ECLI:NL:GHAMS:2024:2175

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
23-000484-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in ontnemingszaak met vervanging van bewijsmiddelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2024. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen een veroordeelde, geboren in 2005, die eerder was veroordeeld voor medeplegen van oplichting en diefstal door middel van valse sleutels, gepleegd op 18 oktober 2022. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling van een geldbedrag van € 1.116,67 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 juni 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank vroeg. De verdediging voerde aan dat er een andere verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel had plaatsgevonden dan door de rechtbank was aangenomen, maar het hof oordeelde dat deze stelling onvoldoende onderbouwd was. Het hof hechtte geen geloof aan de verklaring van de veroordeelde, die stelde dat hij door anderen was aangezet tot het delict en dat hij slechts het nodige had ontvangen in ruil voor zijn deelname.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met de aantekening dat de gebruikte bewijsmiddelen zullen worden vervangen door nieuwe bewijsmiddelen in een eventuele cassatieprocedure. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juli 2024.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000484-24
datum uitspraak: 12 juli 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2024 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 08-195987-23 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 1.116,67.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2024 – kort gezegd en voor zover van belang in de onderhavige procedure – veroordeeld ter zake van medeplegen van oplichting en diefstal door middel van valse sleutels, gepleegd op 18 oktober 2022.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 13 februari 2024 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.116,67 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de veroordeelde is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de gebruikte bewijsmiddelen zal vervangen door de bewijsmiddelen die, na het eventueel instellen van beroep in cassatie, zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
De stelling van de verdediging dat sprake is geweest van een andere verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan de door de rechtbank aangenomen pondspondsgewijze verdeling, is in hoger beroep onvoldoende onderbouwd, waarbij het hof opmerkt dat het hof geen geloof hecht aan de verklaring van de veroordeelde die er in de kern op neer komt dat anderen hem ertoe hebben aangezet om mee te doen en dat hij er slechts het nodige eten en drinken en onderdak voor heeft gekregen of van heeft kunnen betalen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juli 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]