ECLI:NL:GHAMS:2024:2064

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
200.266.411/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vordering tot betaling van een geldbedrag uit hoofde van een samenlevingsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van € 18.500,- die door de geïntimeerde, [verweerster], werd ingesteld tegen de appellant, [eiser]. De vordering was gebaseerd op betalingen die [verweerster] had gedaan voor [eiser] tijdens hun samenlevingscontract. In een eerder tussenarrest van 5 juli 2022 had het hof [eiser] de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren tegen de stelling van [verweerster] dat hij haar dit bedrag schuldig was. [Eiser] heeft niet kunnen aantonen dat de vordering onterecht was. Het hof oordeelde dat de verklaringen van [eiser] niet voldoende waren om de gedetailleerde en onderbouwde verklaringen van [verweerster] te weerleggen. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst van 25 juli 2005, waarin het bedrag van € 18.500,- was opgenomen, rechtsgeldig was en dat [eiser] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De eerdere uitspraak van de kantonrechter werd bekrachtigd, en [eiser] werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, gezien de voormalige affectieve relatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.266.411/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7472142 \ CV EXPL 19-1511
arrest van de meervoudige familiekamer van 16 juli 2024
inzake
[eiser ],
wonend te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
(voorheen mr. C.J.P. Liefting),
tegen
[verweerster ],
wonend te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.H. Bialkowski te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [eiser ] en [verweerster ] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 5 juli 2022 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft [eiser ] op 2 oktober 2023 één getuige doen horen, waarna [verweerster ] ook één getuige heeft doen horen. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal is bij de gedingstukken gevoegd.
[eiser ] heeft ter rolle van 30 januari 2024 nog een bewijsstuk ingediend, en op 27 februari 2024 een memorie na enquête genomen. [verweerster ] heeft, ondanks daartoe op 26 maart 2024 in de gelegenheid te zijn gesteld, geen antwoordmemorie na enquête genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Het hof heeft [eiser ] in het tussenarrest toegelaten tot tegenbewijs van de voorshands als juist aan te nemen stelling van [verweerster ] dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser ] [verweerster ] € 18.500,- schuldig is uit hoofde van betalingen door [verweerster ] aan en/of ten behoeve van [eiser ] , te betalen na opzegging van het samenlevingscontract.
2.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [eiser ] één getuige doen horen, te weten zichzelf, en heeft hij een verklaring overgelegd van zijn dochter. [verweerster ] heeft in contra-enquête ook één getuige doen horen, te weten zichzelf.
[eiser ] heeft, voor zover van belang, als volgt verklaard:
“Over de samenlevingsovereenkomst verklaar ik als volgt. Ik ben één keer bij de notaris geweest. Dat was informatief. De details zijn toen doorgenomen. Dat zou op 30 november 2005 geweest kunnen zijn. De alinea in artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst over de vordering van € 18.500,- is niet besproken. Ik heb dat voor het eerst gezien nadat we uit elkaar waren. In een brief van mevrouw van, ik denk, medio 2018, waarin stond dat ik € 18.500,- euro moest betalen.
Over de overeenkomst van 25 juli 2005 verklaar ik dat ik die inderdaad heb getekend. Ik had een onjuiste voorstelling van zaken. Mijn ex-vrouw wilde beslag leggen. Daarom hebben we de inboedel op naam van [verweerster ] gezet ter voorkoming van beslag. Tegenover de overdracht van de boedel naar mevrouw stond de vordering van € 14.500, -. Op uw vraag waarom naast de overdracht van de inboedel ook nog een vordering van mevrouw op mij is afgesproken, antwoord ik dat ik ervanuit ging dat het juist was. Ik had niet verwacht dat ik dat bedrag zou moeten betalen. Ik weet niet meer waar ik mijn handtekening heb gezet. Ik weet niet meer of ik op dat moment nog in hechtenis was. Ik hoor mevrouw zeggen dat ik toen al thuis was en dat zij dacht dat dat er in [plaats A] is getekend.
