ECLI:NL:GHAMS:2024:2237

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
K24/230088
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag tegen niet-vervolging van raadsheren wegens meineed en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft klager op 12 oktober 2023 een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof Den Haag, gericht tegen de beslissing van de hoofdofficier van justitie om zijn aangifte van meineed en valsheid in geschrift niet verder in behandeling te nemen. De aangifte betrof de raadsheren mr. J.W. van den Hurk en mr. P. Glazener van het gerechtshof Den Haag. Het gerechtshof Den Haag heeft de zaak op 28 februari 2024 naar het gerechtshof Amsterdam verwezen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 18 juli 2024 heeft klager zijn beklag toegelicht, waarbij hij stelde dat de gewraakte raadsheren een valse verklaring hebben afgelegd, wat volgens hem zou leiden tot meineed en valsheid in geschrift.

Het hof heeft de relevante stukken, waaronder het klaagschrift en het verslag van de advocaat-generaal, in overweging genomen. De advocaat-generaal had eerder geadviseerd om het beklag af te wijzen. Klager heeft tijdens de zitting een geluidsopname gepresenteerd die hij had gemaakt tijdens de wrakingszitting, en deze opname kwam overeen met een eerder gemaakt transcript. Het hof heeft vervolgens beoordeeld of de gewraakte raadsheren als verdachten van een strafbaar feit konden worden aangemerkt.

Het hof concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de raadsheren opzettelijk een valse verklaring hebben afgelegd. De schriftelijke reactie van de raadsheren op het wrakingsverzoek wordt niet als een onder ede afgelegde verklaring beschouwd, waardoor verdenking van meineed niet aan de orde is. Evenmin is er sprake van valsheid in geschrift, aangezien de schriftelijke reactie niet als bewijsstuk is bestemd. Het hof wijst het beklag af, waarbij het benadrukt dat er geen aanleiding is voor strafvervolging van de betrokken raadsheren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K24/230088
Beschikking op het beklag van:
[klager],
wonende te [plaats] ,
klager.

1.Het beklag

Klager heeft op 12 oktober 2023 een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof Den Haag. Het beklag richt zich tegen de beslissing van 18 juli 2023 van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Rotterdam, om klagers aangifte niet verder in behandeling te nemen. Die aangifte had betrekking op meineed en valsheid in geschrift die volgens klager zijn gepleegd door de beklaagden mr. J.W. van den Hurk (hierna: Van den Hurk ) en mr. P. Glazener (hierna: Glazener ), raadsheren in het gerechtshof Den Haag.
Bij beschikking van 28 februari 2024 heeft het gerechtshof Den Haag om de daarin genoemde redenen de zaak ter behandeling naar het gerechtshof Amsterdam verwezen.
Het hof heeft het dossier op 1 maart 2024 ontvangen.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 5 februari 2024 heeft de advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Haag het hof Den Haag in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen;
- het verslag van de advocaat-generaal van 5 februari 2024;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Rotterdam van
17 oktober 2023.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 18 juli 2024 het beklag toe te lichten. Klager is in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag, strekkende tot afwijzing van het beklag, te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Uit het dossier, het deze zaak betreffende nieuwsbericht van Gerechtshof Den Haag op rechtspraak.nl van 2 december 2023 en het verhandelde in raadkamer komt het volgende naar voren
Klager heeft op 27 mei 2023 aangifte gedaan van meineed en valsheid in geschrift gepleegd door Van den Hurk en Glazener . Daaraan ligt het volgende ten grondslag.
Bij het gerechtshof Den Haag is een civiele procedure in hoger beroep aanhangig geweest tussen klager en een voormalige opdrachtgever van klager. Partijen hadden eerst niet om een zitting gevraagd. Nadat een datum voor de uitspraak was bepaald en de raadsheren al een concept uitspraak hadden geschreven, heeft klager toch om een zitting gevraagd. Hierna is op 23 februari 2023 een mondelinge behandeling gehouden. Klager heeft van deze behandeling heimelijk een geluidsopname gemaakt met zijn telefoon.
