ECLI:NL:GHAMS:2024:2045

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
23-002322-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen van een geldbedrag van € 448.000,00 via een Luxemburgs bedrijf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van schuldwitwassen van een bedrag van € 448.000,00, dat zij in de vorm van een hypotheeklening van een Luxemburgs bedrijf heeft ontvangen. Dit bedrag was afkomstig van een investeerder die door haar (ex-)echtgenoot was opgelicht. De verdachte had, ondanks duidelijke waarschuwingssignalen over de financiële situatie van haar ex-echtgenoot, nagelaten om de herkomst van het geld te onderzoeken. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, omdat zij redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, en het woonhuis en de berging werden verbeurd verklaard. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de deelvrijspraken van andere geldbedragen, en het vonnis van de rechtbank werd vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof onderworpen was. De verdachte had eerder geen strafblad en verkeerde in een moeilijke financiële situatie door de gevolgen van deze zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002322-22
datum uitspraak: 17 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-845075-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 mei 2024, 4 juni 2024, 6 juni 2024, 7 juni 2024 en 3 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van de in de tenlastelegging impliciet cumulatief genoemde tweede (€ 17.544,00), vijfde (€ 5.000,00) en achtste (€ 14.832,35) geldbedragen. Nu enkel namens de verdachte onbeperkt hoger beroep is ingesteld, is de verdachte – gelet op het voorschrift uit artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering – niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep voor zover dat zich richt tegen de voornoemde drie deelvrijspraken.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zij in of omstreeks de periode van 15 mei 2014 tot en met 16 mei 2017 te Barchem en/of Deventer en/of Borculo en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of te Luxemburg, in elk geval in Luxemburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en),
te weten:
een geldbedrag van in totaal circa Euro 448.000,- (zie DOC-301) (in de vorm van een hypotheek/lening via het Luxemburgse bedrijf [bedrijf 1] SA), in elk geval enig geldbedrag en/of voorwerp,
en/of
een geldbedrag van in totaal circa Euro 110.207,48, althans circa Euro 78.777,13, (zie bijlage 59 behorende bij AMB-081-03 en dan de betalingen vanaf 13 augustus 2014, althans de betalingen vanaf
25 augustus 2014) (in verband met de verbouwing en/of de renovatie en/of het onderhoud en/of de inrichting van de woning (met bijbehorende tuin/grond) [adres 2] en gefinancieerd via het bedrijf [bedrijf 2] BV), in elk geval enig geldbedrag en/of voorwerp,
en/of
een geldbedrag van in totaal circa Euro 2.700,- (zie bijlage 28 behorende bij AMB-081-04) (in verband met de verbouwing en/of de renovatie en/of het onderhoud en/of de inrichting van de woning (met bijbehorende tuin/grond) [adres 2] en gefinancieerd via het bedrijf [bedrijf 3] BV), in elk geval enig geldbedrag en/of voorwerp,
en/of
een geldbedrag van in totaal circa Euro 14.384,10 (zie bijlage 5 behorende bij AMB-081-04) (in verband met betalen betalingsverplichting van eenmanszaak [eenmanszaak] inzake dossier [dossier] van deurwaarder/incassobureau [incassobureau] via [bedrijf 3] BV), in elk geval enig geldbedrag en/of voorwerp,
en/of
een geldbedrag van in totaal circa Euro 14.000,- (zie bijlage 9 behorende bij AMB-081-03) (in verband met betalen betalingsverplichting van eenmanszaak [eenmanszaak] inzake dossier [dossier] van deurwaarder/incassobureau [incassobureau] via [bedrijf 2] BV), in elk geval enig geldbedrag en/of voorwerp,
voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben omgezet en/of heeft/hebben overgedragen en/of van dat/die geldbedrag en/of voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt
en/of
van dat/die geldbedrag/voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen/verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag en/of voorwerp(en) was/waren en/of wie dat/die geldbedrag en/of voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Standpunten

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte zich in de periode van 3 maart 2015 tot 16 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen van in totaal, zo begrijpt het hof, € 507.621,65.
Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte, tezamen en in vereniging met de medeverdachte, haar toenmalig echtgenoot [medeverdachte] , diverse geldbedragen heeft gebruikt voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening voor de woning aan de [adres 2] , het betalen van verbouwingskosten voor diezelfde woning en het voldoen aan betalingsverplichtingen van haar eenmanszaak [eenmanszaak] . Deze geldbedragen waren afkomstig uit het misdrijf oplichting dat door [medeverdachte] was gepleegd. De verdachte moest in elk geval vanaf 3 maart 2015 redelijkerwijs vermoeden dat de geldbedragen ten aanzien van voornoemde uitgaven afkomstig waren uit enig misdrijf, omdat zij op die datum – via een ingewikkelde constructie – de economische eigendom van de woning aan de [adres 2] had verkregen. Deze constructie was bedacht om te voorkomen dat
[slachtoffer] – slachtoffer van een eerdere door [medeverdachte] gepleegde oplichting – het op deze woning gelegde beslag kon uitwinnen. De verdachte had nader moeten onderzoeken waarom [medeverdachte] de vordering van [slachtoffer] niet gewoon kon betalen, zodat, zo begrijpt het hof, de uitwinning van een eventuele beslaglegging op die wijze voorkomen had kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Primair is aangevoerd dat de tenlastegelegde geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn. [medeverdachte] heeft immers gelden ontvangen door het aangaan van leningen zonder bestedingsdoel en hij heeft inkomsten gegenereerd met de verkoop van aandelen, die niet door misdrijf zijn verkregen. Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte niet wist dat de tenlastegelegde (en naar achteraf blijkt: van misdrijf afkomstige) geldbedragen werden betaald vanaf de bankrekeningen van de vennootschappen van [medeverdachte] . De verdachte had geen inzicht in zijn financiën en verkeerde in de veronderstelling dat de verbouwingskosten en betalingsverplichtingen voor haar eenmanszaak door [medeverdachte] zelf (
het hof begrijpt: vanaf een privébankrekening) werden betaald. Meer subsidiair heeft hij aangevoerd dat de verdachte wist noch redelijkerwijs moest vermoeden dat de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Als zelfs een doorgewinterde belegger, zoals [belegger] , die zeer bekend was in de financiële wereld, en die eveneens in de projecten van [medeverdachte] belegde, al geen moment het vermoeden had dat [medeverdachte] strafbare feiten pleegde, dan kan de verdachte niet worden verweten dat zij haar onderzoeksplicht heeft verzaakt en de mooie verhalen van [medeverdachte] heeft geloofd. Uiterst subsidiair is aangevoerd dat enkel de witwashandeling van het gebruikmaken van het eerste tenlastegelegde geldbedrag – dat nodig was voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening voor de woning aan de [adres 2] – kan worden bewezen.

Oordeel van het hof

Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
In 2003 hebben de verdachte en [medeverdachte] een relatie gekregen en woonden zij samen. [2] De verdachte is in de periode van 2001 tot 2005, of 2006, op de hoogte geraakt van de omstandigheid dat [medeverdachte] een justitieel verleden heeft met betrekking tot verduistering, oplichting en valsheid in geschrift. [3] De verdachte weet ook dat [medeverdachte] voor oplichting heeft vastgezeten [4] en heeft destijds betalingsregelingen met gedupeerden van [medeverdachte] getroffen. [5]
Van 2008 tot medio september 2014 woonden de verdachte en [medeverdachte] in de woning aan de [adres 3] . [6] Op 20 september 2013 heeft [medeverdachte] de woonboerderij aan de [adres 2] gekocht voor € 465.000,00. [7] De verdachte en [medeverdachte] zijn per
15 september 2014 ingeschreven op het adres [adres 2] . [8] Op 1 januari 2015 bedroeg de WOZ-waarde van deze woning, mede vanwege verbouwingswerkzaamheden, € 658.000,00. [9]