Mevrouw heeft inderdaad wel kosten voor mij betaald toen ik in detentie zat maar niet in de mate van het door haar gevorderde bedrag. Zij heeft misschien € 1500,- betaald. Ik weet het niet precies. Ik weet ook niet precies waarvoor. Het kan zijn voor een steiger of een incasso. Toen ik in hechtenis zat verdiende ik € 125,- per week. Mijn vader heeft kosten voor mij betaald rond de € 6.000,-. Dat is een schenking geweest. Hij is nu overleden. Een vriend van mij heeft andere kosten betaald à € 22.000,- euro. Daarvoor heb ik een bonnetje ontvangen. Dat waren kosten voor het onderhoud van mij en ook van mevrouw. Het waren gezamenlijke kosten. Het bonnetje bestond uit een opsomming van posten. Ik heb het recent terugbetaald. Ik heb gezocht naar het bonnetje maar ik heb het niet meer. Dezelfde kennis heeft de advocaatkosten betaald. Die stonden niet op het bonnetje.
Waarom het bedrag van € 18.500,- is opgenomen in de samenlevingsovereenkomst begrijp ik niet. Het kasboek ontbreekt ook. Ik wil niet de naam geven van mijn kennis omdat het een crimineel is.
Ik hoor mevrouw zeggen: “Ik heb de huur van meneer betaald en niemand heeft de rekeningen voor hem betaald, ik hoor nu voor eerst het bedrag van € 22.000,- euro, weet niet van het bonnetje. De vader van meneer heeft de garagebox betaald en de Volvo van meneer afbetaald. Die bedragen zitten niet in mijn vordering.” Ik zeg hierover dat de lease van de Volvo al was afgelopen rond de zomer van 2004 toen ik nog in detentie zat.
(…)
Ik had in 2004 inkomen uit sportlessen op school en les aan hangjongeren. Mijn woonlasten waren € 1.400,- per maand. Ik had kleine schulden, niet heel groot van duizenden euro’s. [verweerster ] is in december 2004 in mijn woning getrokken. Daarvoor woonden we niet samen. Mijn vader en vriend betaalden de kosten van mijn woning tijdens de detentie. De overeenkomst met daarin het bedrag van € 14.500,- euro is op initiatief van mevrouw gesloten. Voor mijn detentie heb ik geen geld geleend van mevrouw. In de eerste overeenkomst van 25 juli 2005 wordt de inboedel gewaardeerd op € 2.500,- euro. Dit was een fictief bedrag, zoals alle bedragen. Het is ook niet gespecificeerd. Het was een truc om te ontkomen aan beslag van mijn ex. Mijn inkomen na de detentie bestond uit inkomsten uit het bedrijf [X] . Alle inkomsten gingen naar mevrouw om te ontkomen aan beslag. Het was ongeveer € 2.000,- euro per week. Dat is begonnen in augustus / september 2005.
Mevrouw heeft mij niet onderhouden in de periode juli 2005 tot november 2005. Het was gezamenlijk inkomen. Het contact met de notaris liep via mevrouw. Ik heb de notariële akte pas gezien na de brief van 2018. Mevrouw had een uitkering van de gemeente Amsterdam. Ik wist niets van het kasboek af. Als ik wist dat er een vordering in stond van mevrouw, zou ik de overeenkomst niet zijn aangegaan. Deze situatie heeft grote impact op mij en mijn zoon. Mijn zoon vraagt bedragen zonder overleg.”
[verweerster ] heeft in contra-enquête, voor zover van belang, als volgt verklaard:
“Voordat meneer in detentie ging heb ik al één maand huur voor hem betaald. Vanaf toen heb ik continu voor hem betaald, tot de relatie beëindigd werd. (…) Mijn vordering heeft betrekking op de periode vanaf dat ik zijn huur betaalde in 2004 tot en met de detentie van meneer.
Ik verdiende tot eind 2004 zo’n € 3.500,- bruto per maand. Ik denk dat ik daar al in 2002 in dienst was. Vanaf eind 2004 kreeg ik WW (70%). Dat duurde zes maanden. Daarna had ik mijn eigen bedrijf [X] .
Het bedrijf [X] was van mij. Ik heb het opgezet dus het is logisch dat ik het geld krijg. De eerste vijf jaar heeft meneer amper in het bedrijf gewerkt. Pas na de geboorte van mijn zoon in 2008. Ik hoor meneer zeggen dat hij wel in het bedrijf werkte en de buitendienst deed en afsprak voor bezichtigingen, dat was vaak
’s-avonds.