Volgens klager leek het hof gedurende de mondelinge behandeling op 23 februari 2023 al een beslissing te hebben genomen. Dit bleek uit meerdere uitspraken waaronder de uitspraak dat de raadsheren van mening waren dat de schade niet voor rekening van de tegenpartij van klager moest komen, omdat klager anders had kunnen handelen. Toen klager thuis de geluidsopname op zijn telefoon beluisterde, bleek dat hij zijn telefoon was vergeten uit te doen op het moment dat iedereen was verzocht de zaal te verlaten. Op de opname is te horen dat twee raadsheren met elkaar in gesprek zijn, waarin aan de orde komt dat het arrest klaar is en dat de voorzitter een administratieve datum moet bepalen. Hieruit, opgeteld bij de uitspraken ter zitting, concludeerde klager dat het hof vooringenomen was en al een beslissing had genomen, want er was al een arrest.
Op 13 maart 2023 heeft de advocaat van klager een verzoek tot wraking van deze civiele kamer ingediend.
Op 12 april 2023 is het wrakingsverzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer van het hof Den Haag, bestaande uit mrs. J.W. van den Hurk , voorzitter, en W.G.M. Visser en P. Glazener , leden.
Volgens klager zijn er gedurende de mondelinge behandeling bij deze wrakingskamer, waarvan klager eveneens heimelijk een geluidsopname heeft gemaakt, geen vragen gesteld aan de gewraakte raadsheren en ook zijn er door de gewraakte raadsheren geen opmerkingen gemaakt. Toen de zitting bijna ten einde was en de gewraakte raadsheren het laatste woord kregen, werd ineens en voor het eerst ontkend door de raadsheren dat wat klager de wrakingskamer voorhield zo gezegd was. Klager mocht hierna van de wrakingskamer niet meer reageren op dit nieuwe standpunt van de gewraakte raadsheren.
Hierop heeft klager op 17 april 2023 via zijn advocaat een verzoek tot wraking van de wrakingskamer ingediend (verder ook: het tweede wrakingsverzoek).
Van den Hurk en Glazener hebben vervolgens op 25 april 2023 een schriftelijke reactie op dit wrakingsverzoek gegeven (verder: de schriftelijke reactie). Deze houdt in, voor zover hier relevant:
(…)
g) [klager] is de gelegenheid ontnomen om te reageren op de uitlating van één van de gewraakte raadsheren dat niet alles wat hij heeft gezegd, juist is.
Ad g) Deze stelling is feitelijk onjuist. De voorzitter had partijen meegedeeld dat en wanneer de wrakingskamer zou gaan beslissen op het wrakingsverzoek en de zitting gesloten en de aanwezigen waren aanstalten aan het maken om de zaal te verlaten toen wij [klager] iets hoorden zeggen over een bandopname. De voorzitter heeft [klager] toen meegedeeld dat de behandeling ter zitting was gesloten en dat het hof geen kennis meer zou nemen van wat nog gezegd werd.
Concluderend stellen wij ons op het standpunt dat wij naar objectieve maatstaven niet de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt en verzoeken wij u het wrakingsverzoek af te wijzen.
Wij wensen niet te worden gehoord op het verzoek tot wraking.
Klager heeft van het laatste deel van zijn geluidsopname van de behandeling op 12 april 2023 bij de wrakingskamer een transcript gemaakt getiteld “uitwerking slot behandeling wrakingskamer” en aan de hand daarvan aangevoerd dat hetgeen Van den Hurk en Glazener op 25 april 2023 op papier hebben gezet een leugen is. Dit transcript houdt voor zover relevant in:
Uitwerking slot behandeling wrakingskamer
Voorzitter gewraakte hof:
‘Nou mij schoot weer te binnen wat ik wilde zeggen over, dat ging over het proces verbaal. Het is ook niet perse ons gebruik om eh op te schrijven in het proces verbaal wat het hof heeft gezegd. Dat alles wat daar naar voren is gebracht door de heer [klager] , nou wij zijn het niet met alles eens wat er staat, het is niet allemaal gezegd door ons maar we hebben ook geen behoefte om daar op te reageren omdat wij niet het gebruik hebben om alles wat wordt gezegd ook in het proces verbaal op te nemen.’
[klager] :
‘Mag ik nog één ding zeggen alstublieft. Hoor ik u nu zeggen dat ik meerdere dingen nu
gezegd heb die niet juist zijn.’
Voorzitter wrakingskamer:
‘Nee we gaan niet met elkaar discussiëren.’
[klager] :
‘Nee want dan ga ik de knuppel in het hok gooien, ik moet toch werkelijk niet gaan dat ik
hier een bandopname moet gaan presenteren waaruit blijkt dat het wel zo is gegaan.’
