ECLI:NL:GHAMS:2024:2209

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
23-001221-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot geldboete en schadevergoeding in strafzaak van mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1990, was in eerste aanleg veroordeeld voor vernieling en mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, waarbij de verdachte is vrijgesproken van de vernieling van een auto, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte verantwoordelijk was voor de schade. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling van een ander, waarbij hij samen met een medeverdachte het slachtoffer in een lift heeft aangevallen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en doelbewust heeft gehandeld, en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De straf die door de politierechter was opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, is door het hof omgezet naar een geldboete van € 750,00. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor materiële schade van € 385,00 toegewezen, terwijl de vordering voor immateriële schade niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft ook de proceskosten van de benadeelde partij toegewezen, en de verdachte is veroordeeld in de kosten van de rechtsbijstand.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001221-22
datum uitspraak: 8 augustus 2024
TEGENSPRAAK (verdachte en raadsman verschenen)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-279146-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1990,
[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 juli 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 7 mei 2021 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde 2] heeft mishandeld door
- die [benadeelde 2] de lift in te trekken en/of te duwen en/of
- die [benadeelde 2] tegen de rug en/of billen, althans het lichaam, te trappen en/of stompen en/of
- die [benadeelde 2] tegen het hoofd te slaan en/of stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak vernieling

Naar het oordeel van het hof is niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat de beschadigingen aan de autodeur van de aangever door het handelen van de verdachte zijn ontstaan. Gelet hierop is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging met betrekking tot feit 2

Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van mishandeling. Voorafgaand aan het incident in de lift heeft een reeks incidenten plaatsgevonden, waaronder een bedreiging van de verdachte die zeer kort aan het incident voorafging. De verdachte heeft de aangever slechts willen vastpakken om hem te kunnen overhandigen aan de inmiddels ter plaatse gekomen politie. Hij heeft zodoende niet het opzet gehad op het toebrengen van pijn of letsel. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat geen sprake was van medeplegen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat op de beelden geen geweld gepleegd door de verdachte is te zien en bovendien dat sprake was van actie en reactie in luttele seconden, hetgeen te kort is voor een nauwe en bewuste samenwerking.
Oordeel hof
Het hof stelt op basis van de inhoud van de stukken in het dossier en de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde camerabeelden vast dat de verdachte en zijn medeverdachte vanuit de lift meteen op de aangever afgelopen zijn toen de liftdeuren opengingen en hem vervolgens de lift in hebben getrokken. De medeverdachte heeft de aangever vervolgens een trap gegeven. De aangever heeft hierover verklaard dat hij tijdens het incident door beide verdachten is geslagen en geschopt tegen zijn lichaam en hoofd. Deze verklaring wordt ondersteund door de geneeskundige verklaring van 11 juni 2021, inhoudende dat bij de aangever schaafwonden en bulten op zijn hoofd zijn geconstateerd.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de aangever slechts heeft willen vasthouden om hem over te dragen aan de politie, vindt zijn weerlegging in de camerabeelden en in bovengenoemde processtukken. Daaruit volgt ook dat de verdachte en diens medeverdachte direct en tegelijk vanuit de lift op de aangever afstormden, hem meteen aanvielen en vastgrepen en naar de lift trokken. Daar is de aangever, aldus zijn verklaring, door beide verdachten gestompt, geslagen en geschopt. Naar het oordeel van het hof duiden de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op dat zij geacht kunnen worden deze handelingen doelbewust en opzettelijk te hebben gepleegd. Het hof acht daarom vol opzet bij (ook) de verdachte aanwezig. Bovendien trekken de verdachte en zijn medeverdachte daarin tegelijk op, in nauwe en bewuste samenwerking. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 7 mei 2021 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander [benadeelde 2] heeft mishandeld door
- die [benadeelde 2] tegen het lichaam te trappen en stompen en
- die [benadeelde 2] tegen het hoofd te slaan en stompen.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de politierechter als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting, het meewerken aan middelencontrole en ambulante begeleiding door een maatschappelijke instelling verbonden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Zij heeft tevens gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden zoals opgelegd door de politierechter. Na kennisneming van de aan de medeverdachte (inmiddels onherroepelijke) opgelegde straf, zijnde een geldboete van € 750,00, heeft de advocaat-generaal subsidiair (of: in tweede instantie) oplegging van een geldboete van € 1500,00, dan wel een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf geëist.
De raadsman heeft het hof onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht om de straf te matigen en een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De verdachte ontvangt gespecialiseerde hulp om te leren omgaan met zijn oorlogstrauma’s. Deze hulpverlening kan door reclasseringsbemoeienis mogelijk worden doorkruist. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de medeverdachte voor het tenlastegelegde feit is veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 en de feiten dateren uit 2021.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer een lift in te trekken en hem aldaar te schoppen en te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte op schaamteloze wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het feit heeft bovendien plaatsgevonden voor de ogen van bewoners van het betreffende appartementencomplex. Dergelijke feiten veroorzaken, behalve bij direct betrokkenen, ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. De omstandigheid dat het feit heeft plaatsgevonden in de context van een al langer lopend conflict, maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de straf zoals opgelegd door de politierechter in beginsel passend en geboden is. Het hof ziet echter aanleiding om anders te beslissen.
De verdachte is blijkens zijn strafblad na het onderhavige feit niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Voorts ontvangt hij gespecialiseerde hulp in verband met opgelopen trauma’s door zijn oorlogsverleden. Het hof acht het onwenselijk dat deze gespecialiseerde hulp door inzet van de reclassering zal worden doorkruist. Het hof zal daarom anders dan gevorderd door de advocaat-generaal geen voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden opleggen.
Tot slot heeft het hof kennisgenomen van het vonnis van de medeverdachte [medeverdachte], inhoudende dat hij is veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00. Gelet op het al het voorgaande en rekening houdend met de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit, ziet het hof geen aanleiding om aan de verdachte een straf op te leggen die hoger is dan die van zijn medeverdachte in eerste aanleg.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 750,00 passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.131,00, bestaande uit € 385,00 aan materiële schade en
€ 13.000,00 ter compensatie van immateriële schade. Voorts is een vergoeding van een bedrag van
€ 746,00 aan proceskosten gevorderd.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 385,00 aan materiële schade. Voor het overige is de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht. Tevens zijn de gevorderde proceskosten vermeerderd met de proceskosten in hoger beroep (1,5 punt).
De raadsman heeft verzocht de vordering ten aanzien van de materiële schade te matigen wegens eigen schuld van de aangever. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 385,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Anders dan de raadsman heeft gesteld, is naar het oordeel van het hof van eigen schuld (of medeschuld) van de benadeelde partij geen sprake.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
De verdachte zal tevens worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, nu laatstgenoemde deels in het gelijk wordt gesteld. Het hof overweegt dat redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het 'Liquidatietarief rechtbanken en hoven' gehanteerd.
Het hof ziet aanleiding om hier ten aanzien van de procedure in eerste aanleg van af te wijken nu de raadsman van de benadeelde partij blijkens de schriftelijke vordering tot schadevergoeding van
12 januari 2021 heeft gevorderd de proceskosten toe te wijzen conform het “ Liquidatietarief kanton 2021”. Voor de berekening van het te vergoeden bedrag ten aanzien van de procedure in eerste aanleg gaat het hof dan ook uit van het voornoemde per 1 februari 2021 geldende liquidatietarief II van € 373,00 per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals het hof die zal toewijzen (2 punten).
Voor de berekening van het te vergoeden bedragen ten aanzien van de procedure in hoger beroep gaat het hof uit van het per 1 februari 2024 geldende tarief II van het 'Liquidatietarief rechtbanken en hoven' als uitgangspunt, te weten € 598,00 per punt (1.5 punt).
Resumerend begroot het hof de kosten van rechtsbijstand op (373 keer 2 + 598 keer 1,5 =)
€ 1643,00.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.643,00 (duizend zeshonderddrieënveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 mei 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. D.A.C. Koster en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 augustus 2024.
=========================================================================
[…]