie van de twee het deed. Ik zag dat [slachtoffer 1] door de klap knock out ging en bewusteloos op de grond lag. Ik ben naast [slachtoffer 1] op de grond gaan knielen, omdat ik bang was dat ze door gingen. Op dat moment werd er door beide mannen vol op mij ingetrapt. Ik zag en voelde dat ik meerdere trappen kreeg op mijn bovenlichaam. Ik voelde een stekende pijn op de plekken waar ik geraakt werd. Ik heb vooral last van de trap op mijn linker schouder. Ik kan mijn arm nauwelijks omhoog bewegen. Als ik mijn arm omhoog probeer te houden voel ik een pijnscheut in mijn arm.
Ik zag dat [slachtoffer 1] nog steeds bewusteloos op de grond lag. Ik probeerde zijn hoofd omhoog te houden om te ondersteunen. Ook toen wilde ze weer op mij intrappen. Ik ben opgestaan en heb beide mannen vastgepakt. Ik heb ze gezegd dat ze moesten stoppen. Mijn vriend lag bewusteloos op de grond en ik was al volledig afgetuigd. Ik zag dat NN1 de fiets pakte van [slachtoffer 2] en probeerde weg te fietsen. Ik heb NN1 van de fiets afgeduwd, waarna hij ten val kwam. Ik kreeg hierop meteen een klap van NN2 in mijn gezicht. Ik weet niet meer waar ik geraakt werd. Ik had ondertussen al zo veel klappen en schoppen gehad. Ik zag dat NN1 opstond en mij ook begon te slaan. De klappen die ik hier kreeg deden ontzettend veel pijn aan mijn gezicht. Ik zag en voelde dat beide mannen vol met hun vuisten op mijn gezicht sloegen. Ik voelde dat ik weer op mijn lip werd geraakt. Ik voelde hierdoor een brandende pijn in mijn lip. Ik zag dat beide mannen vervolgens wegliepen richting de Rozenstraat.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 18 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 19-20.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Op 18 december 2022, omstreeks 04.30 uur, liep ik op de Kruisweg te Haarlem.
Ik liep daar met drie vrienden: [getuige 3] (
het hof begrijpt getuige [getuige 3]), [getuige 2]
(het hof begrijpt getuige [getuige 2])en [getuige 4]
(het hof begrijpt getuige [getuige 4]). Ik hoorde [getuige 3] opeens zeggen: "We moeten de politie bellen. Ik bel 112."
Ik zag toen dat er twee jongens op de grond zaten ter hoogte van Westhoff aan het Stationsplein. Ik zag dat er twee jongens boven stonden die op de jongens aan het intrappen waren. Wij liepen op de jongens af want de twee andere jongens die op hun in aan het trappen waren die bleven hard doortrappen. Ze stopten gewoon niet en ik dacht dit is niet normaal. Ik kan de twee mannen die op de jongens aan het intrappen waren als volgt omschrijven:
NN1:
- Man;
- Witte huidskleur;
- Rond de 20 jaar;
- Normaal Postuur;
NN2:
- Man;
- Getint;
- Rond de 20 jaar;
- Donker kort krullend haar;
- Normaal postuur;
Terwijl wij op de jongens afliepen zag ik dat NN1 en NN2 harde trappen gaven aan slachtoffer 1 die op de grond lag. Ik heb niet alles gezien, maar zij hebben ieder ongeveer drie à vier harde trappen gegeven richting het hoofd en tegen het lichaam van slachtoffer 1. Ik kan de trappen als volgt omschrijven. Het waren kickboksachtige trappen waarbij je met je heup indraait en dan een snelle voorwaartse beweging maakt. Het was puur doortrappen. Slachtoffer 1 lag languit op de grond alsof hij het had opgegeven. Zijn handen lagen naast zijn lichaam. We liepen door en wilden de slachtoffers daar weghalen. Ik zag dat [getuige 2] tussen slachtoffer 1 en de trappende jongens ging staan en zei: "Doe normaal en rustig aan." De jongens reageerden niet en het kwam over dat je niet met deze jongens kon praten.
