ECLI:NL:GHAMS:2024:1999

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
200.334.993/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en gevolgen van zelf ontslag nemen voor alimentatiegerechtigde

In deze zaak gaat het om de wijziging van de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. De rechtbank Amsterdam heeft op 5 oktober 2023 de partneralimentatie gewijzigd, waarbij deze over de periode van 11 oktober 2022 tot 1 augustus 2023 op nihil is gesteld en daarna verlaagd. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en verzoekt om de verlaging te beperken, terwijl de man de beslissing van de rechtbank steunt. De vrouw is op 22 november 2023 in hoger beroep gekomen. Tijdens de zitting op 15 mei 2024 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten en zijn er tolken aanwezig. De vrouw heeft haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelt dat de rechtbank onterecht heeft overwogen dat zij haar behoeftigheid onvoldoende heeft aangetoond. De man betwist dit en stelt dat de vrouw onwaarheden heeft verteld over haar inkomsten. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Het hof concludeert dat de man in de periode van 1 februari 2023 tot 1 september 2023 € 2.465,- per maand moet betalen en in de periode van 1 september 2023 tot 7 november 2023 € 1.859,- per maand. De vrouw heeft verzocht om terugbetaling van te veel ontvangen partneralimentatie, maar het hof wijst dit verzoek af. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en opnieuw rechtdoende wordt de alimentatie vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.334.993/01
zaaknummer rechtbank: C/13/727379 / FA RK 22-8194
beschikking van de meervoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Zobuoglu te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Tuzkapan te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen.
1.2
De rechtbank Amsterdam heeft op 5 oktober 2023 de partneralimentatie gewijzigd (hierna: de bestreden beschikking). De partneralimentatie bedroeg € 4.265,- per maand. De rechtbank heeft de partneralimentatie over de periode van 11 oktober 2022 tot 1 augustus 2023 op nihil gesteld en over de periode daarna verlaagd.
De vrouw is het daar niet mee eens en verzoekt de verlaging van de partneralimentatie te beperken. De man is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 22 november 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 15 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 3 mei 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de man van 3 mei 2024 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de vrouw van 7 mei 2024 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 15 mei 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van T. Koc, tolk in de Turkse taal,
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van H. Kiziltepe, tolk in de Turkse taal,
De advocaat van de vrouw heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vrouw en de man zijn [in] 2018 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank van 15 juni 2022 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 11 oktober 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
In deze echtscheidingsbeschikking van 15 juni 2022 is bepaald dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zal verstrekken als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) € 4.265,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3
De rechtbank heeft op 21 maart 2023 een provisionele voorziening getroffen in die zin dat de partneralimentatie voorlopig, totdat nader is beslist, met ingang van 1 februari 2023 is gewijzigd naar een bedrag van € 2.457,- bruto per maand.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, met wijziging van de beschikking van 15 juni 2023 (het hof begrijpt: 15 juni 2022):
- de partneralimentatie over de periode van 11 oktober 2022 tot 1 augustus 2023 op nihil gesteld,
- bepaald dat de man over de periode van 1 augustus 2023 tot 1 september 2023 € 2.084,- per maand moet betalen aan de vrouw als partneralimentatie, en
- bepaald dat de man met ingang van 1 september 2023 € 1.859,- per maand moet betalen aan
de vrouw als partneralimentatie, bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de vrouw hetgeen zij op basis van deze beslissing teveel heeft ontvangen terug moet betalen aan de man.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
- de door de man aan de vrouw met ingang van 1 februari 2023 tot 1 oktober 2023 te betalen partneralimentatie op € 2.457,- bruto per maand wordt vastgesteld;
- de door de man aan de vrouw met ingang van 1 oktober 2023 te betalen partneralimentatie op € 3.225,- bruto per maand wordt vastgesteld;
- de man de achterstallige partneralimentatie aan de vrouw moet (terug)betalen.