Het klopt dat de uitkering van WW ongeveer € 2.400,- bruto was. Ik had uit een rechtszaak ook € 13.000,- euro ontvangen en heb in januari 2005 ook mijn auto verkocht. Ik schat dat ik daarvoor € 5.000,- euro heb ontvangen. Ik heb ook twee gouden armbanden uit mijn bruidsschat verkocht. Uit voornoemde bedragen heb ik de kosten voor meneer betaald.
Het bedrag van € 14.500,- is opgebouwd door betalingen van mij wegens kosten van meneer, namelijk alimentatieachterstand, campinggeld, kosten steiger, huur, Eneco / Casema / alle rekeningen voor de woning, bekeuringen / plus aanmaningskosten.
Wij hebben de overeenkomst van 25 juli 2005 samen besproken. We zaten om de tafel. Ik had een Excel bestand, heb ook alle bankafschriften laten zien, die zaten in een rode map. Het kasboek bestaat uit een Excel bestand met papieren bewijzen (facturen). Het Excel bestand heb ik niet meer. Dat zat op een computer. Die heb ik achter moeten laten.
De notariële akte hebben wij samen doorgelezen. De eerste keer zijn wij samen naar de notaris gegaan voor informatie. De tweede keer zijn wij naar de notaris gegaan om alles in te leveren. Vervolgens kregen wij over de mail een concept-akte. Die hebben wij samen doorgenomen. De derde keer zijn wij samen naar de notaris gegaan voor nadere vragen. Dat zal op 30 november 2005 zijn geweest.
De notaris wilde alles zwart op wit. Hij heeft een berekening gemaakt. Ik weet niet of ik op het moment van sluiten van de samenlevingsovereenkomst wist dat er € 18.500,- in stond.
Ik weet dat de ex-echtgenote van meneer geld wilde. Ik heb alles betaald. Er was geen beslaglegging. Dat dreigde ook niet. Over de inventarislijst die is gehecht aan de samenlevingsovereenkomst verklaar ik dat het mijn inventaris was. Ik kan dat laten zien op de foto’s. Mijn bruidsschat staat er ook op. De inboedel van meneer was stuk. Die lijst is toegevoegd omdat ik zekerheid wilde dat duidelijk was dat het mijn spullen waren.
Ik weet niet meer wie de overeenkomst van 25 juli 2005 heeft opgesteld. Ik wilde zekerheid. Ik hoor meneer zeggen dat deze overeenkomst door mij is opgesteld, dat het initiatief van mij was.
Ik hoor meneer zeggen dat in de periode dat hij in detentie zat ik niet de kinderalimentatie heb betaald, dat hierover een rechtszaak in 2006/2007 is gevoerd. Daarover kan ik zeggen dat ik tijdens de detentie van meneer wél de kinderalimentatie heb betaald en dat de rechtszaak de kinderalimentatie betrof over de periode nadat de dochter van meneer bij ons is komen wonen en dat was eind 2006. “
(…)
Volgens mij werkte meneer in 2004 vier uur per week. De advocaatkosten van meneer zitten niet in de vordering van € 18.500,- / € 14.500,- . Luxor was een eenmanszaak. Die ben ik zelf opgestart.
(…)
Ik ben in 2005 in de woning gaan wonen en in september 2004 is de relatie begonnen. Ik hoor mr. Liefting zeggen dat in de samenlevingsovereenkomst staat dat wij sinds september 2004 een relatie hadden. Ik woonde eerst in de [A-straat] . Ik had geen uitkering van de Sociale Dienst. Ik heb geen bonnen meer. Het kasboek heb ik steeds bijgewerkt, ook na 2005. Ik betaal alles via de bank. Mijn reserve bij de bankrekening van toen is nu weg. Op de vraag van mr Liefting of het bedrag van
€ 18.500,- de helft betreft van de totale betaalde kosten (gezamenlijke kosten) antwoord ik: nee, dat is niet zo. [X] is in 2015 opgeheven. “
2.3.
