Op 29 januari 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 maart 2023. De zaak betreft een verdachte die was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar in hoger beroep is gegaan tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De verdachte was veroordeeld voor twee diefstallen met geweld, diefstal en vernieling, en kreeg een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van de benadeelde partij (gedeeltelijk) toegewezen.
Tijdens de zitting op 15 januari 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. Het hof heeft het vonnis bevestigd, maar met aanpassing van twee bewijsmiddelen. De verdachte had tijdens verhoren in juli 2022 verklaringen afgelegd die door het hof zijn beoordeeld. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de verdachte zonder tolk was gehoord, maar het hof oordeelde dat dit verweer niet voldoende onderbouwd was. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de herkenningen door verbalisanten beoordeeld en deze als voldoende betrouwbaar geacht, mede door de kwaliteit van de beelden en de eerdere contacten van de verbalisanten met de verdachte. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak en het vonnis bevestigd.