4.3
De man verzoekt bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.4
Uit de brief van de zijde van de vrouw van 3 mei 2024 en de verklaringen van partijen op de mondelinge behandeling is gebleken dat zij overeenstemming hebben bereikt over de partneralimentatie vanaf 7 november 2023 en dat het hof alleen nog de partneralimentatie over de periode van 1 februari 2023 tot 7 november 2023 hoeft te beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Huwelijksgerelateerde behoefte
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2023 € 3.469,- netto per maand bedraagt.
Behoeftigheid vrouw
De standpunten
5.2
Volgens de vrouw heeft de rechtbank onterecht overwogen dat de vrouw haar behoeftigheid onvoldoende heeft aangetoond in de periode tot 1 augustus 2023. De vrouw is vanaf het begin van de procedure transparant geweest over haar huurinkomsten: vanaf 15 januari 2023 ontving zij geen huurinkomsten meer. Ook heeft de vrouw al haar inkomsten uit arbeid opgegeven en heeft aangetoond dat zij vanaf februari 2023 niet meer bij de werkgever [X] heeft gewerkt. De rechtbank is vanaf 1 september 2023 uitgegaan van het inkomen dat zij bij een nieuwe werkgever zou ontvangen, maar dat dienstverband is in de proefperiode geëindigd.
In de maanden dat de vrouw geen werk had (van mei tot september 2023 en in oktober 2023), bedraagt haar aanvullende behoefte € 6.461,- bruto per maand. In februari 2023 was dat
€ 4.572,-, in maart en april 2023 € 3.881,- per maand en in september 2023 € 4.554,-.
5.3
Volgens de man heeft de vrouw onwaarheden verteld over hoeveel ze heeft gewerkt en wanneer zij een kamer of kamers heeft verhuurd. De rechtbank heeft de partneralimentatie tot 1 augustus 2023 daarom terecht op nihil gesteld. Dat de vrouw in september 2023 in haar proeftijd ontslag heeft genomen, moet voor haar eigen rekening komen. Als zij om medische redenen niet had kunnen werken, had ze zich ziek kunnen melden.
De beoordeling door het hof
5.4
De man heeft een geluidsopname met transcript overgelegd, die aanwijzingen bevat dat de vrouw ook na 15 januari 2023 een kamer heeft verhuurd. Het is een geluidsopname van een gesprek op 16 april 2023 tussen de vrouw en een persoon die vertelde een kamer te willen huren. De vrouw vertelt in dat gesprek onder meer dat zij een ‘
roommate’ heeft die deze week vertrekt omdat die een andere woning heeft gevonden. Ook benoemt de vrouw dat ze een contract had opgesteld met haar ‘
previous roommate’. Daarnaast vertelt zij de potentiële huurster ‘
I will not say anything to my ex-partner because he is not here and he doesn't care.’. De vrouw heeft tegenover de inhoud van deze geluidsopname onvoldoende onderbouwd dat zij geen kamer heeft verhuurd na 15 januari 2023. Zij heeft gezegd dat zij over een
roommatevertelde om een goede indruk te maken op de potentiële huurster, maar het is niet begrijpelijk waarom dat een betere indruk zou geven dan de mededeling dat zij al enkele maanden geen huurder meer had. Het hof gaat er daarom vanuit dat de vrouw ook na 1 februari 2023 inkomsten heeft gehad uit het verhuren van een kamer. Er zijn echter geen indicaties dat de vrouw op enig moment twee kamers tegelijk verhuurde en het hof is het daarom niet met de man eens dat van inkomsten uit verhuur van twee kamers moet worden uitgegaan. Het hof gaat daarom uit van een huur van € 850,- per maand. De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij van dat bedrag ook onkosten betaalde en dat zij er daarom ongeveer € 600,- per maand aan overhield. De vrouw heeft een deel van die onkosten met stukken onderbouwd in hoger beroep. De man heeft tegenover de in hoger beroep gegeven onderbouwing deze kosten niet nader betwist. Het hof gaat er daarom vanuit dat de vrouw € 600,- netto per maand aan huurinkomsten heeft genoten, tussen 1 februari 2023 en 30 juni 2023. Door de vrouw is gesteld dat zij de woning eind juni 2023 heeft verlaten en de man heeft dat niet betwist.
