ECLI:NL:GHAMS:2024:2171

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
23-000831-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vrijspraak in zedenzaken met onvoldoende steunbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige stiefdochters. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met de overweging dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevatte om tot een veroordeling te komen. De verklaringen van de slachtoffers waren wisselend en onduidelijk, wat het bewijs bemoeilijkte. De verdachte had eerder contact opgenomen met het Advies en Meldpunt Kindermishandeling, waar hij deels de beschuldigingen erkende, maar ontkende later de feiten. Het hof concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging, en sprak de verdachte vrij. De uitspraak benadrukt de uitdagingen in zedenzaken, vooral als het bewijs voornamelijk afhankelijk is van de verklaringen van de slachtoffers, die door hun jonge leeftijd en de tijdsverloop moeilijkheden ondervonden bij het herinneren van de gebeurtenissen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000831-22
datum uitspraak: 25 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-203891-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht. Ook heeft het hof kennis genomen van de slachtofferverklaring die ter terechtzitting door [slachtoffer 1] is afgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de in het vonnis onder 3 opgenomen standpunten en motivering van de beslissing tot vrijspraak vervangt door de hierna opgenomen standpunten en motivering van het hof.

Vrijspraak

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit.
Oordeel van het hof
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij in de ten laste gelegde periode ontucht heeft gepleegd met zijn destijds minderjarige stiefdochters [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]).
[slachtoffer 1] heeft op 15 januari 2020 een verklaring afgelegd in het kader van een informatief gesprek met de politie. Vervolgens heeft zij op 12 februari 2020 aangifte gedaan. Ook heeft zij eerder in 2017 een informatief gesprek met de politie gehad. Op 26 oktober 2021 is zij gehoord als getuige bij de rechter-commissaris. Bij deze gelegenheden heeft zij wisselend verklaard over haar leeftijd ten tijde van het misbruik, variërend van 7 of 8 jaar, tot ongeveer 9 of 10 jaar oud. Over het misbruik heeft zij verklaard dat de verdachte haar meerdere keren heeft gemasseerd, waarbij hij ook haar borsten heeft aangeraakt.
[slachtoffer 2] heeft op 17 juli 2020 een informatief gesprek gehad en heeft op dezelfde dag aangifte gedaan. Zij is ook op 26 oktober 2021 gehoord als getuige bij de rechter-commissaris. Zowel in haar aangifte als bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat ze één levendige herinnering heeft. Zij was toen ongeveer zes jaar oud. Haar stiefvader hielp haar bij het douchen, zij kreeg aanwijzingen hoe zij haar vagina moest wassen (omdat zij dit niet goed zou doen), op welk moment haar stiefvader in ieder geval één vinger in haar vagina stak. Verder verklaart ze dat haar herinneringen heel onduidelijk zijn en dat er verschillende herinneringen in elkaar overlopen.
Tegenover deze verklaringen staat de stellige ontkenning van de verdachte van deze feiten.
In zedenzaken is het bijeenbrengen van voldoende bewijs van betrokkenheid van een verdachte, gelet op de besloten aard van de strafbare gedraging, doorgaans erg problematisch als een verdachte ontkent.
Voor een bewezenverklaring is in het strafrecht alleen een aangifte niet voldoende. Er is ten minste een minimale hoeveelheid steunbewijs nodig. Dit moet de in de aangifte opgenomen verklaring over de strafbare gedraging voldoende bevestigen. Bovendien moet het steunbewijs afkomstig zijn uit een andere bron dan de persoon die de aangifte heeft gedaan.
Zoals hiervoor overwogen heeft [slachtoffer 1] wisselend verklaard over haar leeftijd ten tijde van het misbruik. Ook heeft zij moeite om zich de details te herinneren; zij heeft in ieder geval wisselend verklaard over verschillende details rondom het misbruik. [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat haar herinneringen, afgezien van de omstandigheid dat één en ander tijdens het douchen op 6-jarige leeftijd gebeurd zou zijn, onduidelijk zijn. Naar het oordeel van het hof is het volstrekt logisch dat beide aangeefsters moeite hebben zich de (vermeende) gebeurtenissen goed te herinneren, gelet op hun toen jonge leeftijd, de impact van het ziekteverloop van hun moeder, hun onveilige en problematische jeugd en het tijdsverloop van meer dan 20 jaren sindsdien. Het hof hecht eraan te benadrukken dat dit beslist niet automatisch wil zeggen dat hun verklaringen onbetrouwbaar zijn. Het maakt echter wel dat het steunbewijs zwaarder moet wegen om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Tegen die achtergrond bezien bevat het dossier naast de aangiftes onvoldoende steunbewijs om tot de overtuiging te kunnen komen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen.
Evenals de rechtbank heeft het hof acht geslagen op het gegeven dat de verdachte zélf contact heeft opgenomen met het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en dat hij in dit contact heeft toegegeven dat hij zijn stiefdochters tijdens een opname van hun moeder seksueel heeft benaderd. Op 16 december 2002 heeft het AMK hiervan melding gedaan bij de Raad van de Kinderbescherming, waarna op 3 januari 2003 een onderzoek is gestart. Uit het conceptrapport van de Raad van de Kinderbescherming van 22 mei 2003 (hierna: het rapport) blijkt dat de verdachte het misbruik op onderdelen heeft erkend. Ook heeft de verdachte met ingang van 19 januari 2003 – op vrijwillige basis – gedurende twee jaar lang wekelijks deelgenomen aan een groepssessie in het kader van dadertherapie. Deze gang van zaken is in het licht van zijn latere uitdrukkelijke ontkenning zeer opmerkelijk te noemen. De verdachte is hierover dan ook telkens en langdurig bevraagd, ook ter terechtzitting in hoger beroep. De verklaring die de verdachte heeft gegeven – voor het opnemen van contact met het AMK, het erkennen van de beschuldigingen omtrent het vermeende misbruik en vervolgens deelnemen aan een therapie – komt het hof echter niet volstrekt onaannemelijk voor, gelet op de uiterst complexe gezins- en relatiesituatie waarin de verdachte zich destijds bevond. Het rapport kan naar het oordeel van het hof derhalve niet bijdragen aan het bewijs. Het dossier bevat geen overige stukken die tot steunbewijs kunnen dienen, nu de bronnen hiervan ofwel te herleiden zijn tot hetgeen de slachtoffer(s) hierover zelf hebben verklaard ofwel tot hetgeen in voornoemd rapport staat vermeld.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder de feiten 1 en 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Dat brengt mee dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.