Op 3 maart 2015 heeft [medeverdachte] de woning aan de [adres 2] aan de verdachte verkocht voor € 475.000,00. In de koopovereenkomst is de overdracht van de economische eigendom van deze woning vastgelegd. De koopprijs is door de verdachte betaald bij de overdracht van de economische eigendom doordat de verdachte de hypothecaire geldlening van [medeverdachte] bij ING Bank NV (hierna: ING) van € 452.651,00 heeft overgenomen en doordat [medeverdachte] – voor het resterende gedeelte van de koopprijs ad € 22.349,00 – een geldlening aan de verdachte heeft verstrekt. De voormelde schuldoverneming had uitsluitend interne werking tussen [medeverdachte] en de verdachte, omdat ING niet wilde meewerken aan de schuldovername. [10] De verdachte heeft verklaard dat zij geen hypotheek kon krijgen omdat zij al een hypotheek had op haar woning aan de [adres 3] ; die woning moest eerst worden verkocht. [11]
[medeverdachte] heeft over deze overdracht van de economische eigendom van de woning aan de [adres 2] verklaard dat het op deze wijze voor derden – die geld van hem tegoed hadden – niet meer mogelijk was beslag te leggen op deze woning. [12] De verdachte heeft overeenkomstig verklaard dat [medeverdachte] en advocaat mr. [getuige 2] tegen haar hebben gezegd dat het verstandig was de woning aan de [adres 2] op haar naam te zetten, omdat op deze wijze kon worden voorkomen dat er beslag werd gelegd op deze woning door [slachtoffer] . Hierdoor werd, aldus de verdachte, voorkomen dat [slachtoffer] deze woning kon verkopen met als gevolg dat zijzelf, [medeverdachte] en de kinderen op straat zouden worden gezet. [13] De verdachte is naar eigen zeggen door [medeverdachte] onder druk gezet de economische eigendom zo snel mogelijk op haar naam te zetten. [14] De verdachte heeft in dat verband verklaard: “
(…) [I]k heb dit gedaan om het probleem van het mogelijk uit huis worden gezet hiermee proberen op te lossen. [medeverdachte][het hof begrijpt: [medeverdachte] ]
legde mij uit dat het alleen op deze manier opgelost kon worden”. [15]
Op 26 november 2015 is een krantenartikel met de titel “AFM vermoedt gesjoemel met
zonneparkbelegging” verschenen in het Financieele Dagblad (FD). [16] In dit artikel waarschuwt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) consumenten voor handelspraktijken van [bedrijf 4] BV en [bedrijf 5] NV waar [medeverdachte] de leiding heeft. De AFM betwijfelt of alle door obligatiehouders ingelegde gelden in [bedrijf 4] BV ook daadwerkelijk gebruikt worden voor de beleggingen in Duitse zonneparken en stelt dat meer dan de helft van de ingelegde gelden zijn weg heeft gevonden naar de bestuurder van dit bedrijf en naar hem gelieerde entiteiten en personen. De verdachte heeft verklaard dat zij dit krantenartikel in ieder geval in de week na de publicatie op 26 november 2015, dus uiterlijk op
6 december 2015, heeft gelezen. [17]
[medeverdachte] heeft verklaard dat ING na de waarschuwing van de AFM met betrekking tot [bedrijf 4] zijn zakelijke - en privérekeningen eenzijdig wilde opzeggen alsmede de hypothecaire lening op, zo begrijpt het hof, de woning aan de [adres 2] . [18] Dit zou volgens [medeverdachte] ook te maken kunnen hebben met het aanmerken door ING van stortingen vanaf een Belgische bankrekening als verdachte transacties en mogelijk ook gelet op zijn strafrechtelijke verleden. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] haar had verteld dat ING de hypotheek wilde opzeggen vanwege de waarschuwing van de AFM en de berichten die verschenen waren in kranten en op internet over het gesjoemel. [19] Zij heeft ook verklaard dat zij de economische eigendom had van de woning aan de [adres 2] en zij, omdat zij als gezegd haar huis aan de [adres 3] nog had, geen andere hypotheek kon krijgen om de hypotheek van [medeverdachte] bij ING in te lossen. [20] De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] toen tegen haar heeft gezegd dat hij via een investeringsmaatschappij een lening kon verkrijgen waarmee zij de hypothecaire lening van [medeverdachte] bij ING kon aflossen. [21]
