In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2021. De verdachte, geboren in 1960 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was veroordeeld voor het witwassen van een bedrag van € 149.920. De rechtbank had een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf herzien. Na het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 27 februari 2024, heeft het hof besloten de gevangenisstraf te verlagen naar vijf maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de verbeurdverklaring van het geldbedrag. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geld, wat de integriteit van het financiële verkeer aantast. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen bevolen, aangezien deze aan de verdachte toebehoren. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.