5.5
In het opgenomen gesprek vertelt de vrouw de potentiële huurster ook dat zij werkt bij [X] , dat zij ongeveer om 9.00 uur begint en soms vanuit huis werkt. Het hof is het niet met de man eens dat daarmee is aangetoond dat de vrouw langer bij [X] heeft gewerkt dan zij in de procedure naar voren heeft gebracht. De vrouw heeft haar ontslag bij [X] met stukken onderbouwd en zij was daarnaast tussen 15 maart 2023 en 11 april 2023 in dienst bij een andere werkgever. Die baan was dus geëindigd enkele dagen voor het gesprek tussen de vrouw en de potentiële huurster. In dat licht is niet aannemelijk dat zij op het moment van het gesprek weer bij [X] werkte. Met de stukken heeft de vrouw voldoende onderbouwd weersproken dat zij langer bij [X] werkte. Het is daarom niet gebleken dat de vrouw meer inkomen uit dienstbetrekking heeft genoten dan zij naar voren heeft gebracht.
5.6
Vanaf 1 september 2023 was de vrouw in dienst van [Y] . Zij heeft haar contract binnen de proeftijd opgezegd per 11 september 2023. Daarover heeft zij verteld dat zij in die periode psychische klachten had en dat zij haar werk niet goed kon doen, omdat het een werkgebied betrof waar zij nog geen ervaring mee had. Hieruit blijkt dat de vrouw zelf ontslag heeft genomen en het hof is het met de man eens dat zij daarvan zelf de financiële gevolgen moet dragen. Als zij vanwege psychische klachten niet in staat zou zijn om te werken, had zij zich ziek kunnen melden. Dat zij niet ervaren genoeg zou zijn om goed te kunnen functioneren, was kennelijk voor de werkgever (nog) geen reden om het dienstverband in de proeftijd te beëindigen. Dat de vrouw wel koos om ontslag te nemen, komt voor haar rekening en risico. Het hof zal vanaf 1 september 2023 daarom uitgaan van een inkomen zoals zij dat op basis van haar overeenkomst met [Y] zou gaan verdienen.
5.7
In maart en april 2023 verdiende de vrouw gemiddeld € 1.487,- per maand als loon uit dienstbetrekking en € 600,- netto aan huurinkomsten. Dat leidt tot een NBI van € 2.044,- per maand. Er resteert dan nog een netto aanvullende behoefte van € 1.425,-. Gebruteerd is dat € 2.717,- per maand. De draagkracht van de man is lager, zoals hierna berekend in overweging 5.12. De draagkracht van de man begrenst daarom de hoogte van de partneralimentatie. Het hof ziet om die reden geen aanleiding om een aparte berekening te maken voor de andere maanden tussen 1 februari 2023 en 1 september 2023. De vrouw had in die maanden immers steeds een lager inkomen en een hogere aanvullende behoefte. Dat kan niet tot een andere partneralimentatie leiden, aangezien de draagkracht van de man steeds lager is.
5.8
De rechtbank heeft voor de periode vanaf 1 september 2023 op basis van het inkomen dat de vrouw zou gaan verdienen (€ 2.800,- bruto per maand en 8 % vakantiegeld) berekend dat de vrouw een netto besteedbaar inkomen (NBI) € 2.511,- per maand heeft. Dat leidt tot een aanvullende behoefte van € 1.859,- bruto per maand vanaf 1 september 2023. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen en de berekening van de rechtbank op dit punt.
Draagkracht man
De standpunten
5.9
De vrouw heeft naar voren gebracht dat bij de berekening van de draagkracht rekening moet worden gehouden met de huurinkomsten van de man van € 162,- netto per maand en een bonus van 12,5% van zijn bruto arbeidsinkomen. Daarnaast moet vanaf 1 oktober 2023 worden uitgegaan van de helft van het woonlastenforfait, omdat de man sindsdien samenwoont.