Op 30 december 2015 is vanaf de derdengeldenrekening van Het Notarieel Deventer BV een bedrag van € 497.573,95 overgeboekt naar de bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 2] BV met de omschrijving “
Betreft: Spoedoverboeking [nummer]”. [22] Uit nader onderzoek bij notaris mr. J.W. Kroes van Het Notarieel Decenter BV komt naar voren dat voornoemd bedrag afkomstig is van [bedrijf 6] BV / [bedrijf 7] BV. Deze storting vindt plaats omdat [bedrijf 6] BV / [bedrijf 7] BV een lening heeft verstrekt aan [bedrijf 2] BV waarvoor op 28 december 2015 een leningsovereenkomst is opgesteld. [23] Deze leningsovereenkomst is in beslag genomen bij de curator van [bedrijf 2] BV. [24] De titel van de overeenkomst luidt “converteerbare geldleningsovereenkomst”. Hierin staat onder meer vermeld dat [bedrijf 2] BV in verband met de door haar voorgenomen aankoop en financiering van het solarpark [solarpark] ( [adres 4] ) € 500.000,00 leent van [bedrijf 7] BV. Afgesproken is dat [bedrijf 7] BV dit bedrag zal overmaken naar een van de derdengeldenrekeningen van Het Notarieel Deventer. [25]
Op 30 of 31 december 2015 wordt vanaf dezelfde bankrekening van [bedrijf 2] BV (te weten: [rekeningnummer] ) een bedrag van € 450.000,00 overgeboekt naar een Luxemburgse bankrekening te name van [bedrijf 1] SA met als omschrijving “Loan agreement”. [26] Gezien het saldoverloop van de bankrekening is de lening van [bedrijf 7] BV nagenoeg geheel overgeboekt naar [bedrijf 1] SA. [27] [medeverdachte] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [bedrijf 2] BV en alleen/zelfstandig bevoegd. [28] Daarnaast is hij de enige economisch gerechtigde van [bedrijf 1] SA. [29] Op
19 januari 2016 heeft [bedrijf 1] SA een geldbedrag van € 448.000,00 overgeboekt naar Notaris Kraayenhof onder vermelding van “[melding]”. [30]
De getuige [getuige 1], middellijk bestuurder van [bedrijf 7] BV en bevoegd deze vennootschap rechtsgeldig te vertegenwoordigen, is gehoord door de FIOD. Hij verklaarde dat [bedrijf 7] BV de lening van € 500.000,00 heeft verstrekt aan [bedrijf 2] BV voor de financiering van het solarpark [solarpark] te [adres 4] . [31] In antwoord op de vraag waardoor [getuige 1] is bewogen dit bedrag uit te lenen, verklaarde hij: “
Het is het complete plaatje van [medeverdachte](het hof begrijpt: [medeverdachte] )
. De manier waarop hij zich presenteert. Het vertrouwen dat hij wekt door zijn praatjes. Hij praatte over zijn gezin. Hij stond privé garant. Hij lardeert alles met overeenkomsten zoals de koopovereenkomsten van solarparken en het afschrift van de effectenportefeuille met de aandelen NSE (…). Hij zat in die branche en wist een goed vertrouwenwekkend en geloofwaardig verhaal over de beleggingen in solarparken te presenteren”. [32] [getuige 1] heeft verklaard dat hij geen toestemming heeft gegeven aan [medeverdachte] en/of [bedrijf 2] BV om (een deel van) de lening van [bedrijf 7] BV ad € 500.000,00 te gebruiken voor de aankoop en/of verbouwing van de woning aan de [adres 2] door de verdachte en is van deze handelwijze evenmin op de hoogte gebracht. [33] Als [getuige 1] vooraf had geweten dat het door [bedrijf 7] BV uitgeleende geldbedrag van € 500.000,00 geheel of gedeeltelijk niet zou worden belegd in solarpark [adres 4], dan had hij deze lening niet verstrekt. [34]
