Uitspraak
1.[notaris 1] ,
[notaris 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft klager, zonder vaste woon- of verblijfplaats, op 6 maart 2024 een beroepschrift ingediend tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat in Amsterdam van 8 februari 2024. Klager werd op 7 maart 2024 geïnformeerd dat hij griffierecht van € 50,- diende te betalen binnen 28 dagen na de datum van de nota. Ondanks een herinneringsbrief op 5 april 2024, waarin klager werd gewezen op de risico's van niet-tijdige betaling, werd het griffierecht pas op 4 mei 2024 voldaan. Het hof heeft klager op 15 mei 2024 de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de reden van de vertraging in de betaling. Klager heeft op 14 juni 2024 gereageerd, maar de notarissen hebben op 4 juli 2024 hun zienswijze gegeven. Het hof oordeelt dat het griffierecht niet tijdig is betaald en dat klager geen verschoonbare redenen heeft aangevoerd voor deze vertraging. Het hof concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de indiener van het beroepschrift griffierecht verschuldigd is en dit niet tijdig is voldaan. De beslissing is op 30 juli 2024 openbaar uitgesproken.