Nu aan [eiser ] – zoals hiervoor onder 2.1 uiteen gezet - gelegenheid is geboden om tegenbewijs te leveren van de voorshands als juist aan te nemen stelling van [verweerster ] dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser ] [verweerster ] € 18.500,- schuldig is uit hoofde van betalingen door [verweerster ] aan en/of ten behoeve van [eiser ] , te betalen na opzegging van het samenlevingscontract, was voor het slagen van het bedoelde tegenbewijs voldoende, dat het door [verweerster ] geleverde bewijs erdoor werd ontzenuwd (zie bijv. HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3807, NJ 2003/468). Naar het oordeel van het hof is [eiser ] hierin niet geslaagd. Daartoe overweegt het hof als volgt.
2.4.
[eiser ] heeft verklaard dat de overeenkomst van 25 juli 2005 die is gehecht aan de samenlevingsovereenkomst, is getekend om te voorkomen dat zijn ex-vrouw beslag zou leggen en dat daarom de inboedel op naam van [verweerster ] is gezet, waartegenover een vordering van [verweerster ] op [eiser ] van € 14.500,- stond. Op de vraag van de raadsheer-commissaris waarom naast de overdracht van de inboedel nog een schuld resteerde van € 14.500,-, kon [eiser ] geen antwoord geven. Verder heeft [eiser ] verklaard dat de details van de samenlevingsovereenkomst bij de notaris zijn doorgenomen wat op 30 november 2005 zou kunnen hebben plaatsgevonden, maar dat artikel 12 over de vordering van € 18.500,- toen niet is besproken, en dat hij dat voor het eerst heeft gezien nadat partijen uit elkaar waren toen in een brief van [verweerster ] uit medio 2018 stond dat hij € 18.500,- moest betalen. De lezing van [eiser ] acht het hof onvoldoende aannemelijk tegenover hetgeen [verweerster ] heeft verklaard. Zij heeft verklaard dat partijen de overeenkomst van 25 juli 2005 samen hebben besproken, dat ze om de tafel zaten en dat [verweerster ] een Excelbestand had en ook alle bankafschriften heeft laten zien, die in een rode map zaten. Voorts heeft zij verklaard dat zij de notariële akte samen hebben doorgelezen, dat zij twee keer naar de notaris zijn gegaan voor informatie, de tweede keer om alles in te leveren, en dat zij vervolgens over de mail een concept-akte kregen en die samen hebben doorgenomen. De derde keer zijn ze samen naar de notaris gegaan voor nadere vragen. Dat zal op 30 november 2005 zijn geweest, aldus [verweerster ] . [eiser ] heeft nog verklaard dat het initiatief voor de overeenkomst van 25 juli 2005 bij [verweerster ] lag, maar dit ondersteunt het standpunt van [eiser ] niet, gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over de reden en de wijze van de totstandkoming van de overeenkomsten. [eiser ] heeft verder verklaard dat het kasboek (hof: waarop de notaris het bedrag van € 18.500,- zou hebben gebaseerd) ontbreekt. Ook dit baat [eiser ] niet, gelet op de gedetailleerde verklaring van [verweerster ] over de wijze waarop partijen samen de overeenkomst van 25 juli 2005 hebben besproken en over de gang van zaken met betrekking tot de bezoeken van partijen aan de notaris. [verweerster ] heeft ook verklaard dat de notaris alles zwart op wit wilde en een berekening heeft gemaakt. Het kasboek bestond uit een Excelbestand en (papieren) facturen. De computer waarop het Excelbestand stond, heeft zij achter moeten laten. Alhoewel [verweerster ] niet heeft kunnen verklaren waarom zij de computer heeft moeten achterlaten, acht het hof haar verklaring op dit punt, gegeven het feit dat de notaris het bedrag van € 18.500,- heeft opgenomen in de notariële samenlevingsakte, voldoende aannemelijk.
[eiser ] heeft voorts verklaard dat hij tijdens de detentie € 125,- per week verdiende, dat zijn vader kosten voor hem heeft betaald rond de € 6.000,- bij wijze van schenking, en dat een vriend andere kosten heeft betaald, totaal € 22.000,-, welk bedrag bleek uit een bonnetje met een opsomming van de posten. De vader en de vriend betaalden de kosten van de woning van [eiser ] , aldus [eiser ] . [verweerster ] heeft verklaard dat de vader van [eiser ] de garagebox heeft betaald en de Volvo van [eiser ] heeft afbetaald, maar dat die bedragen niet in haar vordering zitten en dat het bedrag van € 14.500,- is opgebouwd uit door haar voor [eiser ] betaalde kosten wegens alimentatieachterstand, campinggeld, kosten steiger, huur, Eneco / Casema / alle rekeningen voor de woning, bekeuringen / plus aanmaningskosten, gedurende de periode dat zij zijn huur betaalde in 2004 tot en met zijn detentie..