Op 20 januari 2016 heeft de juridische levering na economische overdracht plaatsgevonden van de woning aan de [adres 2] aan de verdachte. [35] Diezelfde dag heeft de verdachte voor deze woning en berging een nieuwe hypothecaire geldlening afgesloten ten bedrage van € 475.000,00 bij het Luxemburgse bedrijf [bedrijf 1] SA, statutair gevestigd te Luxemburg-Stad. De hypotheekbescheiden werden bij notaris mr. H.A. Kraayenhof te Borculo namens [bedrijf 1] SA ondertekend door de schriftelijk gevolgmachtige [medeverdachte] . [bedrijf 1] SA koos ter zake woonplaats te [adres 2] . [36] De verdachte was ook bij de notaris aanwezig om de hypotheekbescheiden van de hypothecaire geldlening met [bedrijf 1] SA te ondertekenen. [37] Voor het verkrijgen van de hypotheek is geen gebruikelijk aanvraagtraject doorlopen. [38] De verdachte heeft in haar verhoor bij de FIOD verklaard dat zij voor de hypothecaire lening bij [bedrijf 1] SA geen werkgeversverklaring of opgave van schulden heeft moeten verstrekken en dat zij nog niets (aan hypotheekrente) heeft betaald aan [bedrijf 1] SA. [39] De verdachte heeft nooit uitgezocht waarom zij niets hoefde te betalen. [40] Zij had een hypothecaire lening afgesloten bij [bedrijf 1] SA in Luxemburg omdat zij met haar salaris (het hof begrijpt: bij een reguliere Nederlandse hypotheekverstrekker) geen nieuwe hypotheek kon krijgen zolang de woning aan de [adres 3] nog niet was verkocht. Dat het bij [bedrijf 1] SA wel mogelijk was een hypotheek te verkrijgen, vond de verdachte destijds niet vreemd. [41]
Beoordeling
Het hof ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of de tenlastegelegde geldbedragen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig zijn uit enig misdrijf en, zo ja, of de verdachte dit wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden. Ook is het de vraag of de verdachte een of meer witwashandelingen, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), heeft verricht.
Het geldbedrag van € 448.000,00 inzake de hypotheek van [bedrijf 1] SA
Vaststaat dat de verdachte op 20 januari 2016 in persoon aanwezig was bij de notaris te Borculo en toen ten behoeve van zichzelf gebruik heeft gemaakt van het geldbedrag van € 448.000,00, verkregen via een hypotheeklening van het Luxemburgse bedrijf [bedrijf 1] SA. Door het verlijden van de hypotheek- en leveringsakte werd de verdachte eigenaar van de woning aan de [adres 2] .
Afkomstig uit enig misdrijf
De vraag of het geldbedrag van € 448.000,00 afkomstig is uit enig misdrijf, beantwoordt het hof bevestigend.
Het hof heeft in het arrest van heden in de strafzaak van de medeverdachte [medeverdachte] bewezenverklaard dat [medeverdachte] [getuige 1] en/of [bedrijf 7] BV heeft opgelicht. Uit dat arrest volgt dat [medeverdachte] [getuige 1] en/of [bedrijf 7] BV heeft bewogen tot afgifte aan [bedrijf 2] BV van een geldbedrag van € 497.573,95 waarvan het tenlastegelegde geldbedrag van € 448.000,00 onderdeel uitmaakt. [medeverdachte] heeft dit gedaan door opzettelijk en in strijd met de waarheid voor te wenden dat hij en/of [bedrijf 2] BV dit ter leen ontvangen bedrag zou(den) investeren in een groen duurzaam project, te weten: solarpark [adres 4]. [medeverdachte] heeft ook in strijd met de waarheid aan [getuige 1] en/of [bedrijf 7] BV voorgehouden dat hij, [medeverdachte] , persoonlijk garant stond voor, zo begrijpt het hof, terugbetaling van het ter leen ontvangen geld en/of betaling van de verschuldigde rente. [medeverdachte] heeft verzwegen dat dit door [bedrijf 2] BV als lening ontvangen bedrag – via zijn Luxemburgse vennootschap [bedrijf 1] SA – zou worden aangewend voor een privébesteding, te weten: de financiering van de hypotheek voor de [adres 2] voor een bedrag van € 448.000,00. [medeverdachte] had bij deze hypotheekverstrekking het oogmerk zich en een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen. De insteek was immers dat dankzij deze hypotheek van [bedrijf 1] SA [medeverdachte] , de verdachte en hun kinderen in de woning aan de [adres 2] konden blijven wonen nu ING de destijds op die woning rustende hypotheek van [medeverdachte] wilde opzeggen.
