ECLI:NL:GHAMS:2024:2

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
200.329.028/01 en 200.329.028/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en gezag bij ouders na echtscheiding met minderjarige betrokken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, [minderjarige 1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank die het gezamenlijk gezag had beëindigd en de moeder het eenhoofdig gezag had toegewezen. De ouders, die recentelijk gescheiden zijn, hebben een problematische communicatie en er zijn zorgen over de veiligheid van [minderjarige 1] tijdens de omgang met de vader. De rechtbank had eerder al een omgangsregeling vastgesteld, maar deze was onderhevig aan begeleiding. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De vader had verzocht om een zorgregeling en gezamenlijk gezag, maar trok deze verzoeken tijdens de zitting in hoger beroep in. De moeder verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Het hof oordeelde dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige 1] klem raakt tussen de ouders. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige omgangsregeling te handhaven en niet uit te breiden totdat de veiligheid van [minderjarige 1] gewaarborgd is. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken tot voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.329.028/01 en 200.329.028/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/708634/FA RK 21-6537 (LH MW)
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 januari 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.S. Bodha te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam.
Het hof heeft als (overige) belanghebbende in deze zaak aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in]
2020 te [plaats A] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 30 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 29 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 maart 2023.
2.2
De moeder heeft op 4 september 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een V-formulier van de vader van 26 oktober 2023 met bijlage (productie 5);
- een V-formulier van de vader van 3 november 2023 met bijlage (productie 6);
- een V-formulier van de moeder van 8 november 2023 met bijlage (productie 5).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 november 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de vader is P.M. Cuijpers opgetreden als tolk in de Engelse taal;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voor de moeder is E.K. Osuch-Stanczuk opgetreden als tolk in de Poolse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit het (op 10 maart 2023 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige 1] geboren. De ouders hadden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] .
[minderjarige 1] verblijft bij de moeder. Zij heeft eenmaal per twee weken anderhalf uur begeleide omgang met de vader.
De moeder heeft nog een minderjarige zoon uit een eerdere relatie, [minderjarige 2]
.
3.2
Op 13 oktober 2021 heeft de rechtbank in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure bepaald dat [minderjarige 1] met onmiddellijke ingang aan de moeder zal worden toevertrouwd en dat de vader bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [A-straat] [plaats A] . De behandeling van het verzoek om een omgangsregeling is aangehouden.
3.3
Op 20 januari 2022 is in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure bepaald dat met ingang van die datum de vader [minderjarige 1] bij zich heeft:
- gedurende vier weken, eenmaal per week, gedurende twee uren, onder begeleiding bij een Blijfgroep;
- daarna gedurende vier weken, tweemaal per week, gedurende twee uren, onder begeleiding bij een Blijfgroep;
- vervolgens tweemaal per week, gedurende vier uren per week op de voorwaarden zoals onder 3.3 en 3.4 van die beschikking is vermeld (te weten dat zodra de omgang goed verloopt en de
veiligheid van [minderjarige 1] is gewaarborgd, de omgang onbegeleid kan plaatsvinden, tenzij Jeugdbescherming of Altra aangeeft dat dit niet in het belang van [minderjarige 1] is. Daarnaast staat op het moment dat de omgang onbegeleid kan plaatsvinden en Jeugdbescherming dan wel Altra aangeeft dat de woning van de vader voldoende veilig is, niets in de weg aan omgang in de woning van de vader).
3.4
Op 30 november 2022 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken, is bepaald dat de vader aan de moeder een kinderalimentatie van € 25,- per maand dient te betalen en dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de vader toekomt en is het verzoek van de vader tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem afgewezen. De beslissing ten aanzien van het verzoek tot eenhoofdig gezag van de moeder en de zorgregeling is aangehouden in afwachting van een gesprek tussen de ouders en het jeugdteam en het traject in de voorlopige voorzieningenprocedure.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op het verzoek van de moeder het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag. Het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 1] vast te stellen - onder verbeurte van een dwangsom - is afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat (zaaknummer 200.329.028/01):
 er een zorgregeling zal zijn tussen de vader en [minderjarige 1] waarbij [minderjarige 1] de ene week
van vrijdag 11.00 uur tot en met zaterdag 17.00 uur en de volgende week van zaterdag
11
uur tot en met zondag 17.00 uur bij de vader zal zijn;
 de ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk zullen uitoefenen.
De vader verzocht bij wege van voorlopige voorziening (zaaknummer 200.329.028/02):
  • een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het geding, in die zin dat de vader met [minderjarige 1] de ene week van vrijdag 11.00 uur tot en met zaterdag 17.00 uur en de volgende week van zaterdag 11.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij zich zal hebben;
  • te bepalen dat de ouders het ouderlijk gezag samen blijven uitoefenen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader deze verzoeken ingetrokken.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep en het verzoek voorlopige voorzieningen althans de verzoeken te verwerpen.