Ik zag dat de twee trappende jongens zich nu draaiden naar slachtoffer 2 en begonnen hem te trappen. Kort hierna stopten de twee jongens met het toetakelen van slachtoffer 2. De twee jongens liepen vervolgens naar de Rozenstraat in de richting van het Kenaupark. Ik zag kort nadat de jongens wegliepen dat de politie kwam aanrijden. Ik zag dat de politie de Rozenstraat inreed en de jongens in de straat tegenhielden.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 18 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 21-22.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 2], zakelijk
weergegeven:
Op 18 december 2022, tussen 04:30 uur en 05:00 uur, liep ik samen met drie vrienden
bij het Stationsplein in Haarlem. Ik was samen met [getuige 4], [getuige 1] en [getuige 3]. Ik zag een
stukje verderop vier jongens die aan het vechten waren. Ik zag dat er twee jongens de andere twee jongens aan het slaan en schoppen waren. Ik kan de twee jongens die aan het slaan waren als volgt omschrijven:
Persoon 1 (hierna in dit proces-verbaal NN1 genoemd):
- Man
- Witte huidskleur
- Licht haar, blond
- Rond de 180cm lang
- Donkere winterjas
Persoon 2 (hierna in dit proces-verbaal NN2 genoemd)
- Man
- Licht getinte huidskleur
- Donker haar, krullen
- Rond de 190cm lang
- Donkere winterjas
We liepen richting de vier jongens. Ik zag dat NN1 en NN2 als het ware in het rond aan het
slaan en schoppen waren richting de twee slachtoffers. Ik zag dat ze met gebalde vuisten in
de gezichten van de slachtoffers sloegen. Ik liep naar hen toe en probeerde ze uit elkaar
te houden. Ik probeerde dit te doen door er tussen te staan en ze met mijn armen uit elkaar te
houden. Ik zei ook dat ze rustig moesten doen. Mijn vrienden stonden achter mij en
probeerden uiteindelijk ook de situatie te sussen.
Ik zag dat een van de slachtoffers op de grond lag. Ik zag dat NN2 hem bleef trappen toen hij al op de grond lag. Ik kan dit slachtoffer als volgt omschrijven:
- Man
- Witte huidskleur
- Bruin haar
- Rond de 185cm lang
Ik zag dat beide slachtoffers schrammen op hun gezicht hadden. Ik zag dat het andere slachtoffer ook werd getrapt en geslagen door NN1 en NN2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 18 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde
pagina 23.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 3], zakelijk weergegeven:
Op 18 december 2022 liep ik vanuit de stad in de richting van de taxi’s en bussen bij het
station. Ik zag in de verte een opstootje. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat er gevochten werd. Ik zag dat er tegen een jongen werd aangetrapt die op de grond lag.
De twee personen die aan het slaan en schoppen waren liepen uiteindelijk een zijstraat in. Het betrof een (1) blonde jongen en een (1) jongen met donker haar.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 18 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde
pagina 25.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 4], zakelijk
weergegeven:
Ik zag op een gegeven moment een groepje vechten. Ik zag dat er een jongen knock out werd geslagen. Toen zijn mijn vrienden en ik er gelijk op afgerend. Ik zag dat twee jongens de slachtoffers sloegen. De ene dader was getint en had een baardje, de andere jongen was blank en had blond haar. Ik zag dat in ieder geval een van de daders ook op de jongen inschopte die knock out lag.
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 26-27.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als bevindingen van verbalisanten of één van hen, zakelijk weergegeven:
Wij kregen op 18 december 2022 van de centralist van het Operationeel Centrum de opdracht om te gaan naar het stationsplein te Haarlem. Daar zou een vechtpartij gaande zijn tussen meerdere personen.