5.1
De man is het eens met de berekening van de rechtbank, waarbij de aanvullende behoefte van de vrouw de hoogte van de partneralimentatie bepaalde, omdat deze lager was dan de draagkracht van de man.
De beoordeling door het hof
5.11
Tussen partijen zijn de door de rechtbank gebruikte gegevens van het salaris van de man niet in geschil. De man heeft daarnaast niet betwist dat hij daarnaast € 162,- netto aan huurinkomsten ontvangt en een bonus van 12,5%. Het hof berekent zijn draagkracht daarom op basis van die huurinkomsten en een bruto salaris van € 7.442,- per maand, vermeerderd met 8 % vakantietoeslag en 12,5% bonus. Het hof houdt daarbij rekening met een pensioenpremie van € 267,- per maand. Dat leidt tot NBI van € 5.380,- per maand.
5.12
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het forfaitaire woonbudget van 30 % van het NBI. De vrouw heeft onvoldoende aanwijzingen naar voren gebracht dat de woonlasten van de man duurzaam aanzienlijk lager zijn dan het woonbudget. Het hof zal de draagkracht van de man daarom berekenen aan de hand van de formule 60% [NBI - (0,3 NBI + € 1.175,-)]. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op het woonbudget, zoals hiervoor genoemd, vermeerderd met een bedrag van € 1.175,- aan overige lasten. Van het bedrag, dat van het NBI resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. Dat leidt tot een netto draagkracht van € 1.555,- per maand. Gebruteerd is dat € 2.465,- per maand.
Conclusie
5.13
In de periode van 1 februari 2023 tot 1 september 2023 is de draagkracht van de man lager dan de aanvullende behoefte van de vrouw, zodat de partneralimentatie in die periode wordt vastgesteld ter hoogte van zijn draagkracht (€ 2.465,- per maand). In de periode van 1 september 2023 tot 7 november 2023 is de aanvullende behoefte van de vrouw de begrenzende factor, zodat de partneralimentatie in die periode € 1.859,- per maand bedraagt.
Terugbetaling
5.14
De vrouw heeft naar voren gebracht dat niet van haar kan worden verwacht dat zij partneralimentatie terugbetaalt als blijkt dat zij op basis van de beschikkingen van 15 juni 2022 en/of 21 maart 2023 te veel partneralimentatie heeft ontvangen. Zij heeft weliswaar spaargeld, maar dat heeft zij niet gespaard van ontvangen partneralimentatie maar uit andere bronnen verkregen. Volgens de man moet de vrouw te veel ontvangen partneralimentatie wel terugbetalen, omdat zij daartoe in staat is. Op de zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw de partneralimentatie, waar zij op basis van de bestreden beschikking geen recht op had, inmiddels al heeft terugbetaald. Het hof komt tot een hogere partneralimentatie dan de rechtbank, en deze beschikking kan dan ook niet leiden tot een verplichting tot (verdere) terugbetaling door de vrouw. De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de man het te veel betaalde bedrag dat hij van de vrouw terug heeft gekregen, opnieuw aan de vrouw moet betalen. Het hof ziet daar geen aanleiding toe. Tussen 1 februari 2023 en 1 september 2023 had de man onvoldoende draagkracht om meer te betalen dan het hof heeft berekend, en vanaf 1 september 2023 heeft de vrouw nooit te veel partneralimentatie gekregen. Het hof zal dus niet bevelen het reeds terug betaalde bedrag alsnog aan de vrouw te betalen, voor zover dat meer is dan de man op grond van deze beschikking aan partneralimentatie moet betalen. Dat verzoek van de vrouw wijst het hof af.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 1 februari 2023 tot 1 september 2023 als uitkering tot haar levensonderhoud € 2.465,- per maand moet betalen,
bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 1 september 2023 tot 7 november 2023 als uitkering tot haar levensonderhoud € 1.859,- per maand moet betalen,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.M. van Baardewijk, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 16 juli 2024 in het openbaar uitgesproken door de jongste raadsheer.