In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, [minderjarige 1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank die het gezamenlijk gezag had beëindigd en de moeder het eenhoofdig gezag had toegewezen. De ouders, die recentelijk gescheiden zijn, hebben een problematische communicatie en er zijn zorgen over de veiligheid van [minderjarige 1] tijdens de omgang met de vader. De rechtbank had eerder al een omgangsregeling vastgesteld, maar deze was onderhevig aan begeleiding. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De vader had verzocht om een zorgregeling en gezamenlijk gezag, maar trok deze verzoeken tijdens de zitting in hoger beroep in. De moeder verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Het hof oordeelde dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige 1] klem raakt tussen de ouders. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige omgangsregeling te handhaven en niet uit te breiden totdat de veiligheid van [minderjarige 1] gewaarborgd is. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken tot voorlopige voorzieningen.