ECLI:NL:GHAMS:2024:2034

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23-002897-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2020. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 14.764,39 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 29.628,78. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 februari 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het wederrechtelijk verkregen voordeel schatte op € 29.528,39, met een verzoek om de betalingsverplichting te matigen vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging betoogde dat er niets te ontnemen viel, omdat de betrokkene niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en er geen oogst was gerealiseerd. Het hof heeft echter vastgesteld dat de betrokkene aanwezig was in het pand waar de hennepkwekerij was aangetroffen en dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de betalingsverplichting vastgesteld op € 13.287,95, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn was overschreden in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep, wat het hof heeft geconstateerd zonder aanleiding te zien voor een verdere matiging van de betalingsverplichting. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002897-20
datum uitspraak: 12 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-710247-16 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 29.628,78.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2020 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal van elektriciteit. De betrokkene is schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 8 december 2020 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 14.764,39 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 maart 2024 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot ten aanzien van de betalingsverplichting tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 29.528,39. De betalingsverplichting dient te worden vastgesteld op het gehalveerde bedrag zoals de rechtbank aan betalingsverplichting heeft vastgesteld, maar met een matiging van 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, aangezien er – kort weergegeven – niets te ontnemen is bij de betrokkene, de betrokkene nergens van af wist en er nimmer een oogst is gerealiseerd.
Het hof overweegt als volgt.
Grondslag van de ontnemingsvordering
De betrokkene is bij arrest van 12 maart 2024 veroordeeld voor het op 6 juli 2016 opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Op die datum is in een pand aan de [adres 2] een hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 347 hennepplanten. [1] Op camerabeelden van 2 juli 2016 is te zien dat de twee personen omstreeks 02.44 uur het pand binnen gaan en omstreeks 05.41 uur het pand weer verlaten. [2] De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij degene is die op deze camerabeelden te zien is, tezamen met [medeverdachte]. [3] Ook op 6 juli 2016 is de betrokkene midden in de nacht waargenomen, terwijl hij samen met [medeverdachte] het betreffende pand omstreeks 04.14 uur verliet. Twee verbalisanten hebben omstreeks 02.00 uur bij het pand een auto aangetroffen waarvan de uitlaat nog warm was. Zij hebben buiten bij de toegangsdeur gewacht totdat er personen het pand uit zouden komen. [4] De betrokkene had een sleutelbos op zak met daaraan de sleutels die op alle deuren van het bedrijfspand pasten. [5] De betrokkene beschikte over de sleutels van het pand, van de binnendeuren – passend voor de deuren die leidden naar de begane grond en naar de trap naar de eerste etage – en van de meterkast. Betrokkene beschikte ook over de afstandsbediening van de toegangshekken van het bedrijventerrein waarop het pand zich bevond. In de linker jaszak van de verdachte zijn ook lange kruiskopschroeven aangetroffen, soortgelijk aan de schroeven waarmee het deurtje op de eerste etage dat leidde naar de hennepplantage dichtgeschroefd zat. [6] Bij de aanhouding op 6 juli 2016 zijn in de zak van [medeverdachte] verse henneptoppen aangetroffen. [7]
De alternatieve verklaring van de betrokkene voor diens aanwezigheid, is door het hof in de onderliggende strafzaak als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Op de camerabeelden zijn, behalve de betrokkene en [medeverdachte], geen andere personen te zien die uit het pand komen. [8] De politie heeft de eigenaar van het pand, [naam], gehoord en onderzoek gedaan naar personen die (eveneens) toegang tot het bedrijfspand hadden of hebben gehad. [9] De politie heeft na dat onderzoek gerelateerd dat van die personen niet van enige betrokkenheid bij de hennepkwekerij is gebleken. [10]
In het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 26 juli 2016 (hierna: het ontnemingsrapport) is een aantal indicatoren vastgesteld, die wijzen op een eerdere oogst. Er zijn verdroogde hennepresten aangetroffen, er lag stof op de assimilatielampen, elektra, afvoerbuizen van de ventilatie en de transformatoren, de koolstoffilters waren vervuild en verkleurd op de plek van bevestiging, de kweekruimtes waren verontreinigd met resten van groei- en bloeimiddelen, de droognetten bevatten resten van henneptoppen, er lagen vervuilde, kennelijk gebruikte, plantenstokken en in de kweekruimte zijn lege jerrycans van groeimiddelen aangetroffen. [11]
Gelet op de aanwezigheid van de betrokkene in het betreffende pand in combinatie met de eerdere oogst en de vaststellingen aangaande de andere persoenen die toegang tot het bedrijfspand hadden of hebben gehad, zijn er naar het oordeel van het hof voldoende aanwijzingen dat de betrokkene degene is geweest die uit andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Opbrengst
Het hof verenigt zich met het ontnemingsrapport en neemt dit over. [12] Er zijn in totaal 347 hennepplanten aangetroffen in het pand aan de [adres 2]. In kweekruimte 1 stonden 207 hennepplanten in potten en in kweekruimte 2 stonden 140 hennepplanten in potten. Aangezien uit het onderzoek niet is gebleken wat de geoogste hennep precies heeft opgebracht, zal voor de berekening van het voordeel gebruik worden gemaakt van standaardnormen die gelden bij 15 hennepplanten in potten per vierkante meter. Uitgaande van een gemiddelde opbrengst van 28,2 gram per hennepplant, bedraagt de totale bruto opbrengst aan hennep per oogst voor kweekruimte 1: 207 hennepplanten x 28,2 gram = 5,8374 kilogram. Voor kweekruimte 2 komt de opbrengst op: 140 hennepplanten x 28,2 gram = 3,948 kilogram. De totale opbrengst aan hennep per oogst is dus 5,8374 + 3,948 = 9,7854 kilogram.