Wij zijn ter plaatse richting het slachtoffer gegaan. Het slachtoffer
bleek later te zijn genaamd:
*** [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag 2] 1997 te [geboorteplaats 2] ***
Wij zagen dat [slachtoffer 1] op de grond zat met een bebloed gezicht. Wij hoorden dat hij zei
dat hij zojuist in elkaar was geslagen door twee personen. Het zou gaan om een blanke man en een getinte man. Hij is daarna direct de ambulance ingegaan voor controle.
Ik werd daarna aangesproken door een man. Deze man bleek later te zijn genaamd:
*** [benadeelde], geboren op [geboortedag 3] 1997 te [geboorteplaats 3] ***
Ik zag dat deze man een bebloed gezicht had. Ik hoorde dat hij zei dat het
slachtoffer zijn vriend is.
Ik hoorde dat [benadeelde] zei:" Zie je die mannen die bij jouw collega's staan? Dat zijn
de mannen die ons hebben mishandeld. Het gaat om een blanke jongen met blond haar en
een getinte jongen." Ik zag dat hij op dat moment de Rozenstraat in wees, waar de
collega's op dat moment twee personen staande hadden. Ik hoorde dat [benadeelde] zei dat
hij aangifte wilde doen van openlijke geweldpleging. Ik heb dit gedeeld middels de
portofoon met de collega's in de Rozenstraat. Zij hebben hierop de verdachten
aangehouden.
Ten aanzien van feit 2 en 3
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina 31.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als bevindingen van verbalisanten of van één van hen, zakelijk weergegeven:
Op 18 december 2022 omstreeks 04.30 uur kregen wij de melding van het operationeel centrum om te gaan naar de Stationsplein te Haarlem.
Ik, verbalisant [verbalisant] heb een veiligheidsfouillering gedaan bij [verdachte]
. Ik trof een boksbeugel en een uitklapmes aan bij [verdachte].
Ik, verbalisant trof het uitklapmes in zijn rechterachterzak van zijn broek. De boksbeugel trof ik aan in zijn rechterjaszak.
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 33-34 met fotobijlagen.
Op 18 december 2022, kreeg ik het verzoek een onderzoek in te stellen naar inbeslaggenomen goederen.
Na onderzoek van dit goed is het volgende vastgesteld: Het betreft een boksbeugel. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie 1 onder 3 van de Wet Wapens en Munitie (WWM).
Tevens zag ik dat het andere goed een mes betrof. Dit opvouwbare mes is niet opzichzelfstaand strafbaar gesteld in de Wet Wapens en Munitie. Echter gelet op de aard van het voorwerp en/of de omstandigheden waaronder dit opvouwbare mes werd aangetroffen kan redelijkerwijs worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Het voorwerp valt niet onder een van de andere Categorieën van de Wet Wapens en Munitie. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van art. 2 lid 1, Categorie IV onder sub 7 van de Wet wapens en munitie.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 december 2022 te Haarlem, op de openbare weg het Stationsplein, met een ander openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
[benadeelde], welk geweld bestond uit (meermalen), slaan en in het gezicht/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [benadeelde] en schoppen en trappen tegen het lichaam van [benadeelde] en die [slachtoffer 1] [terwijl deze op de grond lag];
2.
hij op 18 december 2022 te Haarlem een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 18 december 2022 te Haarlem een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een opvouwbaar mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen heeft gedragen;
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde een geslaagd beroep op noodweer toekomt, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de medeverdachte [medeverdachte] door de aangevers werd aangevallen en dat de verdachte hem en - na het ontstaan van het gevecht - ook zichzelf heeft verdedigd.
Het hof overweegt dat het beroep op noodweer niet slaagt omdat het is gebaseerd op een lezing die het hof niet aannemelijk acht. Hiertoe acht het hof redengevend dat de lezing van de verdachte in tegenspraak is met de geloofwaardig bevonden verklaring van de aangever [benadeelde]. Het hof overweegt voorts dat, zelfs als sprake zou zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door één van de aangevers, geldt dat de daaropvolgende handelingen van de verdachte – te weten het meermalen trappen tegen hoofd en lichaam, ook nadat de slachtoffers op de grond waren beland – niet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, is het bewezenverklaarde strafbaar.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens (extensief) noodweerexces.