Het verweer van de raadsman – inhoudende dat [medeverdachte] ook legaal geld voorhanden had, zodat niet kan worden bewezen dat de tenlastegelegde geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn – gaat wat betreft het geldbedrag van € 448.000,00 niet op. Hiervoor is immers bewezen dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit oplichting.
Schuld
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte wist dat het geldbedrag van € 448.000,00 afkomstig was uit enig misdrijf, wel dat zij dit redelijkerwijs moest vermoeden.
Hiertoe is het volgende redengevend. De verdachte was al in de periode van 2001 tot 2005 of 2006 op de hoogte geraakt van de omstandigheid dat [medeverdachte] een justitieel verleden had met betrekking tot verduistering, oplichting en valsheid in geschrift en wist ook dat [medeverdachte] voor oplichting had vastgezeten. De verdachte heeft destijds betalingsregelingen met gedupeerden van [medeverdachte] getroffen en wist dus dat [medeverdachte] , door eigen toedoen, financiële problemen had. Zij was er ook van op de hoogte dat een van de slachtoffers van [medeverdachte] , [slachtoffer] , vanwege een niet-betaalde vordering in een strafzaak beslag wilde leggen op de woning aan de [adres 2] . De verdachte wilde (de uitwinning van) beslag op deze woning door [slachtoffer] (en/of eventuele anderen) voorkomen en heeft daarom in maart 2015 meegewerkt aan de overdracht van de economische eigendom van deze woning aan haarzelf. De verdachte heeft zich op dat moment ten onrechte niet afgevraagd waarom deze constructie hiervoor vereist was en [medeverdachte] de gehele vordering van [slachtoffer] niet eenvoudigweg met legale middelen kon voldoen. Een aantal maanden later, begin december 2015, heeft de verdachte kennisgenomen van het krantenartikel met de titel “AFM vermoedt gesjoemel met zonneparkbelegging” in het FD waaruit volgt dat de AFM consumenten waarschuwt dat het merendeel aan ingelegde gelden van obligatiehouders in een vennootschap van [medeverdachte] zijn weg heeft gevonden naar [medeverdachte] en aan hem gelieerde entiteiten en personen. De verdachte was ervan op de hoogte dat, mede als gevolg van deze waarschuwing van de AFM, ING de hypotheek van [medeverdachte] wilde opzeggen. Vervolgens is op
20 januari 2016 aan de verdachte via de Luxemburgse vennootschap [bedrijf 1] SA, waarvan [medeverdachte] de schriftelijk gevolgmachtige was, een hypotheek verstrekt. Hiervoor is geen gebruikelijk aanvraagtraject doorlopen. Aan de verdachte werden geen eisen gesteld qua inkomen / huidige schuldenlast en zij had ook geen verplichtingen jegens [bedrijf 1] SA wat betreft aflossing en rentebetalingen. De hypotheekverstrekking betrof hiermee, naar het oordeel van het hof, een onzakelijke transactie, hetgeen ook al blijkt uit de omstandigheid dat de verdachte de woning aan de [adres 2] ver onder de WOZ-waarde van [medeverdachte] heeft kunnen kopen.
