ECLI:NL:GHAMS:2024:2032

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23-002896-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake hennepkwekerij met 347 planten en vrijspraak voor diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2020. De verdachte, geboren in 1992, was aangeklaagd voor het opzettelijk telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 347 hennepplanten, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van diefstal van elektriciteit. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een vermeend vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces. Het hof vond de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de hennepkwekerij. De rechtbank had eerder geen straf of maatregel opgelegd, en het hof besloot om, gezien de overschrijding van de redelijke termijn, ook geen straf op te leggen. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd, en de verdachte werd vrijgesproken van de tweede tenlastelegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002896-20
datum uitspraak: 12 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer
15-710247-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 juli 2016 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 347, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 06 juli 2016 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een bedrijfspand aan de [adres 2]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 en een andere beslissing ten aanzien van feit 2 komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, omdat sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. In het voorbereidend onderzoek is op een door een afgesloten hek besloten terrein een camera op het in de tenlastelegging bedoelde bedrijfspand geplaatst. De verbalisanten hebben in strijd is met de in artikel 152 Sv opgenomen verbaliseringsplicht gerelateerd dat de camera is geplaatst op de openbare weg. Dit leidt ertoe dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim hetgeen moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof overweegt als volgt.
In het belang van het onderzoek is een camera geplaatst op het bedrijfspand. Het bedrijfspand ligt op een terrein dat met daaromheen geplaatste hekken af te sluiten is. Overdag is het bedrijventerrein voor het publiek vrij toegankelijk, maar ‘s avonds en ‘s nachts is een afstandsbediening nodig om op het terrein te komen. De camera is geplaatst op 1 juli 2016, omstreeks 07.17 uur, en weggehaald op 2 juli 2016, omstreeks 12.31 uur. Geverbaliseerd is dat de camera is geplaatst op de openbare weg (dossierpagina 66).
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats indien het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig en onherstelbaar inbreuk hebben gemaakt op het recht op een eerlijk proces, welke inbreuk niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden – “the proceedings as a whole were not fair”.
Een dergelijke zeer uitzonderlijke situatie doet zich in de onderhavige zaak niet voor. Het dossier biedt weliswaar geen uitsluitsel over de vraag of de camera is geplaatst of weggehaald op een moment dat het bedrijventerrein afgesloten was. Maar ook als ervan uit moet worden gegaan dat ten onrechte is geverbaliseerd dat de camera “op de openbare weg” is geplaatst, leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Niet kan immers worden gezegd dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig en onherstelbaar inbreuk hebben gemaakt op het recht op een eerlijk proces waardoor de gehele strafprocedure als unfair moet worden geoordeeld. Een onderzoek naar de juistheid van de aan het verweer ten grondslag gestelde feitelijke stellingen over het bedrijventerrein kan daarom achterwege blijven.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Op 6 juli 2016 heeft de politie een in werking zijnde hennepkwekerij met ongeveer 347 hennepplanten aangetroffen in een pand aan de [adres 2]. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2016 was de hennepgeur buiten aan de voorzijde van het complex waarneembaar.
Op camerabeelden van 2 juli 2016 is te zien dat de verdachte samen met [medeverdachte] omstreeks 02.44 uur het pand binnen gaat en omstreeks 05.41 uur het pand weer verlaat. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij degene is die op deze camerabeelden met [medeverdachte] te zien is. De verdachte is op 6 juli 2016 omstreeks 04.14 uur aangehouden, toen hij het pand samen met [medeverdachte] verliet. De verdachte beschikte over de sleutels van het pand, van de binnendeuren en van de meterkast en over de afstandsbediening van de beide toegangshekken van het terrein waar het pand zich op bevond. In de linker jaszak van de verdachte zijn ook lange kruiskopschroeven aangetroffen, overeenkomstig de schroeven waarmee het deurtje op de eerste etage dat leidde naar de hennepplantage dichtgeschroefd zat.
Uit het dossier volgt dus dat de verdachte en [medeverdachte] twee keer samen zijn waargenomen bij het pand. Op de camerabeelden van 2 juli 2016 zijn geen andere personen gezien die het pand uitkomen dan de verdachte en [medeverdachte]. Bij de aanhouding van beiden, zijn bij [medeverdachte] verse henneptoppen in zijn zak aangetroffen, die waren verpakt in twee op elkaar geplakte plastic bekertjes.
De verdachte heeft zich tegenover de politie op zijn zwijgrecht beroepen en is in eerste aanleg niet ter terechtzitting verschenen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een alternatieve verklaring voor zijn aanwezigheid in het pand gegeven inhoudende dat hij twee keer in het betreffende pand is geweest om daar samen met [medeverdachte] kozijnen te schuren en te schilderen. Hij was niet op de hoogte van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand.
Het hof acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Gezien de vaststelling door de politie dat buiten aan de voorzijde van het pand een hennepgeur waarneembaar was, is het in de eerste plaats onaannemelijk dat de verdachte deze geur niet heeft opgemerkt. Daarnaast is op de foto van de ruimte op de begane grond op pagina 80 van het procesdossier, te zien dat de kozijnen, waarvan de verdachte zegt die in de nacht van zijn aanhouding geschuurd en geschilderd te hebben, tegen elkaar aan staan. Het is zeer onwaarschijnlijk dat net geschuurde en geschilderde kozijnen tegen elkaar aan worden gezet. Ook valt op de foto op dat de werkruimte vol met spullen staat. Er is geen werkruimte zichtbaar waar het schilderwerk aan de grote kozijnen die nachten feitelijk kunnen zijn uitgevoerd. Er zijn geen sporen op de foto zichtbaar van net afgerond schuur- en verfwerk, noch van daarvoor benodigde materialen. Ook de uitleg die de verdachte heeft gegeven waarom hij de werkzaamheden midden in de nacht uitvoerde, is onaannemelijk. Het alternatieve scenario, dat de verdachte pas in hoger beroep heeft geschetst, wordt daarom niet gevolgd.
Gelet op al het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 347 hennepplanten en dat hij dit heeft medegepleegd met [medeverdachte]. Er kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op de ten laste gelegde nacht van aanhouding heeft geteeld, bereid, bewerkt of verwerkt, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte, al dan niet met een of meer anderen, de elektriciteit heeft weggenomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 06 juli 2016 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van in totaal ongeveer 347 hennepplanten.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van in totaal ongeveer 347 hennepplanten. Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot ernstige gezondheidsproblemen. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen planten, zijn deze softdrugs bestemd geweest voor verkoop en verspreiding. Met de handel in softdrugs zijn aanzienlijke financiële belangen gemoeid en dit gaat niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Sinds het bewezenverklaarde zijn inmiddels acht jaren verstreken. De verdachte is op 6 juli 2016 in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aangevangen. De rechtbank heeft op 8 december 2020 vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met twee jaar en vijf maanden overschreden. Namens de verdachte is op 15 december 2020 hoger beroep ingesteld. Nu het hof op 12 maart 2024 eindarrest zal wijzen, is de redelijke termijn in hoger beroep met een jaar en drie maanden overschreden. Van aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden is in dit tijdsverloop niet gebleken.
In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt voor het aanwezig hebben van softdrugs tussen de 5.000 en 10.000 gram een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden genoemd. Bij het telen van hennepplanten geldt als oriëntatiepunt bij de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten een taakstraf van 120 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Die combinatie van taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf had het hof hier de verdachte opgelegd indien de redelijke termijn in deze zaak niet zou zijn overschreden. Gelet op de ruime mate van overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep acht het hof het passend te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 maart 2024.
Mr. B.A.A. Postma en mr. S. Geensen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]