Voorzitter wrakingskamer:
‘Nee, U heeft nu het woord niet meer dus u krijgt het ook niet meer. 26 april gaat het hof
de beslissing in deze wrakingszaak kenbaar maken aan u allen. En dat was het voor nu.
Dank u wel voor uw komst.’
De advocaat van klager heeft naar aanleiding van de schriftelijke reactie op 26 april 2023 de wrakingsgronden uitgebreid.
Van den Hurk heeft hierop per e-mail van 26 april 2023 schriftelijk gereageerd.
Deze reactie houdt in:
Naar aanleiding van door u doorgezonden uitbreiding van de wrakingsgronden wil ik graag het volgende onder aandacht van de wrakingskamer brengen. Gezien de korte termijn tot aan de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek doe ik dit zonder consultatie van mijn collega’s.
In de eerste plaats wil ik er op wijzen dat het maken van geluidsopnames volgens de huisregels in het Paleis van Justitie (…) niet is toegestaan. Ik ben van mening dat het gebruik van dergelijke opnames in een gerechtelijke procedure ontoelaatbaar is.
In de tweede plaats zijn de mededelingen in onze reactie op het wrakingsverzoek omtrent de gang van zaken tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek gebaseerd op onze herinnering daaromtrent. Wij beschikken niet over enige opname. Mocht komen vast te staan dat ons geheugen ons in de steek heeft gelaten, dan mag dat niet op een lijn worden gesteld met een leugen en evenmin met een blijk van vooringenomenheid jegens [klager] .
In de derde plaats zou ik de wrakingskamer willen verzoeken om, mocht op grond van het
beluisteren van een deel van de betreffende onrechtmatige opnames uit worden gegaan van
de juistheid van de stellingen van [klager] , de volledige opnames te beluisteren. Het gaat er mijns inziens om te beoordelen of [klager] tijdens de behandeling voldoende
gelegenheid heeft gehad zijn standpunten kenbaar te maken en of de procedure in zijn
geheel voldoet aan de eisen van art 6 EVRM. Dat was in mijn opvatting na een
behandeling van een uur het geval.
Ten vierde, op een gegeven moment moet aan iedere zitting een einde komen. Naar mijn
opvatting dienden de gewraakte raadsheren als laatste het woord te krijgen. Nadat zij dat
hadden gehad wilde ik de zitting sluiten (en heb ik dat in mijn herinnering ook gedaan).
maar nam [klager] het woord en heb ik hem verteld dat daar geen gelegenheid meer voor
was, temeer omdat hij zich zoals al eerder was voorgevallen — niet tot de wrakingskamer
maar rechtstreeks tot de gewraakte raadsheren wendde. Dat is niet meer dan het bewaken van de goede procesorde en evenmin een blijk van vooringenomenheid.
Op 28 april 2023 is het tweede wrakingsverzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer van het hof Den Haag, bestaande uit andere raadsheren.
Voor de volledigheid merkt het hof op dat beide wrakingsverzoeken zijn afgewezen en dat klager in de civiele zaak in het ongelijk is gesteld.
Deze beklagprocedure
Tijdens de raadkamerbehandeling op 18 juli 2024 heeft klager het woord gevoerd overeenkomstig de inhoud van zijn aan het hof overgelegde schriftelijke aantekeningen, die in het dossier zijn gevoegd. Klager heeft kort gezegd naar voren gebracht dat hij Van den Hurk en Glazener ervan beschuldigt dat zij een valse verklaring hebben opgesteld hetgeen volgens klager valsheid in geschrift c.q. meineed oplevert. Klager heeft daarbij een geluidsopname vanaf zijn telefoon laten horen, die de laatste anderhalve minuut van de wrakingszitting betreft. Het hof heeft geconstateerd dat deze opname overeenkomt met het transcript getiteld “uitwerking slot behandeling wrakingskamer”.
Beoordelingskader
Nu beklaagden rechterlijke ambtenaren zijn, dient het beklag, gelet op artikel 13 juncto artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), te worden gelezen als zijnde gericht tegen het uitblijven van een beslissing van het openbaar ministerie om een verzoekschrift in te dienen bij de Hoge Raad der Nederlanden, om een gerecht aan te wijzen waarvoor de vervolging van beklaagden zal plaatshebben.
Het hof heeft te beoordelen of de beklaagden redelijkerwijs als verdachten van een strafbaar feit kunnen worden aangemerkt.