Het hof stelt vast dat ieder bewijs ontbreekt van enige betaling van kosten van [eiser ] (onder andere de kosten van zijn woning) door de vader en de vriend. Zo ontbreken het door [eiser ] genoemde bonnetje, bewijzen van betaling door de vriend en door de vader van bijvoorbeeld de huur, en bewijs dat [eiser ] het bedrag van € 22.000,- heeft terugbetaald aan de vriend, zoals hij heeft verklaard.
Ook heeft [eiser ] verklaard dat [verweerster ] wel kosten voor hem heeft betaald toen hij in detentie zat, maar niet ter hoogte van het door haar gevorderde bedrag. Het zou misschien gaan om een bedrag van € 1.500,-. [eiser ] weet het niet meer en ook niet precies waarvoor zij heeft betaald. Misschien voor een steiger of incasso, zo heeft [eiser ] verklaard. Deze verklaring acht het hof onvoldoende concreet om [eiser ] te kunnen baten, gelet op de opsomming van [verweerster ] van de posten waarvoor zij heeft betaald en het feit dat in de overeenkomsten, waarvan één is opgemaakt in de vorm van een notariële akte, een bedrag van € 14.500 ,- respectievelijk € 18.500,- wordt genoemd.
Voor zover [eiser ] met zijn verklaring dat [verweerster ] een uitkering had van de gemeente Amsterdam bedoelt dat [verweerster ] niet in staat was de door haar gestelde kosten van [eiser ] te betalen, heeft hij daartoe onvoldoende aangevoerd tegenover de verklaring van [verweerster ] dat zij tot eind 2004 zo’n € 3.500,- bruto per maand verdiende, daarna een WW- uitkering ontving van ongeveer € 2.400,- bruto per maand, daarnaast uit een rechtszaak € 13.000,- heeft ontvangen, in januari 2005 haar auto heeft verkocht voor naar zij schatte € 5.000,- en twee gouden armbanden heeft verkocht, en dat zij uit voornoemde bedragen de kosten voor [eiser ] heeft betaald.
De dochter van [eiser ] , [dochter] , geboren [in] 1992, (hierna [in] ) heeft in haar op 30 januari 2024 overgelegde schriftelijke verklaring onder andere en voor zover thans van belang, meegedeeld dat de door [eiser ] voor haar te betalen kinderalimentatie is stopgezet vanaf het moment dat [eiser ] in detentie zat en dat [eiser ] , nadat hij [X] is gestart, weer kinderalimentatie is gaan betalen. Hij gaf het geld altijd contant aan [in] en zij gaf het vervolgens aan haar moeder. Haar moeder heeft [eiser ] gedurende de gehele detentieperiode en ook nog een tijd hierna met rust gelaten, om de situatie niet verder te laten escaleren. Het campinggeld voor de zomer van 2005 van € 2.200,- heeft haar opa betaald. [verweerster ] heeft in die periode geen cent voor haar betaald. [in] heeft voorts verklaard dat haar vader zijn eigen geld verdiende en dat [verweerster ] hem nooit heeft onderhouden. [verweerster ] heeft geen geld geleend aan haar vader of zaken voor hem betaald. Zij heeft in de periode van de zomer 2004 tot en met het jaar 2005 geen cent aan haar of haar moeder betaald voor kinderalimentatie of campinggeld, wat [verweerster ] als lening terug zou moeten krijgen van haar vader.
