In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid accijnsgoederen, waaronder 770.000 sigaretten en 610 kg tabak, die niet overeenkomstig de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 29 maart 2023 in Lijnden, waar tijdens een bestuurlijke controle een grote hoeveelheid sigaretten en tabak werd aangetroffen in een pand waar de verdachte zich bevond.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 juli 2024 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van zes maanden geëist, gelijk aan de straf die eerder door de politierechter was opgelegd. Het hof heeft de bewijsvoering van de raadsman, die stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de activiteiten in het pand, als onaannemelijk terzijde geschoven. Het hof concludeerde dat de verdachte, gezien de omstandigheden en de aangetroffen bewijzen, opzettelijk de accijnsgoederen voorhanden had.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De straf is gegrond op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Het hof heeft benadrukt dat de handel in illegale tabakswaren de reguliere markt verstoort en dat dit soort delicten leidt tot aanzienlijke accijnsontduiking. De verdachte is strafbaar verklaard en de opgelegde straf is in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke voorschriften.