De overwegingen van het hof
Het hof gaat ervan uit dat het slot van de gang van zaken op de wrakingszitting van 12 april 2023 is geweest zoals dit door klager is opgenomen. Er zijn verschillen tussen enerzijds de exacte bewoordingen zoals die uit de geluidsopname blijken, en anderzijds de schriftelijke reactie van de desbetreffende raadsheer.
Na de beleving van klager van de civiele zitting van 23 februari 2023, is voorstelbaar dat de gang van zaken op en na de wrakingszitting van 12 april 2023 hem heeft bevreemd en dat – zoals hij zelf in raadkamer verklaarde – zijn vertrouwen in de rechtspraak van het hof Den Haag daardoor is geschaad.
In deze procedure heeft het hof echter uitsluitend te beoordelen of de beklaagden redelijkerwijs als verdachten van een strafbaar feit als meineed of valsheid in geschrift kunnen worden aangemerkt.
Bij die beoordeling is van belang welke status aan de verklaring moet worden toegekend. In dat verband overweegt het hof het volgende. Bij een verzoek tot wraking geldt dat de gewraakte raadsheer in de gelegenheid wordt gesteld voorafgaand aan de wrakingszitting een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek in te dienen. De raadsheer is geen partij. Hij verstrekt informatie aan de wrakingskamer. De raadsheer hoeft zich niet te verdedigen en kan zich onthouden van het geven van een mening over de ontvankelijkheid en gegrondheid van het wrakingsverzoek.
Meineed?
Artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht luidt voor zover hier van belang:
1. Hij die in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling of schriftelijk, persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde, opzettelijk een valse verklaring onder ede aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
(…)
De schriftelijke reactie op een wrakingsverzoek betreft geen geval waarin een wettelijk voorschrift de eed vereist, en is (dus) geen onder ede afgelegde verklaring. Reeds daarom kan geen sprake zijn van een verdenking van meineed.
Valsheid in geschrift?
Artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht luidt voor zover hier van belang:
1. Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of
vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
(…)
In dit artikel wordt het valselijk opmaken van een geschrift met bewijsbestemming strafbaar gesteld.
Naast de juridische vereisten van a. (voorwaardelijk) opzet én b. het bijkomend oogmerk tot misleiding van derden, waarvoor voorwaardelijk opzet niet toereikend is, geldt dat c. het dient te gaan om een geschrift dat is bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen.
Ad a: Er zijn geen aanwijzingen dat Van den Hurk en Glazener opzettelijk een schriftelijke verklaring ter voorlichting van de wrakingskamer hebben opgesteld, waarvan de inhoud niet overeenstemt met het werkelijke verloop van de wrakingszitting – ook niet in voorwaardelijke vorm. Van voorwaardelijk opzet zou immers slechts sprake zijn bij een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op valsheid. Van den Hurk en Glazener hebben voor de schriftelijke reactie geput uit hun herinneringen. Anders dan klager stelt, kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat daarmee een
aanmerkelijkekans bestond op valsheid van die verklaring.
Ad b: Voor het aannemen van een oogmerk tot het (doen) gebruiken van het valse geschrift als echt en onvervalst, is voorwaardelijk opzet niet toereikend. Daarvoor is minst genomen zekerheids- of noodzakelijkheidbewustzijn vereist. Het hof ziet geen aanwijzingen dat aan dit delictsbestanddeel is voldaan.
Ad c: Tot slot geldt dat, zoals hiervoor al is vermeld, de schriftelijke reactie een zienswijze inhoudt van de gewraakte raadsheren met betrekking tot het verloop van de wrakingszitting, en dat in die zin informatie is verschaft aan de behandelende (tweede) wrakingskamer. Niet gezegd kan worden dat het geschrift ‘uit zijn aard’ tot bewijsstuk bestemd is of dat aan het geschrift in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend.
Bij deze stand van zaken kan ook van een verdenking van valsheid in geschrift of van een ander strafbaar feit geen sprake zijn.
Het hof is alles afwegende van oordeel dat er geen aanleiding bestaat het openbaar ministerie te bevelen een verzoekschrift in te dienen als bedoeld in artikel 510 Sv, strekkende tot strafvervolging en berechting van mr. J.W. van den Hurk en mr. P. Glazener .
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
8 augustus 2024 door mrs. A.R.O. Mooy, voorzitter, N. van der Wijngaart en A.W.T. Klappe, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en, bij afwezigheid van de voorzitter, ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.