Het hof overweegt als volgt. [in] heeft verklaard dat [eiser ] na de detentie weer kinderalimentatie is gaan betalen en dit contant aan haar gaf. Daaruit valt echter niet af te leiden dat tíjdens de detentie niet is betaald door [verweerster ] , bijvoorbeeld direct aan de moeder zelf. Weliswaar verklaart [in] dat dit niet het geval was, maar het hof stelt vast dat niet uit haar verklaring blijkt hoe zij dit weet. In de verklaring staat niet dat zij dit zelf heeft vastgesteld. Gelet op haar jonge leeftijd op dat moment (zij was tijdens de detentie 12 jaar oud), acht het hof het ook niet waarschijnlijk dat zij inzicht had in de financiële administratie van haar moeder. Hierom is de waarde van de verklaring in zoverre gering. [in] heeft voorts verklaard dat haar opa het campinggeld voor 2005 heeft betaald. Ook daarvoor geldt dat niet duidelijk is hoe [in] dit weet. Bovendien wordt niet gespecificeerd of haar opa dit heeft betaald tijdens de periode waarover [verweerster ] stelt dat zij de kosten van [eiser ] heeft betaald. Gelet op het voorgaande kan het hof uit de verklaring van [in] dan ook niet afleiden dat [verweerster ] tijdens de detentie van [eiser ] geen kosten voor hem heeft betaald. Dat, zoals [in] heeft verklaard, zij, haar moeder en [verweerster ] geen goede band hadden, dat de verhoudingen zeer verstoord waren en dat [verweerster ] trauma’s bij [in] heeft gecreëerd, is, hoe moeilijk en verdrietig ook, onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Daaruit volgt immers nog niet dat de in de samenlevingsovereenkomst opgenomen vordering van [verweerster ] ondeugdelijk is.
2.5.
[eiser ] heeft in zijn memorie na enquête nog gesteld soms wel eens te denken dat [verweerster ] de stukken van de notaris naderhand heeft ‘aangepast’ om vervolgens [eiser ] met deze aangepaste stukken te confronteren en aan te spreken. Verder heeft hij, naar het hof begrijpt, onder verwijzing naar zijn grief II gesteld dat onduidelijk is waarom [verweerster ] [eiser ] wil laten betalen voor kosten van haar eigen levensonderhoud. Nog daargelaten dat deze nieuwe stellingen te laat in de procedure in hoger beroep naar voren zijn gebracht, en zijn grief II al in het tussenarrest is verworpen, heeft [eiser ] deze stellingen op geen enkele manier onderbouwd. Bovendien valt niet in te zien hoe deze, vage, stellingen kunnen bijdragen aan het ontzenuwen van het door [verweerster ] voorshands geleverde bewijs. Deze stellingen treffen dan ook geen doel.
2.6.
Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, is [eiser ] niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Dat betekent dat is komen vast te staan de stelling van [verweerster ] dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser ] [verweerster ] € 18.500,- schuldig is uit hoofde van betalingen door [verweerster ] aan en/of ten behoeve van [eiser ] , te betalen na opzegging van het samenlevingscontract.
2.7.
In het tussenarrest van 5 juli 2022 heeft het hof het beroep dat [eiser ] heeft gedaan op verrekening afgewezen omdat hij de door hem gestelde vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd (overwegingen 3.5 en 3.7) en geoordeeld dat, ook al zou [verweerster ] zijn overbedeeld dan wel onrechtmatig hebben gehandeld of ongerechtvaardigd zijn verrijkt, dit alles niet aan toewijzing van de vordering van [verweerster ] in de weg zou staan (overweging 3.6).
2.8.
De conclusie is dan ook dat de kantonrechter [eiser ] terecht heeft veroordeeld tot betaling aan [verweerster ] van € 18.500,- vermeerderd met de wettelijke rente, zoals vermeld onder I in het dictum van het bestreden vonnis.
2.9.
Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter [eiser ] , als de in het ongelijk gestelde partij, mogen veroordelen in de proceskosten. Dat beide partijen op basis van gefinancierde rechtsbijstand procederen, leidt niet tot een ander oordeel. Grief 6 van [eiser ] faalt dan ook. Het hof ziet echter wel aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren, gelet op de voormalige affectieve relatie tussen partijen. Daarbij overweegt het hof dat ook [verweerster ] in hoger beroep van dit uitgangspunt uitgaat.
2.10.
De slotsom is dat de grieven van [eiser ] falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren. Voor de door [eiser ] in hoger beroep gevorderde kostenveroordeling is geen plaats.

4.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2019 met zaaknummer 7472142 / CV EXPL 19-1511;
- bepaalt dat de proceskosten in hoger beroep tussen partijen worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Jonkers, mr. A.R. Sturhoofd en mr. M.J. Alt-van Endt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.