Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
(…)U ontvangt van deze verzekering geen polisblad.De vermelding van de premie-inhouding op de salarisstrook geldt als bewijs van verzekering. (…)’. De WAO-verzekering is op 1 september 1998 ingegaan en vanaf die datum zijn op het salaris van [appellant] premies ingehouden. In artikel 2 van het toepasselijke reglement staat dat de aanspraak op de aanvulling ingaat na het eerste jaar waarin de deelnemer een WAO-uitkering ontvangt.
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
grieven 1 en 2komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] gedurende periode B op grond van de cao geen recht heeft op 100% doorbetaling van het loon tijdens ziekte, omdat [appellant] onvoldoende heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat is vastgesteld dat er in genoemde periode geen re-integratiemogelijkheden waren. Volgens [appellant] is voldaan aan de voorwaarde die de cao stelt voor 100% loondoorbetaling over de betreffende periode, omdat re-integratie door de aard van zijn ziekte - in objectieve zin - niet meer te verwachten was. Uit overgelegde documenten over de re-integratie/verzuim volgt dat [appellant] vanaf 11 juli 2016 functioneel blind en volledig arbeidsongeschikt was, dat op 13 oktober 2017 niet te voorspellen was of hij überhaupt nog beter zou worden en dat in elk geval vanaf het verkeersongeval op 15 oktober 2017 herstel definitief was uitgesloten. Het feit dat er nooit re-integratie-activiteiten zijn ondernomen, bevestigt dat ABN AMRO er altijd vanuit is gegaan dat re-integratie niet mogelijk was en niet meer mogelijk zou zijn, aldus nog steeds [appellant] .
grieven 3 en 4komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering tot uitbetaling van openstaand verlof over 2015 en 2016 moet worden afgewezen, omdat [appellant] tegenover het gemotiveerde verweer van ABN AMRO onvoldoende heeft aangetoond dat hij in 2016 helemaal geen vakantie heeft opgenomen, terwijl eventuele nog openstaande wettelijke vakantie-uren uit 2015 per 1 juli 2016 zijn vervallen. Volgens [appellant] zijn de openstaande verlofuren over 2015 niet vervallen, omdat ABN AMRO niet aan de zorg- en informatieplicht heeft voldaan door hem niet tijdig en op precieze wijze te informeren over het verval van die uren (HvJ EU 06-11-2018, ECLI:EU:C:2018:874 (Max-Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften). Met betrekking tot de vakantie-uren over 2016 betoogt [appellant] dat hij in dat jaar géén vakantie-uren heeft opgenomen en dat het aan ABN AMRO is te bewijzen dat hij zijn opgebouwde vakantie-uren wel heeft opgenomen. Verder vordert [appellant] in hoger beroep - na aanvankelijk eisvermeerdering bij memorie van grieven en vervolgens eisvermindering ter zitting in hoger beroep - ook uitbetaling van 144 niet-genoten vakantie-uren over 2014. [appellant] stelt dat hij geen van de over 2014 opgebouwde vakantie-uren heeft opgenomen, omdat hij van 1 november 2013 tot 10 augustus 2015 arbeidsongeschikt was. Ook deze uren zijn volgens [appellant] niet komen te vervallen wegens schending van de hiervoor bedoelde zorg- en informatieplicht door ABN AMRO.
grieven 6, 7 en 8komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering om de IVA-uitkering met 20% aan te vullen alsof de vrijwillige WAO-verzekering zou hebben gegolden, niet kan worden toegewezen. [appellant] meent dat hij uit hoofde van de vrijwillige WAO-verzekering aanspraak heeft op deze aanvulling. Hij betwist dat deze verzekering in verband met de invoering van de Wet WIA per januari 2006 is geëindigd of inhoudelijk is gewijzigd. Hij heeft nooit een opzeggings- of wijzigingsbrief ontvangen en ook nooit (ondubbelzinnig en welbewust) ingestemd met een beëindiging of wijziging van de verzekering. [appellant] heeft de verzekering ook niet zelf opgezegd en zich evenmin aangemeld voor de WIA-Excedentverzekering. [appellant] is er dan ook altijd gerechtvaardigd van uit gegaan dat hij aanspraak zou hebben op de 20% aanvulling indien hij arbeidsongeschikt zou worden. [appellant] zou ook nooit hebben ingestemd met een nadelige wijziging van deze arbeidsvoorwaarde. Indien ABN AMRO de verzekering zonder toestemming van [appellant] had mogen wijzigen, dan had hij zich elders aanvullend adequaat verzekerd, aldus nog steeds [appellant] .
My Benefits, waarop stond dat [appellant] een vrijwillige WIA-Excedentverzekering heeft op grond waarvan hij bij arbeidsongeschiktheid een aanvulling van 10% van zijn inkomen krijgt, en (vi) de brief van Delta Lloyd aan [appellant] van 28 september 2017 waarin stond dat voor hem een collectieve WIA-Excedentverzekering met een vaste aanvulling van 10% was afgesloten (randnr. 3.5). Onder voornoemde omstandigheden heeft [appellant] er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij aanspraak heeft op een 20% aanvulling op zijn IVA-uitkering. Gelet hierop kan in het midden blijven of [appellant] de brief van ABN AMRO van 10 mei 2006, waarin het personeel wordt geïnformeerd dat de vrijwillige WAO-verzekering is geëindigd en waarin de nieuwe WIA-Excedentverzekering wordt aangeboden, heeft ontvangen.