Het hof overweegt dat het beroep op noodweerexces onvoldoende is onderbouwd. Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Immers heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij gelet op zijn ervaring als kickbokser wist hoe hij zich moest verdedigen en dat hij zich niet heeft laten slaan. Het verweer wordt verworpen.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde, te weten de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten, veroordeeld tot twee geldboetes van ieder €150,00. De verdachte is vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot geldboetes van respectievelijk € 325,00 en € 225,00.
De raadsvrouw heeft het hof – in geval van een veroordeling – onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht te volstaan met de oplegging van een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld. De verdachte heeft de slachtoffers geschopt en geslagen, ook nadat één van hen weerloos op de grond lag en zich niet meer kon verdedigen. Alle slachtoffers hebben letsel opgelopen in onder meer hun gezicht. Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zelfs een medische check moeten ondergaan door het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel omdat er grote zorgen waren ontstaan over zijn welzijn. Met zijn handelen heeft de verdachte op schaamteloze wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bovendien veroorzaakt dergelijk geweld, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de slachtoffers en personen die er getuige van zijn.
De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een boksbeugel en een opvouwbaar mes. Hiermee heeft hij moedwillig wapens ter beschikking gehad waarmee een potentieel gevaarlijke situatie kan worden gecreëerd. Het hof rekent dit de verdachte ten zeerste aan.
Bij de strafbepaling heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 juli 2024. Hieruit blijkt dat hij nog geen vijf jaar voor de pleegdatum van het onderhavige feit 1 onherroepelijk tot een taakstraf is veroordeeld voor mishandeling en dat hij de vervangende hechtenis van deze taakstraf reeds had uitgezeten toen hij het onderhavige feit pleegde. Desondanks is de verdachte toch weer de fout in gegaan.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte werkt als timmerman en heeft sinds 27 juli 2023 een eigen bedrijf. Zijn leven lijkt sinds het tenlastegelegde feit te zijn gestabiliseerd en de verdachte oogt gemotiveerd om aan zichzelf te blijven werken.
In het voorgaande ziet het hof aanleiding om voor het onder 1 bewezenverklaarde een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een taakstraf. Vanwege de ernst van het feit en de recidive, waarbij ook het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht in acht wordt genomen, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een taakstraf, zoals door de raadsvrouw is verzocht.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden en zal voor de feiten 2 en 3 twee geldboetes van ieder € 200,00 opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 526,79, bestaande uit € 26,79 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte is vrijgesproken voor het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bedraagt € 26,79.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade dient te worden afgewezen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de aankoopbon van de jas ontbreekt en dat de jas destijds reeds twee jaar geleden was aangeschaft, waardoor hij geen € 26,79 meer waard was.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof zal, nu een aankoopbon van de jas ontbreekt, gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid en de geleden schade ter zake van de jas, gelet op de huidige nieuwprijs en op de gebruikelijke afschrijving vanwege gebruik, op € 26,79 stellen. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 500,00.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de immateriële schade te matigen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het letsel aan de schouder van de benadeelde partij niet nader is onderbouwd en dat in vergelijkbare zaken lagere bedragen worden toegekend.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt dat er inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van € 526,79 aan materiële en immateriële schade gehouden. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal bovendien bepalen dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36f, 57, 62, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 september 2021 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
29 (negenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 526,79 (vijfhonderdzesentwintig euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 26,79 (zesentwintig euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 526,79 (vijfhonderdzesentwintig euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 26,79 (zesentwintig euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 december 2022.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 september 2021, parketnummer 15-193928-20, te weten van een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. R.A.E. van Noort en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 augustus 2024.
=========================================================================
[…]