Gelet op deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat door het aangaan van een hypotheek bij [bedrijf 1] SA aan de zijde van de verdachte sprake is van grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De verdachte had bij enig nadenken over de haar bekende handelspraktijken, publieke verdenking én zorgwekkende financiële positie van [medeverdachte] , in samenhang met de onzakelijke gang van zaken op 20 januari 2016, redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geldbedrag van € 448.000,00, verkregen via de hypotheeklening van [bedrijf 1] SA, uit enig misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft ten onrechte nagelaten over al deze ‘rode vlaggen’ (voldoende) vragen te stellen. Het verweer van de raadsman dat de verdachte geen nadere invulling aan haar onderzoeksplicht hoefde te geven dan zij heeft gedaan, wordt dan ook verworpen. Dat zelfs ervaren beleggers geen vraagtekens plaatsten bij hetgeen door [medeverdachte] werd voorgespiegeld, doet daar niet aan af. Die beleggers waren, anders dan de verdachte, niet op de hoogte van zijn strafrechtelijk verleden en financiële zorgen en werden niet geconfronteerd met een onzakelijke transactie. De verdachte had al deze kennis wél en had daarom niet zonder nader gedegen onderzoek en het stellen van vragen aan de juiste, onafhankelijke en deskundige personen mogen handelen. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn op verzoek van de verdediging als getuige [medeverdachte] , [getuige 2] (voormalig advocaat van [medeverdachte] ) en
[getuige 3] (gezamenlijke kennis van de verdachte en [medeverdachte] ) gehoord, bij wie de verdachte destijds navraag zou hebben gedaan omtrent de financiën van [medeverdachte] en door wie zij naar eigen zeggen gerust is gesteld. Dit is door deze getuigen echter niet bevestigd. Bovendien is geen van deze getuigen onafhankelijk. Een dergelijk onderzoek is in het licht van het voorgaande onvoldoende om de schuld bij de verdachte inzake de criminele herkomst weg te nemen.
Geen medeplegen
Het hof zal de verdachte, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, vrijspreken van het medeplegen van dit feit met [medeverdachte] . Weliswaar wordt [medeverdachte] bij arrest van heden ook ter zake van witwassen van ditzelfde geldbedrag veroordeeld, maar zijn veroordeling ziet op de opzetvariant. Dat is een ander delict zodat de verdachte het schuldwitwassen niet met [medeverdachte] heeft medegepleegd.
De overige tenlastegelegde geldbedragen
Het hof heeft in het arrest van heden in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte] geconcludeerd dat niet kan worden bewezen dat de overige tenlastegelegde geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Hieruit volgt dat ook de verdachte in zoverre van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 20 januari 2016 in Nederland van een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal € 448.000,00 in de vorm van een hypotheeklening via het Luxemburgse bedrijf [bedrijf 1] SA, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, bij de strafoplegging rekening te houden met zowel de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd als de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten gevolge van deze strafzaak is de verdachte haar baan en maatschappelijke positie kwijtgeraakt. De verdachte heeft een schuld van ruim € 200.000,00 aan deze zaak overgehouden en betaalt elke maand € 900,00 aan de aflossing daarvan. Zij draagt, ondanks gezamenlijk gezag, de (financiële) zorg voor de vier kinderen alleen. Ook moet de verdachte de financiële lasten van de beslagen woningen aan de [adres 3] en de [adres 2] alleen dragen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een geldbedrag van € 448.000,00 dat in de vorm van een hypotheeklening, via het Luxemburgse bedrijf [bedrijf 1] SA, aan haar was verstrekt. Dit is een ernstig strafbaar feit. Dit geldbedrag was afkomstig van een investeerder die door haar (ex-)echtgenoot was opgelicht. De investeerder in kwestie is hierdoor ernstig gedupeerd, omdat hij zijn aan (een vennootschap van) haar (ex-)echtgenoot uitgeleende geldbedrag – dat louter was bedoeld voor de financiering van een solarpark – in rook heeft zien opgaan. De verdachte wordt specifiek verweten dat zij, ondanks de duidelijke waarschuwingssignalen over de handelspraktijken en zorgwekkende financiële positie van [medeverdachte] , geen gedegen onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van het geldbedrag van € 448.000,00. De verdachte heeft in haar laatste woord verklaard dat zij “
onderdeel van zijn leven” was. Juist daarom had de verdachte méér moeten zien en weten dan de beleggers die investeerden in [medeverdachte] ’s projecten, en daarnaar moeten handelen. Door haar ogen te sluiten, heeft de verdachte geprofiteerd van het misdrijf van een ander. Het hof neemt de verdachte kwalijk dat zij op die manier heeft bijgedragen aan het in stand houden van misdaad.