5.De motivering van de beslissing

Zaaknummer 200.329.028/02:
5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader zijn verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingetrokken. Omdat deze verzoeken zijn ingetrokken, komt het hof aan een beoordeling daarvan niet meer toe. Het hof zal de vader in deze verzoeken niet ontvankelijk verklaren.
Zaaknummer 200.329.028/01:
Gezag
Het wettelijk kader
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n in verbinding met artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Dit kan indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.
Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen.
De standpunten
5.3
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om zijn gezag over [minderjarige 1] te beëindigen. De communicatie tussen de ouders is slecht, maar het klopt niet dat zij helemaal niet met elkaar communiceren. Bovendien wil de vader werken aan verbetering van de communicatie. De vader meent dat [minderjarige 1] recht heeft op een vader die gezagsbeslissingen over haar kan nemen.
5.4
De moeder is het eens met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het gezag. De ouders zijn niet in staat om op een behoorlijke manier met elkaar te communiceren, wat wel nodig is voor het gezamenlijk kunnen nemen van gezagsbeslissingen. De moeder meent dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige 1] klem of verloren raakt tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt.
Het advies van de raad
5.5
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad verklaard zich te onthouden van het geven van een advies aan het hof over welke gezagvoorziening het meest in het belang is van [minderjarige 1] . Wel heeft de raad er op gewezen dat een ouder met gezag informatie nodig heeft over wat er speelt in het leven van een kind om beslissingen over het kind te nemen. Daarnaast moet er voor gezamenlijk gezag sprake zijn van een minimale vorm van communicatie en de mogelijkheid tot overleg tussen de ouders, aldus de raad.
De beoordeling
5.6
Het hof stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De ouders slagen er al jarenlang niet in om in het belang van [minderjarige 1] tot (een constructieve vorm van) communicatie en samenwerking te komen. In het verleden is er sprake geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Er is al geruime tijd hulpverlening bij het gezin betrokken, maar dit heeft tot op heden niet geleid tot een verbetering van de communicatie. Ter zitting in hoger beroep is door beide ouders naar voren gebracht dat zij op dit moment - buiten de hulpverlening om - geen contact met elkaar hebben. Gelet op deze omstandigheden acht het hof de ouders niet in staat om beslissingen van enig belang over [minderjarige 1] in gezamenlijk overleg te nemen. Ook acht het hof het niet aannemelijk dat er binnen afzienbare tijd verbetering komt in de oudercommunicatie. Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige 1] klem zal raken tussen de ouders bij gezamenlijke uitoefening van hun gezag. Het hof zal de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het gezag dan ook bekrachtigen.
Omgangsregeling
Het wettelijk kader
5.8
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt.
De standpunten
5.9
De vader kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank om zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling af te wijzen. Er zijn geen contra-indicaties voor uitbreiding van de omgangsregeling. Er is in het verleden een hele periode onbegeleide omgang geweest tussen [minderjarige 1] en de vader en het verslag van de begeleide omgang van Altra van 4 oktober 2023 is positief. Hetgeen in het verslag van Altra van
7 november 2023 naar voren wordt gebracht over het gedrag en de reactie van [minderjarige 1] tijdens het laatste omgangsmoment, herkent de vader niet.
5.1
De moeder meent dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. De moeder heeft altijd haar volledige medewerking verleend aan de begeleide omgang en er zijn daarin ook stappen gezet. Zij is ook bereid hieraan mee te blijven werken. Onbegeleide omgang is op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] en de moeder verwijst daarvoor naar het verslag van Altra van 7 november 2023.
Het advies van de raad
5.11
De raad adviseert bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het is voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] van groot belang dat zij omgang heeft met de vader, maar vooralsnog dient deze omgang begeleid plaats te vinden en is het nog te vroeg om de huidige omgang uit te breiden. Gespecialiseerde professionals dienen aangesloten te blijven en goed te kijken wat [minderjarige 1] nodig heeft en wat voor haar haalbaar is, aldus de raad.
De beoordeling
5.12
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Nadat de begeleide omgang tussen [minderjarige 1] en de vader weer is opgestart, verliep dit aanvankelijk positief. Uit het evaluatieverslag van Altra van 4 oktober 2023 blijkt dat de interactie tussen de vader en [minderjarige 1] goed is en dat de vader zijn ouderrol goed oppakt tijdens het contact. [minderjarige 1] trekt naar de vader toe. De volgende stap is begeleid contact bij de vader thuis, waarbij [minderjarige 1] gebracht en gehaald wordt door de jeugdzorgwerkers (‘fase 3’). Uit de evaluatie van 7 november 2023 blijkt echter dat gezien wordt dat [minderjarige 1] in fase 3 spanning ervaart zowel voor, tijdens als na de omgang en dat zij de steun zoekt van de jeugdzorgwerkers. Altra kan niet precies duiden waardoor dit komt, maar adviseert in het belang van [minderjarige 1] om een stap terug te doen en de omgang weer op kantoor van Altra te laten plaatsvinden.
5.13
Het hof acht het positief dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] weer is opgestart en dat er een goede interactie tussen de vader en [minderjarige 1] is gezien. Echter, nadat er door Altra besloten werd om de omgang bij de vader thuis te laten plaatsvinden is er een verandering in gedrag bij [minderjarige 1] geconstateerd die erop duidt dat zij zich niet veilig voelt. Het hof acht het van groot belang dat door de hulpverlening goed wordt gekeken waar dit gedrag vandaan komt en hoe [minderjarige 1] hierbij het beste ondersteund kan worden.
Met de raad is het hof van mening dat de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 1] voortgezet dient te worden, maar dat het vaststellen van een omgangsregeling zoals de vader verzoekt op dit moment in strijd met het belang van [minderjarige 1] is. Pas op het moment dat de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader weer goed verloopt en de veiligheid van [minderjarige 1] gewaarborgd is, kan de omgang op geleide van Altra worden uitgebreid en eventueel onbegeleid plaatsvinden. Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dan ook van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking het verzoek van de vader om een definitieve zorgregeling vast te stellen, op goede gronden heeft afgewezen.
5.14
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.329.028/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak met nummer 200.329.028/02
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, C.E. Buitendijk en L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 2 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door mr. M.C. Schenkeveld.