Aangezien de daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep niet is vastgesteld, zal worden gerekend met een standaardnorm van € 3.280,00 minimale bruto opbrengst per kilogram: 9,7854 kilogram x € 3.280,00 = € 32.096,11. De bruto opbrengst van één oogst met 347 hennepplanten komt dus neer op € 32.096,11. [13]
Kosten
Voor wat betreft de in mindering te brengen kosten die gemoeid zijn met de hennepkwekerij zoekt het hof tevens aansluiting bij de in het ontnemingsrapport opgenomen standaardnormen. De gemiddelde afschrijvingskosten per oogst bedragen voor kweekruimte 1 € 200,00 en voor kweekruimte 2 € 150,00. Voor de hennepplanten wordt € 2,85 per stek gerekend, wat in het onderhavige geval uitkomt op: 347 hennepplanten x € 2,85 = € 988,95. De variabele kosten worden geschat op in totaal € 1.155,51 (347 hennepplanten x € 3,33). De kosten voor het knippen worden geschat op 347 hennepplanten x € 0,21 = € 72,87. [14]
De totale kosten worden geschat op: € 200,00 + € 150,00 + € 988,95 + € 1.155,51 + € 72,87 = € 2.567,33.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene komt daarmee op:
€ 32.096,11 – € 2.567,33 =
€ 29.528,78‬.
De verdeling
De betrokkene is in de strafzaak veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van in totaal ongeveer 347 hennepplanten. Uit de inhoud van het dossier is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat de betrokkene samen met een ander opbrengsten uit het aanwezig hebben van de hennepplanten heeft genoten. Er zijn geen aanwijzingen dat er voor de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel een andere verdeling dan pondspondsgewijs dient te worden gehanteerd. Het aan de betrokkene toe te rekenen voordeel bedraagt daarom € 29.528,78 / 2 = € 14.764,39.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Redelijke termijn
De redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. In eerste aanleg is de termijn aangevangen op 7 februari 2018, op het moment dat de officier van justitie in de hoofdzaak zijn voornemen kenbaar maakte de ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 8 december 2020. De redelijke termijn in eerste aanleg is met tien maanden overschreden. Namens de verdachte is op 15 december 2020 hoger beroep ingesteld. Nu het hof op 12 maart 2024 eindarrest zal wijzen, is de redelijke termijn in hoger beroep met een jaar en drie maanden overschreden. Van aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden is in dit tijdsverloop niet gebleken.
Gelet op het feit dat deze overschrijding in de strafzaak in de op te leggen straf is verdisconteerd, ziet het hof anders dan de advocaat-generaal geen aanleiding de betalingsverplichting met 25% te matigen. Het hof zal voor de overschrijding in eerste aanleg volstaan met de constatering van deze schending van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Voor de termijnoverschrijding in de ontnemingszaak in hoger beroep zal het hof, mede gelet op het feit dat de advocaat-generaal hier een verlaging van de betalingsverplichting voorstaat, de overschrijding compenseren door de betalingsverplichting met 10% te matigen. Dat is een matiging van € 1.476,44.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 13.287,95.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
29.528,78 (negenentwintigduizend vijfhonderdachtentwintig euro en achtenzeventig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 13.287,95 (dertienduizend tweehonderdzevenentachtig euro en vijfennegentig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 265 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 maart 2024.
Mr. B.A.A. Postma en mr. S. Geensen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 6 juli 2016 (p. 67-68).
2.Proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2016 inclusief bijlagen (p. 52-61).
3.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2024, inhoudende de verklaring van de betrokkene.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2016 (p. 62-63)
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 26 juli 2016 (p. 221).
6.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2016 (p. 62-63).
7.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2016 (p. 63).
8.Proces-verbaal van bevindingen van 13 oktober 2016 (p. 135).
9.Zie dossierpagina 128 tot en met 133, en het proces-verbaal van bevindingen van 13 oktober 2016 (p. 134-135).
10.Proces-verbaal van bevindingen van 13 oktober 2016 (p. 135).
11.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 26 juli 2016 (p. 219-220).
12.Idem, p. 215-221.
13.Idem, p. 217-218.
14.Idem, p. 218-219.