Het hof houdt bij de strafoplegging, in het voordeel van de verdachte, rekening met de omstandigheid dat zij zal worden vrijgesproken van medeplegen, van opzet en van het witwassen van het merendeel van de (weliswaar lagere) tenlastegelegde geldbedragen. Het hof heeft eveneens rekening gehouden met het feit dat de verdachte al geruime tijd in een psychisch en financieel moeilijke situatie verkeert, veroorzaakt door haar (ex-)echtgenoot. Het hof onderkent dat deze strafzaak een zware belasting voor haar is.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 mei 2024 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat eenieder recht heeft op een behandeling van zijn (straf)zaak binnen een redelijke
termijn. Deze in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde procedurele waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging moet leven.
De redelijke termijn is aangevangen met het eerste politieverhoor van de verdachte op 16 mei 2017. Deze termijn is in eerste aanleg overschreden met 3 jaren en bijna 3 maanden, omdat vonnis is gewezen op
15 augustus 2022. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen met de appelakte op
26 augustus 2022 en is deze termijn geëindigd met dit arrest op 17 juli 2024, waarmee de redelijke termijn van 2 jaren niet is overschreden.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend is, doch zal deze, gelet op de geconstateerde forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, matigen tot een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.

Beslag

Onder de verdachte zijn voorwerpen inbeslaggenomen, zoals vermeld op de beslaglijst van 17 mei 2022.
De op de beslaglijst onder 1 en 2 vermelde inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen – te weten respectievelijk een woonhuis aan de [adres 2] en een berging aan de [adres 5] – zullen worden verbeurd verklaard aangezien het voorwerpen betreft met betrekking tot welke het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de deelvrijspraken van de in de tenlastelegging impliciet cumulatief genoemde tweede (€ 17.544,00), vijfde (€ 5.000,00) en achtste (€ 14.832,35) geldbedragen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is
bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 STK Onroerend registergoed, woonhuis [adres 2]
  • 1.00 STK Onroerend registergoed, berging [adres 5].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 juli 2024.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.In de hierna volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden. Tenzij een bewijsmiddel is aangeduid als DOC (dat betreft steeds geschriften), gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Zaaksproces-verbaal witwassen, p. 5 en V05-02, p. 5 (en V05-02-02).
3.V05-02, p. 4 (en V05-02-02).
4.V01-01, p. 5.
5.V05-02, p. 4 (en V05-02-02) en V01-01, p. 5.
6.Zaaksproces-verbaal witwassen, p. 5.
7.DOC-064, pp. 1-2.
8.DOC-062 en DOC-063.
9.Zaaksproces-verbaal witwassen, p. 16.
10.DOC-065, pp. 1-2.
11.V05-03, p. 3.
12.V01-16, p. 2.
13.V05-03, pp. 3-4.
14.V05-03, p. 3.
15.V05-06, p. 4.
16.DOC-256.
17.V05-02, p. 2 (en V05-02-02).
18.V01-01, p. 6 en zaaksproces-verbaal witwassen, p. 5.
19.V05-03, p. 4.
20.V05-03, p. 4.
21.V05-03, p. 4.
22.AMB-081-03 en bijlage 29.
23.AMB-016-01 en BOB-017-03.
24.AMB-021-01, pp. 4-5.
25.DOC-197, pp. 3-12. Hoewel bovenin deze geldleningsovereenkomst staat vermeld dat het een “concept” betreft, gaat het hof uit van een definitieve versie omdat deze overeenkomst door alle betrokken partijen is ondertekend.
26.AMB-081-03 bijlage 72 en DOC-301, p. 2.
27.Zaaksproces-verbaal witwassen, p. 26.
28.DOC-025, pp. 1-2.
29.DOC-257.
30.DOC-301, p. 2.
31.G010-01, p. 4.
32.G010-01, p. 5.
33.G010-01, pp. 8-9.
34.G010-01, pp. 9-10.
35.DOC-065.
36.DOC-028.
37.V05-06, p. 7.
38.V05-06, p. 8.
39.V05-06, pp. 8, 9 en 12.
40.V05-06, p. 8.
41.V05-06, pp. 6-7.